Uitspraak 201409483/1/A3


Volledige tekst

201409483/1/A3.
Datum uitspraak: 18 november 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 oktober 2014 in zaak nr. 14/3735 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2013 heeft de minister het verzoek van [appellant] om kennisneming van over hem bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: de AIVD) aanwezige gegevens afgewezen voor zover het actuele gegevens betreft en deels toegewezen voor zover het om niet-actuele gegevens gaat.

Bij besluit van 27 maart 2014 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 oktober 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 87, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (hierna: de Wiv).

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 juli 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], juridisch adviseur, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.Z.J. Coret, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heropend met het oog op het inwinnen van nadere schriftelijke inlichtingen bij de minister.

De minister heeft deze inlichtingen bij brief van 30 juli 2015 verstrekt.

[appellant] heeft hierop bij brief van 1 september 2015 gereageerd.

Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 51, eerste lid, van de Wiv deelt de minister een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden mede of kennis kan worden genomen van andere persoonsgegevens betreffende de in de aanvraag vermelde bestuurlijke aangelegenheid. De minister kan zijn besluit voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de eerste termijn schriftelijk gemotiveerd mededeling gedaan aan de aanvrager.

Ingevolge artikel 53, eerste lid, wordt een aanvraag, als bedoeld in artikel 47, in ieder geval afgewezen, indien:

a. betreffende de aanvrager in het kader van enig onderzoek gegevens zijn verwerkt, tenzij de desbetreffende gegevens meer dan vijf jaar geleden zijn verwerkt, met betrekking tot de aanvrager sindsdien geen nieuwe gegevens zijn verwerkt in verband met het onderzoek, in het kader waarvan de desbetreffende gegevens zijn verwerkt, en de desbetreffende gegevens niet relevant zijn voor enig lopend onderzoek;

b. betreffende de aanvrager geen gegevens zijn verwerkt.

Ingevolge artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, wordt een aanvraag, als bedoeld in artikel 51, afgewezen, voor zover verstrekking van de gegevens, waarop de aanvraag betrekking heeft, de nationale veiligheid zou kunnen schaden.

Ingevolge het vierde lid zijn de voorgaande leden van overeenkomstige toepassing op een aanvraag, als bedoeld in artikel 47, voor zover een dergelijke aanvraag niet ingevolge artikel 53 wordt afgewezen.

2. [appellant] heeft met een beroep op de Wiv, de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob), de Wet politiegegevens (hierna: de Wpg), de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) en de Archiefwet (hierna: de Aw) verzocht om alle bij en onder de AIVD berustende gegevens over hem of herleidbaar op hem.

De minister heeft het verzoek voor zover dat betrekking heeft op actuele gegevens met toepassing van artikel 53, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wiv afgewezen en voor zover het verzoek ziet op de niet-actuele gegevens die over [appellant] zijn aangetroffen, heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wiv aan verstrekking in de weg staat met uitzondering van één document.

3. [appellant] heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat op een verzoek om kennisneming van gegevens die bij de AIVD berusten de Wiv van toepassing is en niet de Wob, de Wpg, de Wbp en de Aw.

4. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de behandeling van de zaak tijdens de zitting bij de rechtbank, waarbij hij zijns inziens onvoldoende zijn visie op de zaak heeft kunnen geven, geen aanleiding om de aangevallen uitspraak te vernietigen. Volgens het proces-verbaal van die zitting zijn [appellant] en zijn gemachtigde een aantal keren aan het woord geweest en hebben zij de gronden nader kunnen toelichten.

5. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat op een verzoek om kennisneming van gegevens die bij de AIVD berusten de Wiv van toepassing is. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 juli 2013 in zaak nr. 201202975/1) ziet artikel 45 van de Wiv op alle gegevens die door of ten behoeve van de AIVD worden verwerkt, ongeacht ter uitvoering van welke taak dat gebeurt. Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 april 2008 in zaak nr. 200705930/1), is met artikel 45 van de Wiv volgens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1997-1998, 25 877, nr. 3, blz. 63) bedoeld dat de Wob niet van toepassing is indien wordt verzocht om de verstrekking van gegevens, verwerkt door of ten behoeve van een dienst. Daarnaast valt uit de Memorie van Toelichting (blz. 64) af te leiden dat de persoonsgegevens die bij de AIVD worden verwerkt niet het karakter hebben van een persoonsregistratie, als bedoeld in de Wbp, zodat die wet niet van toepassing is op persoonsgegevens die worden verwerkt door of ten behoeve van een dienst. Nu de Wpg en de Archiefwet ook betrekking hebben op persoonsgegevens als bedoeld in de Wbp, zijn ook deze wetten niet van toepassing op persoonsgegevens die worden verwerkt door of ten behoeve van een dienst, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het verzoek van [appellant] betrekking heeft op alle bij de AIVD berustende gegevens over hem of herleidbaar tot hem, heeft de minister het verzoek terecht aan de hand van de bepalingen van de Wiv beoordeeld.

