Uitspraak 201600506/2/R2


Volledige tekst

201600506/2/R2.
Datum uitspraak: 29 april 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

[verzoeker A] en [verzoeker B], beiden wonend te Rumpt, gemeente Geldermalsen,

en

1. de raad van de gemeente Geldermalsen,
2. het college van burgemeester en wethouders van Geldermalsen,
verweerders.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Linge’s Zorglandgoed 2015" vastgesteld.

Bij besluit van 17 december 2015 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een zorggebouw met bijbehorend bouwwerk en een beheerderswoning met bijbehorende bouwwerken.

Deze besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met toepassing van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro).

Tegen deze besluiten hebben onder meer [verzoekers] beroep ingesteld.
[verzoekers] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 april 2016, waar [verzoekers], vertegenwoordigd onderscheidenlijk bijgestaan door mr. ing. T. Steenbeek, en de raad en het college, beiden vertegenwoordigd door F. Schmidt, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is Stichting Linge’s Zorglandgoed, vertegenwoordigd door mr. J.H. Hartman, N.N.J. van Iperen en C. van den Berg, ter zitting als partij gehoord.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter op 12 april 2016 het onderzoek heropend, om partijen gelegenheid te geven te reageren op een stuk van [verzoekers] van 6 april 2016. Het college heeft hierop, mede namens de raad, gereageerd en deze reactie is aan partijen toegezonden. Namens Stichting Linge’s Zorglandgoed is niet gereageerd. Van nader onderzoek van de zaak ter zitting is afgezien en de voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. De bestreden besluiten, die met toepassing van de coördinatieregeling als bedoeld in artikel 3.30 van de Wro zijn voorbereid, voorzien in het realiseren van een zorglandgoed ten zuidwesten van de kern Rumpt. Het plangebied van het zorglandgoed heeft blijkens de plantoelichting een oppervlakte van ca. 17,5 ha, daarvan is ongeveer 15,5 ha bestemd voor de ontwikkeling van diverse vormen van natuur en landschapswaarden en tevens voor recreatief medegebruik. De overige 2 ha zijn beoogd voor de ontwikkeling van een zorggebouw voor intramuraal wonen voor zorgvragers met dementie en één beheerderswoning. Ook zijn wandelpaden en een waterpartij voorzien.

De raad heeft eerder, te weten op 25 februari 2014, met het bestemmingsplan "Linge’s Zorglandschap" een regeling vastgesteld om te voorzien in het beoogde zorglandgoed. Bij uitspraak van 29 april 2015, in zaak nr. 201403332/1/R2 heeft de Afdeling dat plan vernietigd. Thans is opnieuw beoogd medewerking te verlenen aan de ontwikkeling.

3. [verzoekers] zijn omwonenden van het voorziene zorglandgoed. Zij kunnen zich niet met het plan en de omgevingsvergunning verenigen. Ten aanzien van het bestemmingsplan voeren zij aan dat het in strijd is met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) en de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: POV), voor zover daarin regels zijn neergelegd voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Zij stellen dat de POV is gewijzigd sinds het in 2014 vastgestelde en nadien vernietigde plan "Linge’s Zorglandschap". Niet is gebleken dat het zorglandgoed past binnen de regels van de POV, in welk verband zij erop wijzen dat het gebied moet worden aangemerkt als zogenoemd ‘acces’, te weten een potentiële route voor de vijand door de watervlakten. Voorts heeft de raad ten onrechte niet met het provinciebestuur over de plannen voor het zorglandgoed overlegd. Evenmin is rekening gehouden met de regionale bestuursovereenkomst Nieuwe Hollandse Waterlinie van 13 februari 2014, zo voeren [verzoekers] aan.

3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan niet in strijd is met het Barro of de POV. Volgens hem past het plan binnen de regels voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Bij het kiezen van de locatie, alsmede ten aanzien van de beoogde inrichting van het plangebied, is volgens de raad aangesloten bij de karakteristieken van de omgeving. Omdat bebouwing wordt gerealiseerd, is ervoor gekozen om aansluiting te zoeken bij het dorp Rumpt. De inrichting van de natuur zal in zuidelijke richting meer open worden, zodat de openheid van het gebied wordt geaccentueerd.

