Uitspraak 201505396/1/A3


Volledige tekst

201505396/1/A3.
Datum uitspraak: 26 april 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Arnhem,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 juni 2015 in zaak nr. 14/6976 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Arnhem.

Procesverloop

Bij brief van mei 2014 heeft het college bericht dat de ondergrondse afvalcontainers binnen de gemeente Arnhem vanaf 1 juli 2014 alleen nog geopend kunnen worden met aan het woonadres gekoppelde afvalpassen, waarvan er één is meegezonden.

Bij een ongedateerde brief, verzonden op 12 september 2014, heeft het college gereageerd op het bezwaar dat [appellant] daartegen heeft gemaakt.

Bij uitspraak van 23 juni 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2016, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C.J. Kasteel en E. Postumus, zijn verschenen.

Overwegingen

De aanleiding

1. Het college heeft de brief van mei 2014 naar alle adressen in de gemeente Arnhem gestuurd om haar inwoners te informeren over de overgang naar een nieuw systeem voor afvalpassen en toegangscontrole voor de in de gemeente aanwezige ondergrondse afvalcontainers voor huishoudelijk afval. Door dat systeem kunnen de afvalcontainers alleen nog worden geopend met een afvalpas, die is gekoppeld aan een adres. Bij de brief was ook een afvalpas gevoegd.

1.1. [appellant], inwoner van de gemeente Arnhem, stelt de brief van mei 2014 op 6 juni 2014 te hebben ontvangen. Bij brief van 12 juni 2014 heeft hij bij het college zijn bezwaren tegen het in deze brief aangekondigde afvalsysteem kenbaar gemaakt. Zo heeft [appellant] in zijn brief te kennen gegeven dat hij uit informatie op de website van de gemeente Arnhem heeft opgemaakt dat via de afvalpas wordt geregistreerd welk huishouden op welk moment gebruik maakt van de ondergrondse container. Deze registratie is volgens hem een schending van zijn privacy. [appellant] heeft daarom verzocht om af te zien van invoering van het nieuwe afvalsysteem dan wel om de inwoners van Arnhem anonieme afvalpassen te verschaffen. Ook heeft [appellant] in de brief verzocht om inzicht te bieden in de maatregelen die zijn genomen om de geregistreerde gegevens te beschermen.

1.2. In de ongedateerde brief, waarmee het college op de brief van [appellant] heeft gereageerd, staat dat het nieuwe systeem is ingevoerd om te voorkomen dat de ondergrondse containers door bedrijven of inwoners van omliggende gemeenten worden gebruikt. Uit de geregistreerde gegevens kan worden afgeleid welke containers vol zijn, zodat de inzamelroute kan worden geoptimaliseerd, en in welke wijken relatief veel restafval wordt geproduceerd, zodat gerichte voorlichtingsacties kunnen worden opgezet. Het college heeft in zijn brief te kennen gegeven het verzoek om af te zien van het nieuwe afvalsysteem met afvalpassen, niet te honoreren. Daarnaast heeft het college in de brief zeven uitgangspunten geformuleerd die de bescherming van de privacy van de inwoners van de gemeente Arnhem dienen en te kennen gegeven te zullen onderzoeken hoe de zorgen over de registraties verder kunnen worden verkleind.

De aangevallen uitspraak

2. De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellant] eerst bij de brief van mei 2014 op de hoogte is gesteld van het feit dat de nieuwe afvalpas een uniek nummer heeft en gekoppeld is aan zijn adres. Hij kon dan ook pas bij deze brief kennis nemen van het aan de nieuwe pas gekoppelde rechtsgevolg dat zijn persoonsgegevens worden geregistreerd als hij gebruik maakt van de pas. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat de brief van mei 2014 is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), waartegen [appellant] bezwaar kon maken. Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat het college in de ongedateerde brief, verzonden op 12 september 2014, heeft medegedeeld dat het verzoek van [appellant] om af te zien van het systeem niet wordt gehonoreerd, maar ook dat diverse wijzigingen in het systeem doorgevoerd worden en dat onnodig opgeslagen gegevens worden verwijderd. De rechtbank heeft deze brief opgevat als een besluit op bezwaar waarbij het bezwaar van [appellant] ongegrond is verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank het beroep van [appellant] tegen het besluit op bezwaar beoordeeld.

Ambtshalve overwegingen

3. Ambtshalve dient te worden beoordeeld of de brief van mei 2014, zoals de rechtbank heeft overwogen, een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.

4. De brief van mei 2014 bevat een mededeling over de bediening van de ondergrondse afvalcontainers in Arnhem met een aan een adres gekoppelde afvalpas. Bij het aanbieden van de afvalpas bij een ondergrondse afvalcontainer worden persoonsgegevens geregistreerd. De registratie is op zichzelf beschouwd niet op rechtsgevolg gericht. De Afdeling stelt vast dat met de geregistreerde gegevens wordt bepaald welke inzamelingsroute wordt gevolgd en in welke wijk voorlichting over restafval zal worden gegeven. Hiermee wordt geen wijziging in de rechtspositie van de gebruikers van de afvalpas bewerkstelligd, zodat geen rechtsgevolg ontstaat. De Afdeling is daarom, anders dan de rechtbank, van oordeel dat de brief van mei 2014 geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.

5. Het college heeft in de ongedateerde brief, verzonden op 12 september 2014, gereageerd op het bezwaar dat [appellant] tegen de brief van mei 2014 heeft gemaakt. Zoals de rechtbank heeft overwogen is deze brief aan te merken als een besluit waarin het bezwaar van [appellant] ongegrond is verklaard. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, had het bezwaar evenwel niet ongegrond, maar niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.

Conclusie

6. Het hoger beroep is gegrond. De beroepsgronden die [appellant] heeft aangevoerd, behoeven geen bespreking meer. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het ongedateerde, op 12 september 2014 verzonden, besluit vernietigen. De Afdeling ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van [appellant] tegen de brief van mei 2014 niet-ontvankelijk te verklaren en zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

7. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 juni 2015 in zaak nr. 14/6976;

III. vernietigt het ongedateerde besluit van het college van burgemeester en wethouders van Arnhem, kenmerk 2014.0.087.454, dat is verzonden op 12 september 2014;

IV. verklaart het bezwaar van [appellant] tegen de brief van mei 2014, kenmerk 2014-15-00128, niet-ontvankelijk;

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Arnhem aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 413,00 (zegge: vierhonderddertien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. R.J. Koopman, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, griffier.

w.g. Vlasblom w.g. Binnema
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016

589.