Uitspraak 201500881/1/A4


Volledige tekst

201500881/1/A4.
Datum uitspraak: 23 maart 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de vereniging Vereniging Stop Awacs Overlast (hierna: de vereniging), gevestigd te Brunssum,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 januari 2015 in zaak nr. 13/729 in het geding tussen:

de vereniging

en

de minister van Defensie.

Procesverloop

Bij besluit van 14 augustus 2012 heeft de minister het verzoek van de vereniging om maatregelen te treffen die leiden tot beëindiging van de geluidsoverlast door AWACS-vliegtuigen in Schinveld (gemeente Onderbanken) en Brunssum, althans het geluid te reduceren tot maximaal 88 dB(A) LAmax, afgewezen.

Bij besluit van 22 maart 2013 heeft de minister het door de vereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 20 januari 2015, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het door de vereniging daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vereniging hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De vereniging heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 december 2015, waar de vereniging, vertegenwoordigd door J.A. Fijnaut, J.H. Theunissen en S.J.H. L’Espoir, en de minister, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, R.H. Hogenhuis en drs. E. Kwast, zijn verschenen.

Overwegingen

1. In Geilenkirchen (Duitsland) ligt een vliegbasis die door de 'NATO Airborne Early Warning & Control Force', een onderdeel van de NAVO, wordt gebruikt voor onder meer trainingsvluchten met zogeheten AWACS-vliegtuigen. Bij het opstijgen en landen van deze militaire vliegtuigen wordt met name in de dichtbij de vliegbasis gelegen woongebieden in de gemeenten Brunssum en Onderbanken ernstige geluidhinder ondervonden. De vereniging heeft de minister verzocht om "met onmiddellijke ingang maatregelen te treffen die onverwijld leiden tot beëindiging van deze geluidoverlast, althans het geluid te reduceren tot maximaal 88 dB LAmax."

2. De minister heeft dit verzoek bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 14 augustus 2012 afgewezen. Daarbij heeft de minister onder meer overwogen dat er geen wettelijke instrumenten bestaan om het geluidniveau van de vliegbewegingen te reguleren, dat er geen wettelijke normen gelden voor het LAmax- geluidsniveau van deze vliegtuigbewegingen en dat de geluidszone voor het Nederlands grondgebied nabij de vliegbasis niet wordt overschreden. De rechtbank heeft de afwijzing van het verzoek bij de aangevallen uitspraak in stand gelaten.

3. De vereniging betoogt dat het beroep ten onrechte is behandeld door een enkelvoudige kamer van de rechtbank. Gelet op het grote belang van de zaak voor omwonenden en de complexiteit van de zaak, had de enkelvoudige kamer de zaak moeten verwijzen naar een meervoudige kamer. De vereniging wijst er onder meer op dat zij in deze zaak staat voor ongeveer 350 leden met hun gezinnen, van wie de gezondheid ernstig wordt bedreigd door de lawaaimakende vliegtuigen.

3.1. Ingevolge artikel 8:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) worden de zaken die bij de rechtbank aanhangig worden gemaakt, in behandeling genomen door een enkelvoudige kamer.

Ingevolge het tweede lid wordt de zaak verwezen naar de meervoudige kamer indien deze naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling door één rechter. De enkelvoudige kamer kan ingevolge het tweede lid ook in andere gevallen een zaak naar een meervoudige kamer verwijzen.

3.2. Of een zaak voor verwijzing naar een meervoudige kamer in aanmerking komt, staat ter beoordeling van de enkelvoudige kamer van de rechtbank. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 8 juli 2015 in zaak nr. 201309765/1/A1 betreft dit een procesrechtelijke beslissing die in beginsel de verantwoordelijkheid is van de eerste rechter. Behoudens uitzonderingssituaties, die zich hier niet voordoen, kunnen hiertegen gerichte gronden niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.

Het betoog faalt.

4. De vereniging betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister de bevoegdheid heeft om maatregelen te treffen ten aanzien van het maximale geluidsniveau veroorzaakt door de AWACS-vliegtuigen. Zij wijst onder meer op de NAVO-binnenvliegregeling (Stcrt. 1987, 218) op grond waarvan de minister toestemming om aan het luchtverkeer deel te nemen kan intrekken of wijzigen en op grond waarvan het militair luchtverkeer de regels ter beperking van geluidshinder door militaire luchtvaartuigen dient na te leven. De minister kan zich volgens haar niet verschuilen achter in NAVO-verband aangegane verplichtingen om AWACS-vliegtuigen op Nederlands grondgebied toe te laten, omdat Nederland bevoegd blijft over haar eigen luchtruim.