Het betoog slaagt niet.

6. Voort heeft [appellant] aangevoerd dat de AIVD niet zorgvuldig genoeg heeft gezocht naar aanwezige informatie gezien het feit dat aan hem slechts één document is verstrekt terwijl hij bij een eerder verzoek meer documenten heeft gekregen. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de minister de afwijzing voldoende heeft gemotiveerd, aldus [appellant].

7. De Afdeling heeft kennisgenomen van de door de minister vertrouwelijk overgelegde gegevens. Het betreft documenten over een reis en over een eerder gedaan verzoek op grond van de Wiv. Ter zitting is komen vast te staan dat deze documenten al dan niet geschoond al aan [appellant] zijn verstrekt.

7.1. In geschil is of er nog meer niet-actuele gegevens zijn dan die reeds zijn verstrekt.

De minister heeft naar aanleiding van het verzoek van [appellant] archiefonderzoek verricht en daarbij als zoektermen de naam, geboortedatum en geboorteplaats gehanteerd. De aangetroffen niet-actuele gegevens zijn verstrekt in de vorm van een bewerkte kopie. Een zelfde archiefonderzoek heeft de minister gedaan voor het besluit op bezwaar. Dit heeft echter geen nieuwe gegevens opgeleverd.

[appellant] verwijst echter naar de verschillende contexten die hij in zijn verzoek heeft genoemd. Ter zitting in hoger beroep heeft hij toegelicht dat hij als journalist verschillende malen met een bewindspersoon mee op reis is geweest. Voor de daarvoor benodigde accreditaties van de Rijksvoorlichtingsdienst wordt informatie gevraagd bij de AIVD en de correspondentie daarover wordt altijd vastgelegd, aldus [appellant].

Desgevraagd heeft de minister in de brief van 30 juli 2015 geschreven dat in het archief is gezocht op de naam, geboortedatum en geboorteplaats van [appellant]. Voorts heeft de minister verduidelijkt dat aan een document zoektermen worden gekoppeld die zijn gebaseerd op de inhoud van het document en dat termen of namen die slechts zijdelings voorkomen niet als zoekterm aan het betreffende document worden gerelateerd. De naam van [appellant] is, naast hetgeen is opgenomen in het reeds verstrekte document, niet gerelateerd aan enig persoonsdossier dan wel onderwerpsdossier, aldus de minister.

De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd grond voor het oordeel dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij naar aanleiding van het verzoek en de daarin genoemde contexten voldoende onderzoek heeft gedaan en dat er niet meer niet-actuele gegevens zijn dan die reeds zijn verstrekt. Zij betrekt daarbij dat de minister, zoals hij in de brief van 30 juli 2015 heeft bevestigd, slechts heeft gezocht op naam, geboortedatum en geboorteplaats van [appellant]. Niet is gebleken dat de minister deze gegevens heeft gerelateerd aan de in het verzoek gegeven contexten. Voorts heeft de minister noch ter zitting in hoger beroep noch in de brief van 30 juli 2015 weersproken dat de AIVD informatie verstrekt voor de accreditaties van de Rijksvoorlichtingsdienst en dat de correspondentie daarover altijd wordt vastgelegd. De algemene verklaring dat aan een document zoektermen worden gekoppeld die zijn gebaseerd op de inhoud van het document en dat termen of namen die slechts zijdelings voorkomen niet als zoekterm aan het betreffende document worden gerelateerd, is daarvoor onvoldoende. De door de AIVD verstrekte informatie over accreditaties hadden onder andere immers kunnen worden onderzocht.

Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de minister de afwijzing van het verzoek van [appellant] om kennisneming van over hem bij de AIVD aanwezige gegevens voldoende heeft gemotiveerd.

8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het besluit op bezwaar van 27 maart 2014 komt eveneens voor vernietiging in aanmerking wegens het ontbreken van een zorgvuldige totstandkoming en een deugdelijke motivering voor zover het betreft het onderzoek naar de aanwezigheid van niet-actuele gegevens met betrekking tot [appellant]. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.

9. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 oktober 2014 in zaak nr. 14/3735, voor zover het de niet-actuele gegevens betreft;

III. vernietigt het besluit van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 27 maart 2014, kenmerk 838462e0-or1-1.0, in zoverre;

IV. bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;

V. veroordeelt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.205,00 (zegge: tweeduizendtweehonderdvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 411,00 (zegge: vierhonderdelf euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.W. van de Gronden en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, griffier.

w.g. Slump w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2015