Uitspraak 201503458/1/A1


Volledige tekst

201503458/1/A1.
Datum uitspraak: 6 april 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Groningen,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 maart 2015 in zaken nrs. 14/1603 en 14/1604 in het geding tussen:

[partij] en anderen, allen wonend te Groningen,
de onderlinge waarborgmaatschappij Coöperatieve Vereniging van Eigenaren in het Winkelcentrum De Paddepoel U.A., gevestigd te Groningen (hierna: de Vereniging van Eigenaren

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2014 heeft het college aan Stichting Moskee en Islamitisch Centrum Groningen (hierna: de Stichting) omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een moskee op het perceel Park Selwerd 1 te Groningen (hierna: het perceel).

Bij uitspraak van 24 maart 2015 heeft de rechtbank het door de Vereniging van Eigenaren daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Zij heeft het door [partij] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 6 maart 2014 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben [partij] en anderen een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Stichting heeft een nader stuk ingediend.

Bij besluit van 14 december 2015 heeft het college opnieuw omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een moskee op het perceel.

[partij] en anderen hebben tegen dit besluit gronden aangevoerd.

[appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant sub 2]), hebben tegen het besluit van 14 december 2015 beroep ingesteld.

De Stichting en [partij] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2016, waar het college, vertegenwoordigd door L. de Jonge, bijgestaan door mr. R. Snel, advocaat te Groningen, en [partij] en anderen, bijgestaan door mr. J. Pach, zijn verschenen. Ter zitting zijn tevens gehoord [appellanten].

Overwegingen

1. Het bouwplan voorziet in de bouw van een moskee met een winkel en onderwijsruimtes. Het bouwplan voorziet in 467 gebedsplaatsen. Het gebouw heeft drie bouwlagen en de bruto vloeroppervlakte van de nieuwbouw bedraagt ongeveer 1.000 m². Het grootste deel daarvan wordt gebruikt voor (gebeds)bijeenkomsten. Daarnaast zijn enkele ruimtes in het gebouw bestemd als leslokaal, kantoor en winkel. Het bouwplan vervangt een bestaande moskee, die is gevestigd in een voormalige boerderij. De bestaande moskee heeft een bruto vloeroppervlakte van 350 m².

[partij] en anderen wonen in de directe omgeving van het perceel. Het Winkelcentrum de Paddepoel ligt op een afstand van ongeveer 350 m van het perceel.

2. Ingevolge het bestemmingsplan "Paddepoel, Selwerd en Tuinwijk" rust op het perceel de bestemming "Maatschappelijke doeleinden". Niet in geschil is dat het gebruik van de gronden als moskee daarmee niet in strijd is. Het college heeft op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht omgevingsvergunning verleend, omdat het bouwplan de in het bestemmingsplan toegestane maximale hoogte van 8,00 m met 0,60 m overschrijdt.

Hoger beroep

3. De rechtbank heeft overwogen dat de afwijking van het bestemmingsplan ertoe leidt dat een aanzienlijke vergroting van het vloeroppervlak plaatsvindt, waardoor een verhoging van het aantal bezoekers mogelijk is. Volgens de rechtbank blijkt uit de motivering van het besluit niet dat het college dat heeft onderkend, zodat niet van een goede ruimtelijke onderbouwing kan worden gesproken. Zij heeft verder overwogen dat het college met het door hem verrichte parkeeronderzoek niet inzichtelijk heeft gemaakt dat in de nieuwe situatie, uitgaande van 140 benodigde parkeerplaatsen, geen gerechtvaardigde vrees bestaat voor een onaanvaardbare parkeerdruk. Naar het oordeel van de rechtbank is ook in zoverre geen sprake van een goede ruimtelijke onderbouwing en heeft het college daarom de omgevingsvergunning in redelijkheid niet kunnen verlenen.

4. Het college betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat in de moskee in de nieuwe situatie niet zal worden bezocht door meer mensen dan in de huidige situatie, zodat in de nieuwe situatie geen wezenlijk nadeliger effecten worden verwacht dan in de huidige situatie het geval is. Volgens het college beoogt de omgevingsvergunning tegemoet te komen aan de noden van de moskee in de bestaande situatie en wordt er geen groter aantal bezoekers beoogd en verwacht.

