Uitspraak 201600788/3/R1


Volledige tekst

201600788/3/R1.
Datum uitspraak: 25 april 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

de vereniging Het Zijper Landschap, gevestigd te Petten, gemeente Zijpe,
verzoekster,

en

de raad van de gemeente Schagen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Kustzone Petten" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft onder meer Zijper Landschap beroep ingesteld. Zijper Landschap heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 april 2016, waar Zijper Landschap, vertegenwoordigd door mr. A.H. Jonkhoff, advocaat te Overveen en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Mooij, M. Wolf, J. Kaandorp, allen werkzaam bij de gemeente en drs. R.J.M. Kleijberg, werkzaam bij Arcadis Nederland, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het plan heeft betrekking op de kustzone van Petten. Met het plan wordt beoogd de kustversterkingsmaatregelen, waarover is besloten in het kader van het projectplan "Zwakke Schakels", dat aan de orde is geweest in de uitspraak van de Afdeling van 29 oktober 2014 in zaak nr. 201309630/1/R6, planologisch vast te leggen. Het plan voorziet daarnaast in de ontwikkeling van de kustzone van Petten. In de overgang van strand naar duinengebied wordt onder meer voorzien in tachtig strandhuisjes, vijf zogeheten "beach-houses", en drie strandpaviljoens. In verband met de voorgenomen ontwikkeling voorziet het plan tevens in de uitbreiding van het parkeerterrein op de hoek van de Spreeuwendijk en de oostzijde van de Korfwaterweg.

3. Zijper Landschap komt op tegen de ontwikkeling van de recreatiemogelijkheden in het plangebied, in het bijzonder de daartoe voorziene bebouwing en de daarmee samenhangende uitbreiding van de parkeervoorziening op de hoek van de Spreeuwendijk-Korfwaterweg.

4. Zijper Landschap betoogt dat het plan leidt tot significante gevolgen voor drie Natura 2000-gebieden, in het bijzonder het gedeeltelijk binnen het plangebied gelegen Natura 2000-gebied "Zwanenwater en Pettemerduinen". De ontwikkeling van de recreatieve voorzieningen leidt tot een toename van het aantal verkeersbewegingen. De gevolgen van de stikstofemissie voor de voor stikstof gevoelige habitattypen in de betrokken Natura 2000-gebieden zijn ten onrechte niet passend beoordeeld. Volgens Zijper Landschap doet de raad in dit verband ten onrechte een beroep op het "Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (hierna: PAS)", dat op 1 juli 2015 in werking is getreden. De toestemmingsbesluiten waarop het PAS van toepassing is, zijn vastgelegd in artikel 19km, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998). Het PAS is niet van toepassing op een besluit als bedoeld in artikel 19j van de Nbw 1998. De raad kan volgens Zijper Landschap in dit verband evenmin een beroep doen op artikel 19j, vijfde lid, van de Nbw 1998. Bij de passende beoordeling voor de betrokken Natura 2000-gebieden, die is verricht in het kader van het PAS, is geen rekening gehouden met de concrete projecten die het bestreden besluit mogelijk maakt. Het plan kan dan ook niet worden gezien als "een herhaling of voortzetting van een plan of project ten aanzien waarvan reeds eerder een passende beoordeling is gemaakt", aldus Zijper Landschap.

Subsidiair betoogt Zijper Landschap dat de passende beoordeling die is verricht in het kader van het PAS ondeugdelijk is. Zij voert hiertoe onder meer aan dat de in het kader van het PAS te treffen maatregelen die gericht zijn op het terugbrengen van de stikstofdepositie, niet in overeenstemming zijn met de eisen die gesteld worden aan maatregelen als bedoeld in artikel 6, derde lid, van richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PbEG L 206). Zijper Landschap doet in dit verband een beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 mei 2014, in zaak C-521/12 (Briels).

