Uitspraak 201504018/1/A4


Volledige tekst

201504018/1/A4.
Datum uitspraak: 3 februari 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. de stichting Stichting Veiliger Zaltbommel, gevestigd te Zaltbommel,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Sachem Europe B.V., gevestigd te Zaltbommel,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 april 2015 in zaak nr. 14/2325 in het geding tussen:

Stichting Veiliger Zaltbommel,

en

het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland.

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2013 heeft het college aan Sachem een watervergunning verleend voor een grondwateronttrekking ter plaatse van het Van Voordenpark 15 te Zaltbommel.

Bij besluit van 18 februari 2014 heeft het college het daartegen door Stichting Veiliger Zaltbommel gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard en het besluit van 18 april 2013 aangepast.

Bij uitspraak van 7 april 2015 heeft de rechtbank het door Stichting Veiliger Zaltbommel daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 februari 2014 vernietigd, voor zover daarbij is nagelaten een vergoeding voor de in verband met de behandeling van het bezwaar gemaakte kosten toe te kennen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Stichting Veiliger Zaltbommel hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Sachem heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Sachem heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

Stichting Veiliger Zaltbommel heeft een zienswijze naar voren gebracht.

Stichting Veiliger Zaltbommel heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2015, waar Stichting Veiliger Zaltbommel, vertegenwoordigd door mr. J.E. Dijk, advocaat te Haarlem, vergezeld door ir. J.F. de Kreuk, J.W. van Drunen en drs. A. van Kooten, Sachem, vertegenwoordigd door mr. H.M.F.F. Verbeet, vergezeld door R.A. Rosman, V.A. van de Pas en ir. J.W. Knaapen, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.T.G.M. van Dinter, vergezeld door ing. F.A. Remmerswaal, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Sachem
exploiteert aan het Van Voordenpark 15 te Zaltbommel een chemisch bedrijf. Op 18 februari 2013 heeft Sachem een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning krachtens de Waterwet voor voortzetting van een grondwateronttrekking ten behoeve van bodemsanering in de periode van 1 juli 2013 tot 1 juli 2023, met een maximale hoeveelheid te onttrekken grondwater van 1.800.000 m3 per jaar.

2. Stichting Veiliger Zaltbommel betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat, gelet op het bepaalde in artikel 6.4, gelezen in samenhang met artikel 6.17, van de Waterwet, het college niet bevoegd was te beslissen op de aanvraag. Zij voert in dit verband aan dat de grondwateronttrekking twee doeleinden heeft, sanering en het gebruik als koelwater, hetgeen een industriële toepassing is als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder a. Nu de aangevraagde hoeveelheid te onttrekken grondwater meer bedraagt dan 150.000 m3 per jaar waren gedeputeerde staten van Gelderland bevoegd te beslissen op de aanvraag, aldus Stichting Veiliger Zaltbommel.

2.1. De rechtbank heeft overwogen dat de grondwateronttrekking primair plaatsvindt ten behoeve van een bodem- en grondwatersanering, zodat geen sprake is van een industriële toepassing als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, onder a, van de Waterwet. Dat Sachem het onttrokken grondwater vervolgens aanwendt als koelwater doet voor de bevoegdheid van het college volgens de rechtbank niet ter zake, nu de vergunning is aangevraagd voor saneringsdoeleinden en het onttrokken grondwater ook daadwerkelijk daarvoor wordt aangewend. Ook in artikel 6.17, eerste lid, van de Waterwet zijn volgens de rechtbank geen aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat het college niet bevoegd was.

2.2. Ingevolge artikel 6.4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Waterwet is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van gedeputeerde staten grondwater te onttrekken of water te infiltreren ten behoeve van industriële toepassingen, indien de te onttrekken hoeveelheid water meer dan 150.000 m3 per jaar bedraagt.

Ingevolge artikel 6.17, eerste lid, wordt, indien een aanvraag om vergunning betrekking heeft op een handeling of samenstel van handelingen ten aanzien waarvan meer dan één bestuursorgaan bevoegd is, de aanvraag in behandeling genomen en wordt daarop beslist door het bestuursorgaan van het hoogste gezag.