4.1. Het college heeft zich in het besluit van 6 maart 2014, voor zover thans van belang, op het standpunt gesteld dat in het bestemmingsplan voor het perceel een maximale bouwhoogte van 8 m is opgenomen. Het bouwplan omvat drie bouwlagen met een totale bouwhoogte van 8,60 m. Er is in het bestemmingsplan geen afwijkingsmogelijkheid ten behoeve van een hoger gebouw opgenomen. Op de plek waar de moskee komt, staat nu een gebouw, dat al jaren dienst doet als moskee. Qua omvang wordt de nieuwe moskee groter dan het bestaande gebouw. Volgens het college is wat betreft de ruimtelijke inpassing de afwijking van de hoogte in relatie met de totale massa van het gebouw van ondergeschikte aard. Hier komt bij, aldus het college, dat op overige plekken in het bestemmingsplan een binnenplanse ontheffing geldt van 3,50 m ten behoeve van het verhogen van de bouwhoogte. In verhouding met deze algemene vrijstelling is de 60 cm afwijking die hier noodzakelijk is een relatief geringe aanpassing. Volgens het college is het van belang dat het gebouw op een verantwoorde wijze wordt ingepast in de bestaande groene ruimte en dat het rekening houdt met de bestaande kwaliteit van het park.

4.2. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de afwijking van 0,60 m van de in het bestemmingsplan opgenomen maximale hoogte van 8 m in dit geval leidt tot de mogelijkheid om drie in plaats van twee bouwlagen te bouwen, waardoor een aanzienlijke vergroting van het vloeroppervlak van de moskee plaatsvindt. Dit maakt tevens een verhoging van het aantal bezoekers mogelijk. De rechtbank heeft terecht overwogen dat uit de motivering van het besluit niet blijkt dat het college dit heeft onderkend. Zij heeft dan ook terecht geoordeeld dat hierom niet van een goede ruimtelijke onderbouwing kan worden gesproken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank reeds om deze reden het besluit van 6 maart 2014 terecht vernietigd.

Reeds daarom slaagt het hoger beroep van het college niet. De in hoger beroep tevens aan de orde zijnde parkeerproblematiek als gevolg van de realisering van het bouwplan, zal aan de orde komen bij de behandeling van de beroepsgronden tegen het besluit van 14 december 2015.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

Beroep tegen het besluit van 14 december 2015

6. Bij besluit van 14 december 2015, heeft het college opnieuw omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een moskee op het perceel. Ingevolge artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, wordt dit besluit van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. De stelling van [partij] en anderen dat dit besluit niet zou moeten worden meegenomen, omdat het eerst in december 2015 is genomen, kan daaraan niet afdoen.

7. Niet in geschil is dat [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] geen rechtsmiddelen hebben aangewend tegen het besluit van 6 maart 2014. Zij hebben wel beroep ingesteld tegen het besluit van 14 december 2015. De Afdeling overweegt dat zij als gevolg van dit besluit niet in een nadeliger positie komen te verkeren dan waarin zij zich bevonden als gevolg van het vernietigde besluit van 6 maart 2014, nu het college bij dat besluit, net zoals bij het besluit van 14 december 2015, omgevingsvergunning heeft verleend voor de bouw van een moskee op het perceel. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2015 in zaak nr. 201500420/1/R3 leidt dit ertoe dat de beroepen van [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden waardoor hen anderszins redelijkerwijs niet kan worden verweten niet eerder te zijn opgekomen. Voor zover zij menen dat hun processuele belangen daardoor worden geschaad, volgt de Afdeling hen daarin niet. Zij hebben voldoende gelegenheid gekregen de rechtmatigheid van dit besluit bij de Afdeling te bestrijden.