4.1. Niet in geschil is dat de ruimtelijke ontwikkelingen waarin het plan voorziet leiden tot een toename van de stikstofdepositie op reeds overbelaste stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling dient een ontwikkeling die een dergelijke toename tot gevolg heeft passend beoordeeld te worden. De raad heeft het plan niet passend beoordeeld. Hij verwijst hiertoe naar de passende beoordeling die voor het aspect stikstof is gemaakt voor de betrokken

Natura 2000-gebieden in het kader van het PAS. Bij het voorbereiden van het plan heeft de raad, gebruikmakend van het online rekeninstrument van het PAS (AERIUS), een berekening verricht van de stikstofdepositie vanwege de in het plan voorziene ontwikkelingen. Uit deze berekening volgt volgens de raad dat er voldoende ontwikkelingsruimte binnen het programma aanwezig is om de door het plan voorziene projecten toe te staan. De toename van de stikstofdepositie zal gelet op het gegeven dat aan het programma, inclusief de daarin beschikbaar gestelde ontwikkelingsruimte, een passende beoordeling ten grondslag ligt, de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden niet aantasten, aldus de raad.

De vragen of en in hoeverre de raad de passende beoordeling die voor het aspect stikstof is gemaakt voor de desbetreffende Natura 2000-gebieden in het PAS ten grondslag kon leggen aan het bestemmingsplan en, in het verlengde daarvan, of de raad de verwachting mocht hebben dat de in het programma opgenomen (vrije) ontwikkelingsruimte aan dit project zal worden toegedeeld, lenen zich, mede gelet op de inhoudelijke bezwaren die Zijper Landschap tegen die passende beoordeling naar voren heeft gebracht, niet voor beantwoording in een voorlopige voorzieningenprocedure. De voorzieningenrechter gaat er vanuit dat de zitting in de bodemprocedure gehouden zal worden in november of december 2016, mogelijk gelijktijdig met andere zaken waarin principiële rechtsvragen inzake het PAS aan de orde zijn.

4.2. Het voorgaande leidt ertoe dat de vraag of vooruitlopend op de beoordeling van het beroep van Zijper Landschap door de Afdeling, het thans voorliggend plan moet worden geschorst, zal worden beantwoord aan de hand van een belangenafweging.

4.3. De belangen van Zijper Landschap zijn gelegen in de gevreesde aantasting van de betrokken Natura 2000-gebieden door de stikstofemissie, die het gevolg zal zijn van de in het plan voorziene bebouwing voor recreatieve doeleinden en de daarmee samenhangende verkeerstoename. Het voornaamste belang van de raad is gelegen in het zo spoedig mogelijk kunnen beginnen met de realisatie van de recreatieve voorzieningen (strandpaviljoens, beach-houses en strandhuisjes). De raad heeft ter zitting toegelicht dat beoogd wordt reeds dit recreatieseizoen (maart-oktober 2016) aan te vangen met de bedrijfsmatige exploitatie van het plangebied.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van Zijper Landschap bij het schorsen van het besluit ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen voor de betrokken Natura 2000-gebieden, zwaarder weegt dan het belang van de raad bij het voorkomen dat de ontwikkeling van de recreatieve voorzieningen in het plangebied vertraging oploopt.

5. Hetgeen Zijper Landschap voor het overige aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd behoeft thans geen bespreking en zal zo nodig aan de orde komen in de bodemprocedure.

6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Schagen van 15 september 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kustzone Petten", wat betreft de aanduidingen "bouwvlak" op gronden met de bestemming "Recreatie" en wat betreft de bestemming "Verkeer-Verblijfsgebied" voor de gronden op de hoek van de Spreeuwendijk en de oostzijde van de Korfwaterweg;

II. veroordeelt de raad van de gemeente Schagen tot vergoeding van bij de vereniging Het Zijper Landschap in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1031,10 (zegge: duizendeenendertig euro en tien cent), waarvan € 992,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. gelast dat de raad van de gemeente Schagen aan de vereniging Het Zijper Landschap het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Milosavljević, griffier.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Milosavljević
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2016

739.