2.3. Naar het oordeel van de Afdeling biedt de tekst van artikel 6.4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Waterwet geen ruimte voor de uitleg dat van een grondwateronttrekking ten behoeve van een industriële toepassing geen sprake is indien de onttrekking primair ten behoeve van een ander doeleinde plaatsvindt. Artikel 6.4, eerste lid, aanhef en onder a, moet van toepassing worden geacht, zodra - uitsluitend of mede - wordt onttrokken ten behoeve van een industriële toepassing en de drempel van 150.000 m3 per jaar wordt overschreden.

De onttrekking waarvoor vergunning is gevraagd, vindt plaats via het koelwateronttrekkingssysteem van Sachem en het grondwater wordt na de onttrekking toegepast als koelwater in haar bedrijf. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat de onttrekking mede plaatsvindt ten behoeve van het toepassen van grondwater als koelwater in het bedrijfsproces. In het rapport ‘Effectenstudie grondwatersanering Sachem Europe B.V.’ van Royal HaskoningDHV van 7 februari 2013, dat blijkens het verhandelde ter zitting deel uitmaakt van de aanvraag, wordt ook met zoveel woorden bevestigd dat de aangevraagde grondwateronttrekking een tweeledig doel, sanering en het gebruik als koelwater, dient. Vast staat dat de toepassing van grondwater als koelwater in een bedrijfsproces een industriële toepassing is als bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Waterwet. Vast staat voorts dat de drempel van 150.000 m3 per jaar wat de aangevraagde onttrekking betreft wordt overschreden.

Gelet op het voorgaande is artikel 6.4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Waterwet van toepassing op de door Sachem aangevraagde grondwateronttrekking, zodat daarvoor een vergunning van gedeputeerde staten nodig is. Ook indien voor de onttrekking daarnaast een vergunning krachtens de keur van het waterschap nodig was, had het college gelet op het bepaalde in artikel 6.17, eerste lid, van de Waterwet niet mogen beslissen op de aanvraag. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

3. Het hoger beroep van Stichting Veiliger Zaltbommel is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het door Stichting Veiliger Zaltbommel tegen het besluit van 18 februari 2014 ingestelde beroep gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door het besluit van 18 april 2013 te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Het college dient de aanvraag van Sachem door te zenden aan gedeputeerde staten van Gelderland. Hetgeen Stichting Veiliger Zaltbommel voor het overige in hoger beroep heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.

4. Het incidenteel hoger beroep van Sachem richt zich uitsluitend tegen de overweging van de rechtbank dat het besluit van 18 februari 2014 geen inzicht verschaft in de verschillen tussen twee saneringsvarianten, in de aangevallen uitspraak aangeduid met scenario 1 en scenario 2. Nu, zoals hiervoor is overwogen, de aangevallen uitspraak en het besluit van 18 februari 2014 worden vernietigd en het besluit van 18 april 2013 wordt herroepen, heeft Sachem geen belang meer bij een beoordeling van het incidenteel hoger beroep. Het incidenteel hoger beroep is niet-ontvankelijk.

5. Het college dient ten aanzien van Stichting Veiliger Zaltbommel op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van de stichting Stichting Veiliger Zaltbommel gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 7 april 2015 in zaak nr. 14/2325;

III. verklaart het beroep van de stichting Stichting Veiliger Zaltbommel tegen het besluit van het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland van 18 februari 2014, kenmerk 201309476/263562, gegrond;

IV. vernietigt het besluit van 18 februari 2014;

V. herroept het besluit van het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland van 18 april 2013, kenmerk 201302830/222728;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. verklaart het incidenteel hoger beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Sachem Europe B.V. niet-ontvankelijk;

VIII. veroordeelt het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland tot vergoeding van bij de stichting Stichting Veiliger Zaltbommel in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.961,08 (zegge: drieduizend negenhonderdeenenzestig euro en acht cent), waarvan € 2.976,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IX. gelast dat het college van dijkgraaf en heemraden van Waterschap Rivierenland aan de stichting Stichting Veiliger Zaltbommel het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 825,00 (zegge: achthonderdvijfentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van Grinsven
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2016

462.