8. [partij] en anderen betogen dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het gebouw passend is te achten in de omgeving, nu het college de overschrijding van de in het bestemmingsplan opgenomen maximale hoogte blijft bagatelliseren. Zij wijzen er in dat verband op dat de moskee een grote aantrekkingskracht zal hebben op geloofsgenoten en dat bezoekers vaker met de auto zullen komen.

8.1. Het college heeft zich in het besluit van 14 december 2015 op het standpunt gesteld dat het van belang is dat het gebouw op een verantwoorde wijze wordt ingepast in de bestaande groene ruimte en dat de kwaliteit van het park daardoor niet onevenredig wordt aangetast. Wat betreft de ruimtelijke inpassing is de afwijking van de hoogte in relatie met de totale omvang van het plan van ondergeschikte aard. Hier komt volgens het college bij dat het gebouw (lees: de begane grond van het gebouw) ongeveer 1 m lager komt te liggen dan het naastgelegen fietspad en het park, waardoor een ruimtelijke inpassing verzekerd is en de grotere hoogte geen verstoring of verslechtering van het omgevingsbeeld vormt ten opzichte van hetgeen de planwetgever voor ogen stond. De grotere hoogte is, al met al, passend te achten in de omgeving, aldus het college.

8.2. [partij] en anderen hebben het standpunt van het college bestreden door te verwijzen naar de door hen verwachte parkeerproblemen in de omgeving van de moskee. De Afdeling ziet hierin evenwel geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op standpunt heeft kunnen stellen dat het gebouw ruimtelijk inpasbaar is. Het betoog van [partij] en anderen over de parkeerproblemen die de komst van de moskee volgens hen met zich brengt, zal onder 9 aan de orde komen.

9. [partij] en anderen betogen dat het besluit van 14 december 2015 niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing wat betreft de gevolgen die het bouwplan heeft voor de parkeersituatie in de omgeving van het perceel. Zij voeren daartoe aan dat het college heeft miskend dat de voorzieningen die de moskee mogelijk maakt, zoals het winkeltje, zullen leiden tot een grotere toestroom aan bezoekers. Zij voeren verder, samengevat weergegeven, aan dat het college zich niet op basis van de verrichte tellingen op het standpunt heeft kunnen stellen dat de parkeerbehoefte die met de nieuwe moskee samenhangt niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat.

9.1. In het besluit van 14 december 2015 is vermeld dat het ter plaatse geldende bestemmingsplan voorziet in een moskee met twee bouwlagen, die volledig als gebedsruimte kunnen worden ingericht. Het bouwoppervlak van het gebouw is groter dan het bestaande gebouw. Het bestemmingsplan voorziet volgens het college derhalve reeds in een aanzienlijke vergroting van de capaciteit voor gebedsruimte. Het aangevraagde gebouw voegt daar, ondanks de derde bouwlaag, in feite geen extra gebedscapaciteit aan toe. In het bouwplan is immers slechts voorzien in twee bouwlagen ten behoeve van gebedsruimte, te weten de eerste en tweede verdieping, waarbij bovendien de tweede verdieping voor de helft uit een vide bestaat. Uit de bouwtekeningen blijkt, aldus het college, van 467 gebedsplaatsen, een aantal dat ook zonder derde bouwlaag bij recht realiseerbaar is. De extra bouwlaag die door de ontheffing mogelijk wordt gemaakt, wordt in feite geheel gevuld met andere voorzieningen dan gebedsruimten. Op de begane grond is immers alleen ruimte voor een gemeenschappelijke ruimte, winkelruimte, vrouwenruimte, technische ruimte, toiletten en wasruimten. Deze aanvullende voorzieningen trekken geen extra bezoekers op het meest relevante piekmoment, het vrijdaggebed. De toevoeging van een derde bouwlaag voorziet kortom niet in méér gebedsplaatsen en bezoekers dan reeds in het bestemmingsplan was voorzien, aldus het college.

