Uitspraak 201501538/1/R2


Volledige tekst

201501538/1/R2.
Datum uitspraak: 2 maart 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en vereniging Vereniging Stedelijk Leefmilieu, Groen- en Milieubeheer (hierna: Mob en de vereniging), gevestigd te Nijmegen,
appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2014, kenmerk 8100A24A, heeft het college aan [belanghebbende] vergunning verleend als bedoeld in de artikelen 16 en 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw1998) voor het wijzigen en uitbreiden van de veehouderij aan de [locatie] te Bennekom.

Bij besluit van 15 januari 2015, kenmerk 81152FD2, heeft het college besloten op het door Mob en de vereniging hiertegen gemaakte bezwaar waarbij het besluit van 15 september 2014 in stand is gelaten.

Tegen dit besluit hebben MOB en de vereniging beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 januari 2016, waar Mob en de vereniging, beide vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Speekenbrink, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het college betoogt dat Mob en de vereniging geen belang hebben bij de uitkomst van deze procedure. Daartoe brengt het college naar voren dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland op 10 augustus 2014 voor dezelfde situatie als de aangevraagde situatie een inmiddels onherroepelijke vergunning als bedoeld in de artikelen 16 en 19d van de Nbw1998 heeft verleend. Daarbij is met toepassing van externe saldering vastgesteld dat de stikstofdepositie in de aangevraagde situatie op alle onderzochte beschermde habitattypen ten opzichte van de stikstofdepositie in de referentiesituatie afneemt, althans niet toeneemt. Significante gevolgen van de aangevraagde situatie voor de in Gelderland gelegen natuurgebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. Gelet hierop hoeven volgens het college gezien de uitspraak van de Afdeling van 3 oktober 2012 in zaak nr. 201107992/1/A4 de gevolgen van de aangevraagde situatie op de verder weg gelegen en minder belaste, in de provincie Utrecht gelegen gebieden niet meer te worden beoordeeld. Een vernietiging van het bestreden besluit verandert de juridische status van de veehouderij in het kader van de Nbw1998 dan ook niet, aldus het college.

1.1. Dat het college van Gelderland voor het wijzigen en uitbreiden van de veehouderij met het oog op de gevolgen daarvan voor in Gelderland gelegen gebieden een inmiddels onherroepelijke vergunning heeft verleend, laat onverlet dat met het oog op de gevolgen van deze activiteit voor in Utrecht gelegen gebieden eveneens vergunning benodigd kan zijn. Of laatstbedoelde vergunning benodigd is en of deze kan worden verleend, vergt een zelfstandige beoordeling waarbij het daarvoor bevoegde gezag niet gebonden is aan de door het college van Gelderland verleende vergunning en de daaraan ten grondslag liggende beoordeling. Indien voor de aangevraagde situatie vergunning is benodigd die ten onrechte blijkt te zijn verleend, mag, anders dan het college kennelijk veronderstelt, de aangevraagde situatie niet worden gerealiseerd.

Dat, zoals door het college naar voren is gebracht, de gevolgen van de aangevraagde situatie zich hoofzakelijk kunnen voordoen in Natura 2000-gebieden in de provincie Gelderland, zodat ingevolge het recht zoals dat geldt vanaf 1 juli 2015 na vernietiging van het bestreden besluit het college van Gelderland bevoegd is te beslissen op bezwaar, maakt, wat daar ook van zij, dit niet anders. Ook indien het college van Gelderland bevoegd is, moet een beoordeling worden gemaakt die ertoe kan leiden dat de aangevraagde situatie niet mag worden gerealiseerd.

Mob en de vereniging hebben derhalve belang bij de uitkomst van deze procedure.

2. Mob en de vereniging betogen dat het in de bezwaarfase door het college erkende gebrek in het besluit van 15 september 2014 ten onrechte is gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit gebrek houdt in dat de bij besluit van 15 september 2014 verleende vergunning ten onrechte mede ziet op het houden van 500 vleesvarkens, hetgeen niet is aangevraagd.

2.1. Ingevolge artikel 6:22 van de Awb kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks een schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn geschaad.

2.2. Door Mob en de vereniging is terecht naar voren gebracht dat de vergunning volgens voorschrift 3 ten onrechte mede betrekking heeft op het houden van vleesvarkens met bijbehorende ammoniakemissie, nu dit niet is aangevraagd. De Afdeling is van oordeel dat in dit geval niet is voldaan aan het vereiste dat de belanghebbenden niet zijn geschaad, nu door het gebrek in de verleende vergunning een rechtsonzekere situatie is ontstaan die door het passeren van dit gebrek blijft voortduren. Het gebrek in het besluit van 15 september 2014 waarbij vergunning is verleend, is dan ook van dien aard dat het had moeten worden hersteld bij het besluit op bezwaar.

Het betoog slaagt.

3. Het beroep is gegrond. Het besluit komt wegens strijd met artikel 7:11 van de Awb voor vernietiging in aanmerking, voor zover het betreft het aan de vergunning verbonden voorschrift 3 voor zover dat betrekking heeft op het houden van vleesvarkens met bijbehorende ammoniakemissie.

4. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar alsnog gegrond te verklaren, het besluit van 15 september 2014 te herroepen voor zover het betreft het aan de vergunning verbonden voorschrift 3 voor zover dat betrekking heeft op het houden van (150 + 350 =) 500 vleesvarkens met bijbehorende ammoniakemissie van (375,0 + 875,0 =) 1.250,0 kg en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 15 januari 2015, voor zover vernietigd.

5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar en beroep te worden veroordeeld.

Betreffende de proceskosten in bezwaar ziet de Afdeling aanleiding een wegingsfactor van 0,5 toe te passen als bedoeld in de bijlage genoemd in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daartoe is van belang dat de bezwaarschriften inhoudelijk gelijk zijn, deze stukken zijn opgesteld door dezelfde beroepsmatige rechtsbijstandverlener en deze rechtsbijstandverlener hen ook bij de hoorzitting vertegenwoordigde.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 15 januari 2015, kenmerk 81152FD2 voor zover daarbij het aan de vergunning verbonden voorschrift 3 voor zover dat betrekking heeft op het houden van vleesvarkens met bijbehorende ammoniakemissie is gehandhaafd;

III. verklaart het bezwaar tegen het besluit van 15 september 2014, kenmerk 8100A24A, gegrond;

IV. herroept het besluit genoemd onder III. voor zover het betreft het aan de vergunning verbonden voorschrift 3 voor zover dat betrekking heeft op het houden van vleesvarkens met bijbehorende ammoniakemissie;

V. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 15 januari 2015, kenmerk 81152FD2, voor zover vernietigd;

VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten:

a. aan de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

b. aan de vereniging Vereniging Stedelijk Leefmilieu, Groen- en Milieubeheer tot een bedrag van € 496,00 (zegge: vierhonderdzesennegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en de vereniging Vereniging Stedelijk Leefmilieu, Groen- en Milieubeheer in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

VIII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Utrecht aan de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. en de vereniging Vereniging Stedelijk Leefmilieu, Groen- en Milieubeheer het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Baaren, griffier.

w.g. Helder w.g. Van Baaren
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2016

579.