4.1. Het Besluit tot regeling toelating vreemde militaire luchtvaartuigen binnen Nederlands rechtsgebied (KB 9 september 1959, Stb. 332), dat is gebaseerd op artikel 76, eerste lid, onder d, van de Luchtvaartwet, kent een vergunningvereiste voor buitenlandse militaire vliegtuigen. De NAVO-binnenvliegregeling maakt op dit vergunningvereiste een uitzondering voor vreemde militaire vliegtuigen uit NAVO-landen.

Artikel 1 van de NAVO-binnenvliegregeling luidt:

"1. Vreemde militaire luchtvaartuigen van de landen, aangesloten bij de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie, mogen zich begeven binnen het Nederlands rechtsgebied en aldus aan het luchtverkeer deelnemen, alsmede landen op en opstijgen van de in de Militaire Luchtvaartgids Nederland (MIL AIP) vermelde militaire luchtvaartterreinen en voor militair medegebruik opengestelde burgerluchtvaartterreinen, onder de in de volgende artikelen gestelde voorwaarden.

2. De in het eerste lid bedoelde toestemming kan door de minister van Defensie, al dan niet voor een bepaald geval, worden ingetrokken, gewijzigd of aan andere dan hierna gestelde voorwaarden worden onderworpen."

Artikel 2 luidt:

"Algemeen luchtverkeer dient de luchtverkeersvoorschriften vervat in de Luchtvaartgids Nederland (AIP) alsmede de regelen ter beperking van de geluidshinder door militaire luchtvaartuigen, zoals opgenomen in de MIL AIP, na te leven."

4.2. De minister is op grond van artikel 1, tweede lid, van de NAVO-binnenvliegregeling bevoegd de in het eerste lid bedoelde toestemming in te trekken, te wijzigen of aan voorwaarden te onderwerpen. Deze voorwaarden kunnen ook worden gesteld in het belang van de beperking van de door de AWACS-vliegtuigen veroorzaakte geluidhinder.

De vereniging heeft in bezwaar uitdrukkelijk gewezen op deze bevoegdheid. De minister is hier in het besluit van 22 maart 2013 echter niet concreet op ingegaan. In dit verband is volstaan met de overweging dat geen wettelijke instrumenten bestaan voor regulering van het geluid. Naar het oordeel van de Afdeling had de minister in dat besluit inzichtelijk moeten maken wat het afwegingskader van artikel 1, tweede lid, is, welke belangen over en weer bij de afweging kunnen worden betrokken en welke belangenafweging aan de afwijzing van het verzoek ten grondslag ligt. Zo is in het besluit niet dan wel onvoldoende ingegaan op het aantal gehinderden, de mate van ondervonden geluidhinder en de kosten en consequenties van mogelijke maatregelen ter beperking van geluidhinder. Weliswaar heeft de minister ter zitting een aantal voor de besluitvorming relevante factoren genoemd, doch deze factoren komen niet dan wel onvoldoende tot uiting in de besluiten van 14 augustus 2012 en 22 maart 2013.

De conclusie is dat het besluit van 22 maart 2013 in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

4.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van de minister van Defensie van 22 maart 2013 ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank had behoren te doen, zal de Afdeling dat beroep gegrond verklaren en het besluit van 22 maart 2013 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb vernietigen. Dit betekent dat de minister opnieuw moet beslissen op het bezwaar van de vereniging tegen het besluit van 14 augustus 2012.

5. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de in beroep opgekomen proceskosten te worden veroordeeld.

Van in hoger beroep opgekomen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Limburg van 20 januari 2015 in zaak nr. 13/729, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van de minister van Defensie van 22 maart 2013, kenmerk BS/2013008406, ongegrond is verklaard;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van de minister van Defensie van 22 maart 2013, kenmerk BS/2013008406, gegrond;

IV. vernietigt het besluit van de minister van Defensie van 22 maart 2013, kenmerk BS/2013008406;

V. veroordeelt de minister van Defensie tot vergoeding van bij de vereniging Vereniging Stop Awacs Overlast in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat de minister van Defensie aan de vereniging Vereniging Stop Awacs Overlast het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 815,00 (zegge: achthonderdvijftien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2016

190-784.