Voor wat betreft de aanvaardbaarheid van de ruimtelijke gevolgen van de bezoekersaantallen is in het besluit vermeld dat het aantal gebedsplaatsen van 467 de basis is voor de berekening van de parkeerbehoefte. Volgens het college blijkt uit telgegevens dat op dit moment reeds 400 tot 420 mensen structureel het vrijdaggebed bezoeken, ondanks het feit dat het huidige gebouw daarvoor niet de capaciteit heeft. Het nieuwe gebouw voorziet slechts in een geringe uitbreiding van het aantal gebedsplaatsen ten opzichte van die huidige aantallen. Volgens het college is het niet aannemelijk dat het nieuwe gebouw leidt tot een extra toestroom van bezoekers van het vrijdaggebed. Bovendien voorziet het bouwplan ook nagenoeg niet (te weten: maximaal 10%) in een grotere capaciteit dan nu reeds nodig is. Het is al met al niet aannemelijk dat het bouwplan leidt tot (wezenlijk) méér parkeerdruk dan in de bestaande situatie het geval is of dan reeds in het bestemmingsplan is voorzien. Uit het eerdere parkeeronderzoek verricht op 13 en 20 december 2013 en 3 januari 2014, alsmede uit aanvullend onderzoek op basis van telgegevens van het moskeebestuur van 8 en 15 mei 2015 en van de meting op 22 mei 2015 en uit een rapportage van de politie van 13 mei 2015 blijkt volgens het college dat in de bestaande situatie, op het drukste moment, naar gangbare, objectiveerbare maatstaven geen parkeerproblemen bestaan. Er is immers ook op dat moment steeds voor eenieder binnen aanvaardbare loopafstand voldoende parkeerruimte aanwezig. Hoewel het college zich er in kan verplaatsen dat omwonenden als hinderlijk ervaren dat zij die aanvaardbare loopafstand moeten overbruggen, kan van objectiveerbare parkeerhinder niet worden gesproken. De gebruikelijkerwijs aanvaardbaar te achten parkeerdruk van gemiddeld maximaal 85% wordt in dit gebied niet overschreden. Het college heeft verder in aanmerking genomen dat het gaat om een parkeerbehoefte en -druk die uitsluitend ontstaan rondom het vrijdagmiddaggebed en derhalve slechts éénmaal per week, voor een relatief korte en afgebakende periode van ongeveer twee uur die zich bovendien midden op de dag voordoet. Gelet op die frequentie en dat tijdstip is niet aannemelijk dat de omwonenden feitelijk aanmerkelijke parkeeroverlast zullen ondervinden, zelfs niet als de betreffende 85% wel zou worden overschreden. Voor zover er al parkeerproblemen ontstaan, zullen die immers overwegend worden ervaren door de bezoekers van de moskee. Bewoners zullen echter op dat tijdstip overwegend ofwel op hun werk zijn, ofwel hun auto al geparkeerd hebben. In een afweging tussen de belangen die zijn gediend met het bieden van een adequate gebedsvoorziening voor de tot de moskee behorende gelovigen en die van omwonenden om zo dicht mogelijk bij hun woning te kunnen parkeren, prevaleren de eerste, dit mede gelet op de zowel in tijd als in omvang beperkte overlast die omwonenden naar verwachting zullen ondervinden, aldus het college.

9.2. In de bij het besluit behorende rapportage 'Parkeerdrukonderzoek omgeving Moskee Selwerd' zijn de gegevens opgenomen van de op vrijdag 22 mei 2015 verrichte tellingen. In de rapportage is vermeld dat het onderzochte gebied in totaal 367 reguliere parkeerplaatsen heeft. Verder is vermeld dat om 11.00 uur, voorafgaand aan het vrijdagmiddaggebed, 165 geparkeerde auto's, inclusief fout geparkeerde auto's, zijn geteld, hetgeen een parkeerdruk van 45% oplevert. Om 14.00 uur, tijdens het vrijdagmiddaggebed, zijn 221 geparkeerde auto's geteld, hetgeen een gemiddelde parkeerdruk oplevert van 60%. Om 17.00 uur, na het gebed, zijn 150 geparkeerde auto's geteld, hetgeen resulteert in een parkeerdruk van 41%. Indien rekening wordt gehouden met de parkeerplaatsen die als gevolg van het bouwplan komen te vervallen, wordt gekomen tot een parkeerdruk van onderscheidenlijk 46%, 62% en 42%.