3.2. Ingevolge artikel 2.13.2, eerste lid, aanhef en onder a, van het Barro, wordt als erfgoed van uitzonderlijke universele waarde aangewezen de Nieuwe Hollandse Waterlinie, waarvan de plaats indicatief geometrisch is vastgelegd in het GML-bestand bij dit besluit en is verbeeld op kaart 7.

Ingevolge het tweede lid, werken de desbetreffende provinciale staten de begrenzing van de erfgoederen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, geometrisch bij verordening nader uit.

Ingevolge artikel 2.13.3, gelezen in samenhang met bijlage 8, zijn voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie de kernkwaliteiten in hoofdlijnen beschreven.

Ingevolge artikel 2.13.4, eerste lid, worden de kernkwaliteiten bij provinciale verordening uitgewerkt en geobjectiveerd.

Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, worden bij provinciale verordening in het belang van de instandhouding en versterking van de kernkwaliteiten regels gesteld omtrent de inhoud van of de toelichting bij bestemmingsplannen en de inhoud van omgevingsvergunningen waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan wordt afgeweken.

3.3. Ingevolge artikel 2.7.5.1 van de POV betreft het erfgoed van uitzonderlijke universele waarde de Nieuwe Hollandse Waterlinie het als zodanig aangeduide gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling en de begrenzing met een nauwkeurigheid van 12,5 meter zijn vastgelegd in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVOmgverordening-vst1 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Regels Landschap.

Ingevolge artikel 2.7.5.2, eerste lid, zijn de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie :

1. het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste-eeuwse hydrologische en militair verdedigingssysteem, bestaande uit:

1. inundatiegebieden;

2. zones met verdedigingswerken als forten, batterijen, lunetten, betonnen mitrailleurkazematten en groepsschuilplaatsen in hun samenhang met de omgeving;

3. voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (merendeels onbebouwd gebied) rondom de forten;

4. waterwerken als waterlichamen, sluizen, inlaten, duikers en dijken functionerend in samenhang met verdedigingswerken en inundatiegebieden;

5. overige elementen als beschutte wegen, (resten van) loopgraven en tankgrachten; de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten;

6. de historische vestigingsstructuur van de vestingssteden Muiden, Weesp, Naarden, Nieuwersluis, Gorinchem en Woudrichem;

2. de grote openheid;

3. het groene en overwegend rustige karakter.

Ingevolge het tweede lid geeft het college van gedeputeerde staten een nadere beschrijving van de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in de "Gelderse Kernkwaliteiten Nieuwe Hollandse Waterlinie - uitwerking en toepassing".

Ingevolge artikel 2.7.5.3, eerste lid, maakt een bestemmingsplan voor gronden die onderdeel uitmaken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals aangegeven op de kaart Regels Landschap ten opzichte van het ten tijde van de inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan geen activiteiten mogelijk die de kernkwaliteiten zoals bedoeld in artikel 2.7.5.2, eerste en tweede lid, aantasten.

Ingevolge het tweede lid, bevat de toelichting op een bestemmingsplan een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden, het door de gemeente te voeren beleid en van de wijze waarop met eventuele veranderingen wordt omgegaan. Bij de beschrijving van de verschillende waarden wordt gebruik gemaakt van de nadere beschrijving van de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie zoals bedoeld in artikel 2.7.5.2, tweede lid.

3.4. Ten aanzien van het betoog dat ten onrechte geen overleg is gevoerd met het provinciebestuur, wordt als volgt overwogen. In de plantoelichting staat dat - omdat het plan slechts op enkele punten is gewijzigd en het plan "Linge’s Zorglandschap" in 2013/2014 de wettelijke procedure reeds doorlopen heeft, is besloten het plan niet nogmaals als voorontwerp ter inzage te leggen. Het ontwerpplan is blijkens de plantoelichting wel bij de diverse instanties aangemeld, zodat niet aannemelijk is gemaakt dat de overlegverplichting van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is geschonden.

Het betoog faalt.

