Uitspraak 201507616/1/A3


Volledige tekst

201507616/1/A3.
Datum uitspraak: 6 april 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 september 2015 in zaak nr. 15/1335 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Putten.

Procesverloop

Bij besluit van 27 augustus 2014 heeft het college [appellant] gelast om geen inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben op een openbare plaats in de gemeente Putten, onder oplegging van een dwangsom van € 2.500,00 per geconstateerde overtreding met een maximum van € 10.000,00.

Bij besluit van 28 januari 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2016, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J. van den Heuvel en mr. G.J. Vooren, beiden werkzaam bij de gemeente Putten, is verschenen.

Overwegingen

1. Aan de in bezwaar gehandhaafde last heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellant] blijkens een proces-verbaal van de politie op 28 juli 2014 inbrekerswerktuigen bij zich had op een openbare plaats in de gemeente Putten.

2. [appellant] voert aan dat de rechtbank ten onrechte zijn stelling niet heeft gevolgd dat het stanleymes, de portofoons, schroevendraaier, kniptang en beitel niet van hem zijn. Volgens [appellant] zijn deze goederen van de bestuurder van het voertuig waarin ze zijn aangetroffen en zijn deze goederen geen inbrekerswerktuigen. De door de bestuurder van het voertuig afgelegde verklaring is volgens [appellant] onvoldoende om daaruit af te leiden dat deze goederen ook van hem zijn.

2.1. Ingevolge artikel 2:44, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Putten (hierna: de APV) is het verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

Ingevolge het tweede lid is het verbod niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

2.2. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] aldus, dat de rechtbank heeft miskend dat hij geen inbrekerswerktuigen bij zich had, zodat het college niet bevoegd was om de last aan hem op te leggen. Dit betoog kan evenwel niet worden gevolgd.

Volgens een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van politie zat [appellant] op 28 juli 2014 als bijrijder in een voertuig dat blijkens geautomatiseerde politiesystemen meermalen onder verdachte omstandigheden was gezien dan wel gecontroleerd. Op 6 februari 2014 was dit voertuig in Voorburg gesignaleerd, omdat de inzittenden een opvallende belangstelling hadden voor een bestelbus van een pakketdienst. Uit het geautomatiseerde politiesysteem bleek voorts dat de bestuurder meerdere justitiële antecedenten heeft, onder andere ter zake van vermogensdelicten, en dat hij de gevarenclassificaties ‘vuurwapengevaarlijk’ en ‘harddrugsgebruiker’ heeft. Uit het geautomatiseerde politiesysteem bleek ook dat [appellant] meerdere justitiële antecedenten heeft en daarin meermalen als verdachte voorkomt, onder meer in verband met auto-inbraken. Nadat bij fouillering van de bestuurder van het voertuig een stanleymes was aangetroffen, heeft de verbalisant het voertuig doorzocht. Hierbij zijn in een koeltas twee analoge portofoons aangetroffen. Eén van de portofoons was nog ingeschakeld en op de andere was een oortje aangesloten. Verder zijn op de achterbank van het voertuig een grote schroevendraaier met een platte bek aangetroffen en in het vak van het bestuurdersportier een kniptang en een beitel. Desgevraagd heeft de bestuurder van het voertuig verklaard dat de spullen in de koeltas van zowel hem als [appellant] zijn.

Voor zover [appellant] eerst in beroep heeft aangevoerd dat de portofoons niet van hem zijn, heeft de rechtbank terecht overwogen dat, gelet op het late tijdstip waarop [appellant] dit naar voren heeft gebracht, het college hierin terecht geen aanleiding heeft gezien voor twijfel aan de juistheid van het op ambtseed opgemaakt proces-verbaal.

Gelet op de in het proces-verbaal geschetste omstandigheden, heeft het college de portofoons, schroevendraaier, kniptang en beitel terecht als inbrekerswerktuigen aangemerkt en terecht aannemelijk geacht dat [appellant] aldus in strijd met artikel 2:44, eerste lid, van de APV inbrekerswerktuigen op een openbare plaats bij zich had. Gezien de overtreding was het college bevoegd om handhavend op te treden door middel van het opleggen van een last onder dwangsom. Anders dan [appellant] aanvoert, heeft het college zich niet op het standpunt gesteld dat het bij de bestuurder van het voertuig aangetroffen stanleymes ook van hem is en heeft het zich evenmin op het standpunt gesteld dat dit stanleymes een inbrekerswerktuig is.

Het betoog faalt.

3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.

w.g. Verheij w.g. Larsson-van Reijsen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2016

344.