In het bij het besluit behorende, en ter zitting van de Afdeling nader toegelichte, Verkeersadvies van 25 september 2015 is een nadere toelichting gegeven op de op 22 mei 2015 verrichte tellingen. In dat advies is vermeld dat het te onderzoeken gebied is bepaald door loopafstanden van maximaal 300 m van de moskee op een topografische kaart te projecteren. In het advies is geconcludeerd dat 45% van het aantal beschikbare parkeerplaatsen wordt ingevuld door de bestaande behoefte. Er resteren dan nog 201 plaatsen, hetgeen voldoende is om te voorzien in de maximale parkeerbehoefte van het bouwplan, te weten 141 parkeerplaatsen, zelfs indien rekening wordt gehouden met het verdwijnen van 15 parkeerplaatsen als gevolg van het bouwplan. In het advies is onderkend dat bewoners plaatselijk hinder kunnen ondervinden van geparkeerde auto's, nu in sommige straten de parkeerdruk tijdens een gebedsdienst hoger is dan 85%. Bewoners van die straten die tijdens een gebedsdienst met de auto thuis komen, zullen hun auto niet in hun eigen straat kunnen parkeren. Volgens het advies wijst het parkeeronderzoek evenwel uit dat er dan ook binnen een aanvaardbare loopafstand, waarbij voor woningen 150 m wordt aangehouden, voldoende restcapaciteit is.

9.3. In de Beleidsregels Parkeernormen 2012 (hierna: de Beleidsregels) die het college heeft toegepast bij het verlenen van de omgevingsvergunning wordt 0,3 parkeerplaats per gebedsplaats aanbevolen. In die Beleidsregels is verder vermeld dat indien de aanvrager er niet in slaagt om de parkeerbehoefte op eigen terrein op te lossen, en er ook geen particuliere alternatieven beschikbaar zijn, er naar oplossingen in de openbare ruimte kan worden gekeken. Er wordt van uitgegaan dat er nog parkeerruimte in de openbare ruimte is als uit tellingen blijkt dat de parkeerdruk 85% of minder is. Deze parkeerdruk wordt op specifieke momenten van de dag geteld. Geconcludeerd is dat indien er binnen de loopafstand van het bouwplan nog voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn, er verkeerskundig gezien vrijstelling van de verplichting kan worden gegeven om de parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren.

De Afdeling acht dit beleid niet kennelijk onredelijk, waarbij zij in aanmerking neemt dat het college bij de vaststelling van dat beleid een aanmerkelijke ruimte heeft.

9.4. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het college bij de berekening van de parkeerbehoefte van het bouwplan niet heeft kunnen aansluiten bij de in de Beleidsregels opgenomen norm van 0,3 parkeerplaats per gebedsplaats. Hoewel in het gebouw additionele voorzieningen aanwezig zijn, zoals een winkeltje en leslokalen, is door de Stichting ter zitting van de Afdeling onbestreden verklaard dat daarvan tijdens de dienst geen gebruik wordt gemaakt. Het college mocht er, anders dan [partij] en anderen betogen, derhalve van uitgaan dat deze voorzieningen op het piekmoment tijdens het vrijdagmiddaggebed geen extra parkeerbehoefte teweegbrengen. Uitgaande van een parkeernorm van 0,3 parkeerplaats per gebedsplaats bedraagt de met het bouwplan samenhangende parkeerbehoefte 141 parkeerplaatsen. Er bestaat evenmin grond voor het oordeel dat het college, ter bepaling van het onderzoeksgebied van het parkeeronderzoek, niet heeft kunnen uitgaan van de straten die op een loopafstand van 300 m vanaf de moskee zijn gelegen.