3.5. Ten aanzien van de gestelde strijdigheid met de regels ten aanzien van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in het Barro stelt de voorzieningenrechter vast dat de desbetreffende regels niet zijn gericht aan de planvaststeller, maar aan de vaststeller van verordeningen. In dit geval is gesteld noch aannemelijk gemaakt dat het de POV, zoals vastgesteld door provinciale staten van Gelderland, ten aanzien van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in strijd zou zijn met Barro. De voorzieningenrechter ziet in het aangevoerde geen aanleiding om het plan rechtstreeks te toetsen aan het Barro.

Tussen partijen is niet in geding en voorts stelt de voorzieningenrechter vast, dat de POV die op 17 oktober 2014 in werking getreden het geldende toetsingskader is voor het voorliggende plan. Daarin zijn - anders dan in de Ruimtelijke Verordening Gelderland van 15 december 2010 - regels vastgesteld voor de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Blijkens de toelichting van het vernietigde plan "Linge’s Zorglandschap" is de ontwikkeling van het zorglandgoed destijds getoetst aan de regels van de Ruimtelijke Verordening Gelderland. Het enkele feit dat de opzet en motivering van het voorliggende plan nagenoeg ongewijzigd is ten opzichte van het vernietigde plan "Linge’s Zorglandschap", terwijl de provinciale regels wel gewijzigd zijn, brengt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter echter niet met zich dat het voorliggende plan met de regels van de POV in strijd is.

Ook hoefde de raad in het provinciaal beleid of de intergemeentelijke bestuursovereenkomst Nieuwe Hollandse Waterlinie van 13 februari 2014 geen aanleiding te zien om het plan niet vast te stellen. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan is de raad niet aan provinciaal beleid gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging betrokken dient te worden. In de plantoelichting is in de paragraaf 3.2.1 ingegaan op het provinciale beleid en de verhouding van dit beleid tot het plan. Gelet hierop heeft de raad het beleid in de belangenafweging betrokken. Ten aanzien van de bestuursovereenkomst acht de voorzieningenrechter van belang dat voor het college gelet op artikel 3 de inspanningsverplichting geldt dat uiterlijk 1 januari 2017 een bestemmingsplan aan de raad dient te worden voorgelegd. Het doel van de bestuursovereenkomst is om te komen tot de vaststelling van uniforme bestemmingsplanregels per gemeente die het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie waarborgen. Voor zover de raad zich hier al aan moet houden, hebben [verzoekers] niet aannemelijk gemaakt dat de raad het plan - gelet op de overeenkomst of de daarbij behorende bijlagen - niet op deze wijze heeft mogen vaststellen.

Tussen partijen is niet in geding dat het gehele plangebied is gelegen op gronden die als "acces" kunnen worden aangeduid. Zoals uit de plantoelichting volgt worden in het plangebied de historische landschapselementen hersteld, waarbij rekening is gehouden met de verkaveling en het schaalcontrast van het besloten kleinschalig oeverwallandschap en de openheid van de kom. [verzoekers] hebben niet nader is onderbouwd waarom de realisatie van het zorglandschap niettemin strijdig zou zijn met de kernkwaliteiten zoals genoemd in artikel 2.7.5.2, eerste lid, van de POV. Voorts heeft de raad een Inrichtings- en beheerplan vastgesteld, waarin voor het landschappelijk ontwerp van het landgoed rekening is gehouden met de hoofdkarakteristieken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Mede gelet hierop ziet de voorzieningenrechter in hetgeen [verzoekers] hebben aangevoerd over de beoogde bebouwing en bebossing, de voorziene verlichtingsmasten en de verkeersaantrekkende werking op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met de regels over de Nieuwe Hollandse Waterlinie in de POV is vastgesteld.

Het betoog faalt.

4. [verzoekers] betogen voorts dat aan het voorziene zorggebouw geen behoefte bestaat. In dit verband hebben zij ter zitting aangevoerd dat uit de stukken volgt dat vanaf 2030 behoefte zou bestaan aan het zorggebouw. Dat er thans wachtlijsten zouden bestaan, achten zij niet aannemelijk.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de behoefte aan het beoogde zorggebouw voldoende is aangetoond.

4.2. Stichting Linge’s Zorglandgoed is voornemens in het zorggebouw 30 plaatsen in de psychogeriatrische zorg aan te bieden. Zoals in de plantoelichting staat, volgt uit de gemeentelijke notitie "Wonen en Zorg" dat er in principe ruimte is voor een uitbreiding met 86 plaatsen in de psychogeriatrische zorg. Hoewel vanwege verschillende initiatieven zeker 152 plaatsen worden aangeboden, zet het gemeentebestuur in op initiatieven waarover reeds positieve besluitvorming heeft plaatsgevonden en daartoe behoort ook het voorliggende initiatief. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat behoefte aan het zorggebouw aanwezig is. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat stichting Linge’s Zorglandgoed, zoals zij ter zitting heeft aangegeven, inmiddels een wachtlijst heeft en er daaruit blijkt dat er een tekort aan plaatsen bestaat. [verzoekers] hebben dit niet weersproken.

Het betoog faalt.

5. [verzoekers] voeren aan dat de raad bij de besluitvorming hun belangen onvoldoende hebben afgewogen. De raad heeft volgens hen niet onderkend dat hun leefomgeving ingrijpend zal veranderen wat betreft uitzicht en lichtuitstraling. Bovendien zal [verzoeker A], die aangrenzend aan de toegang tot het landgoed woont, worden geconfronteerd met voertuigbewegingen langs zijn woning en eveneens met geluid- en lichthinder.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de belangen van [verzoekers] niet onevenredig zullen worden geschaad door de realisatie van het plan. Het beoogde zorggebouw is volgens de raad relatief laag en wordt omgeven door beplanting. Daarnaast zal het verkeer naar het zorglandgoed in absolute zin beperkt zijn, zo voert de raad aan.

5.2. Niet in geschil is dat het gebied thans een agrarisch karakter heeft en nagenoeg onbebouwd is. Weliswaar valt niet uit te sluiten dat effecten van de in het plan voorziene mogelijkheden tot enige aantasting wat betreft het uitzicht van [verzoeker B], wiens woning op een afstand van ongeveer 300 m van het plangebied ligt, kunnen leiden, maar naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is die aantasting niet zodanig dat de raad daaraan een doorslaggevend gewicht had moeten toekennen. In dit verband is van belang dat in het algemeen geen recht op een blijvend vrij uitzicht bestaat. Ten aanzien van de gevreesde lichtuitstraling is van belang dat het zorggebouw een maximale hoogte van 8 m heeft en gelet op het bij het plan behorende Inrichtings- en beheerplan bomen tussen de woning van [verzoeker B] en het zorggebouw zijn voorzien. Gelet hierop heeft de raad eventuele lichthinder ter plaatse van het perceel van [verzoeker B] beperkt mogen achten.

Ten aanzien [verzoeker A] acht de voorzieningenrechter niet uitgesloten dat zich ter plaatse van zijn woning enige hinder zal voordoen vanwege verkeer en lichtmasten ter plaatse van de toegangsweg tot het landgoed. Uit de plantoelichting volgt dat het zorglandgoed maximaal 142 verkeersbewegingen per etmaal genereert. Gelet op de afstand tussen zijn woning en de voorziene toegangsweg van ongeveer 40 m en het aantal auto’s dat gebruik zal maken van de toegangsweg, behoefde de raad deze hinder echter niet zodanig groot te achten dat daaraan een doorslaggevend gewicht diende te worden toegekend. Daarbij is van belang dat zoals uit de plantoelichting volgt, het een ruime inschatting betreft, onder meer omdat wanneer een deel van het personeel op de fiets of gezamenlijk met de auto komt, het aantal verkeersbewegingen naar verwachting lager zal uitpakken.

Het betoog faalt.

6. [verzoekers] hebben voorts nog argumenten aangedragen in verband met het gemeentelijke beleid zoals neergelegd in de nota "Land Goed voor landschap", de structuurvisie "Lekker leven langs de Linge", het gemeentelijk woningbouwprogramma en de plantechniek wat betreft de beheerderswoning. Voorts hebben zij in het kader van de omgevingsvergunning aangevoerd dat een van de wandelpaden in strijd is met het bestemmingsplan. In deze betogen ziet de voorzieningenrechter, nu deze ter zitting niet concreet zijn onderbouwd, op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat de bestreden besluiten niet hadden mogen worden genomen.

7. Gezien het voorgaande dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening te worden afgewezen.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.

w.g. Van Buuren w.g. Konings
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2016

612.