Uit het op 22 mei 2015 verrichte parkeeronderzoek volgt dat tijdens het vrijdagmiddaggebed in het onderzochte gebied een gemiddelde parkeerdruk bestond van 65%. Nu de gemeten parkeerdruk in het onderzochte gebied lager is dan de in de Beleidsregels opgenomen maximale parkeerdruk van 85% heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een parkeerdruk die zodanig is dat bewoners of bezoekers niet binnen aanvaardbare loopafstand kunnen parkeren. De door [partij] en anderen in hoger beroep overgelegde verkeerstellingen, uitgevoerd in juni 2015, waaruit een hogere parkeerdruk volgt, leiden niet tot een ander oordeel. Die verkeerstellingen zijn alleen verricht in het gebied ten (zuid)westen van de moskee en niet ook in het gebied ten (zuid)oosten daarvan, waar ook parkeerplaatsen binnen een loopafstand van 300 m van de moskee zijn gelegen. Voor zover [partij] en anderen ter zitting hebben gewezen op door hen in februari 2016 verrichte tellingen van geparkeerde auto's ten tijde van het vrijdagmiddaggebed, wordt overwogen dat deze tellingen, daargelaten dat deze eerst ter zitting zijn getoond, ook uitgaan van hetzelfde beperkte onderzoeksgebied. Voor zover [partij] en anderen wijzen op de hoge parkeerdruk in bepaalde straten vlakbij de moskee, overweegt de Afdeling dat ook uit het door het college verrichte onderzoek blijkt dat in die straten de parkeerdruk hoger is dan 85%. Het college heeft zich evenwel onbestreden op het standpunt gesteld dat voor bewoners van die straten op een aanvaardbare loopafstand van 150 m voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, het belang van de Stichting bij het bieden van een adequate gebedsvoorziening voor de tot de moskee behorende gelovigen, afgezet tegen het belang van omwonenden om zo dicht mogelijk bij hun woning te parkeren in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen. Het college heeft bij de afweging van deze belangen tevens mogen betrekken dat de gevolgen van het bouwplan, waarvoor thans van het bestemmingsplan wordt afgeweken, ook hadden kunnen worden veroorzaakt door de realisering van een moskee die in overeenstemming is met het bestemmingsplan, nu het bestemmingsplan het mogelijk maakt om, zonder van dat plan af te wijken, op het perceel een moskee met 467 gebedsplaatsen te realiseren.

10. Voor zover [partij] en anderen betogen dat het college ten onrechte de bestaande situatie, waarbij de moskee wordt bezocht door meer bezoekers dan waarvoor capaciteit bestaat, gedoogt, wordt overwogen dat, wat daarvan zij, de aanvaardbaarheid van die situatie in deze procedure niet ter beoordeling voorligt.

11. [partij] en anderen betogen dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten omgevingsvergunning te verlenen, gelet op te verwachten onveilige situatie door agressief gedrag van de moskeebezoekers, en de door hen te ondervinden geluidsoverlast door onder meer het voeren van luide gesprekken op straat door de moskeebezoekers, schreeuwende en spelende kinderen in het park en het claxonneren bij het wegrijden.

11.1. Het bestemmingsplan staat het gebruik van de gronden als moskee toe. Naar het oordeel van de Afdeling is de door [partij] en anderen gestelde hinder onvoldoende onderbouwd om tot het oordeel te komen dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een moskee die 0,60 m hoger is dan het bestemmingsplan toestaat. De Afdeling overweegt in dit verband nog dat voor zover sprake is van, naar [partij] en anderen stellen, agressief gedrag aan de zijde van moskeebezoekers, dit een aspect van openbare orde is. Het betoog faalt.

12. Het beroep van [partij] en anderen tegen het besluit van 14 december 2015 is ongegrond.

13. Het college dient ten aanzien van [partij] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de voor het hoger beroep gemaakte proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. verklaart het beroep van [partij] en anderen tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen van 14 december 2015 ongegrond;

III. verklaart de door [appellanten sub 1] en [appellant sub 2] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen van 14 december 2015 ingestelde beroepen niet-ontvankelijk;

IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Groningen tot vergoeding van bij [partij] en anderen in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.049,70 (zegge: duizendnegenenveertig euro en zeventig cent), waarvan € 992,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

V. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Groningen een griffierecht van € 497,00 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Polak w.g. Pieters
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2016

473.