Uitspraak 201503620/1/R1


Volledige tekst

201503620/1/R1.
Datum uitspraak: 18 november 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A] en [appellante B] (hierna tezamen in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend te Staphorst,

en

de raad van de gemeente Staphorst,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "De Streek, partiële herziening [locatie]" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. J.C. Damming, werkzaam bij Univé Rechtshulp, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.J. van den Berg en W. Kloosterman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens zijn daar [belanghebbende] en anderen, vertegenwoordigd door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, als partij gehoord.

Overwegingen

Geschil

1. Aan het perceel [locatie] (hierna: het perceel van [appellant]) is een woonbestemming toegekend. [appellant] kan zich met die bestemming niet verenigen, onder meer omdat hij daar een agrarisch bedrijf wil uitoefenen. Het perceel van [appellant] is eerder onderwerp van een geschil bij de Afdeling geweest, wat heeft geresulteerd in de uitspraak van de Afdeling van 14 mei 2014, in zaak nr. 201307952/1/R3. In die uitspraak heeft de Afdeling onder meer het plandeel voor het perceel van [appellant] vernietigd en de raad opgedragen voor dat perceel een nieuw plan vast te stellen. Met het voorliggende besluit beoogt de raad aan die opdracht te voldoen.

Formeel

2. [appellant] betoogt dat het plan ten onrechte is vastgesteld zonder opnieuw afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te doorlopen. Volgens hem houdt het plan een verregaande wijziging in ten opzichte van de bestaande situatie, zodat de raad de bestemmingsplanprocedure in zijn geheel opnieuw had moeten doorlopen. Daarbij acht hij van belang dat het overleg tussen de betrokken partijen niet gericht was op het behouden van de agrarische bestemming, maar op een nieuwe planologische situatie.

2.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan beleidsvrijheid heeft om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Deze kunnen afwijken van het voorheen geldende bestemmingsplan en van de bestaande situatie. De omstandigheid dat de toegekende bestemming afwijkt van het voorheen geldende bestemmingsplan en van het feitelijke gebruik maakt niet dat de raad daarom opnieuw de wettelijke procedure van afdeling 3.4 van de Awb moet doorlopen. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.

Het betoog faalt.

Het agrarische bedrijf

3. [appellant] betoogt dat zijn agrarische bedrijf ten onrechte niet als zodanig is bestemd. Volgens hem miskent de raad dat hij een agrarisch bedrijf exploiteert op zijn perceel, door het houden van rundvee, het opslaan van agrarische producten en materialen en het stallen van agrarisch materieel.

3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat op het perceel van [appellant] geen milieurechten rusten omdat geen milieuvergunning is verleend, zodat ter plaatse geen sprake is van een agrarisch bedrijf. De raad hanteert als uitgangspunt dat agrarische percelen waarvoor geen milieuvergunning is verleend een woonbestemming moeten krijgen.

3.2. Ingevolge artikel 3.119, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer is het oprichten, uitbreiden of wijzigen van een dierenverblijf verboden, indien na de oprichting, uitbreiding of wijziging de afstand van de buitenzijde van een dierenverblijf tot de dichtstbijzijnde buitenzijde van een geurgevoelig object minder dan 50 m bedraagt, indien het geurgevoelig object binnen de bebouwde kom is gelegen.

3.3. Niet in geschil is dat op het perceel van [appellant] vee wordt gehouden, agrarische producten en agrarische materialen worden opgeslagen en agrarisch materieel wordt gestald. Tevens is niet in geschil dat het perceel van [appellant] binnen de bebouwde kom ligt en dat binnen 50 m van de stal op het perceel van [appellant] geurgevoelige objecten liggen die eveneens binnen de bebouwde kom liggen.

3.4. In het voorheen geldende bestemmingsplan "Oude Rijksweg - Gemeenteweg", dat op 31 januari 1989 door de raad is vastgesteld, was aan het perceel van [appellant] de bestemming "Agrarische doeleinden" toegekend met twee bebouwingsvlakken.

Ingevolge artikel 4, onder A, van de voorschriften van dat bestemmingsplan waren de op de plankaart voor "Agrarische doeleinden" aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van het agrarische bedrijf, met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken en andere werken.

Ingevolge onder B, sub 1, mochten gebouwen uitsluitend binnen de bebouwingsvlakken worden gebouwd.

3.5. De Afdeling stelt vast dat onder het voorheen geldende bestemmingsplan ter plaatse een agrarisch bedrijf was toegestaan en dat dit onder het voorliggende plan niet meer is toegestaan. Het standpunt van de raad dat geen agrarisch bedrijf was toegestaan omdat geen milieuvergunning is verleend kan de Afdeling niet volgen. Het agrarisch gebruik van het perceel was immers planologisch toegestaan.

3.6. De Afdeling stelt voorop dat bestaand legaal gebruik in het algemeen dienovereenkomstig dient te worden bestemd. Dit uitgangspunt kan onder meer uitzondering vinden indien het als zodanig bestemmen van bestaand legaal gebruik op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. Daarnaast moet met het oog op de gevestigde rechten en belangen aannemelijk zijn dat de beoogde bestemming binnen de planperiode wordt verwezenlijkt.

De raad dient te motiveren waarom het als zodanig bestemmen van het bestaande legale gebruik op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en waarom het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen.

3.7. De Afdeling overweegt dat gelet op de afstand tussen de stal op het perceel van [appellant] en de nabijgelegen geurgevoelige objecten niet aan de afstand van 50 m uit artikel 3.119, eerste lid, aanhef en onder a, van het Activiteitenbesluit milieubeheer kan worden voldaan. Dit neemt niet weg dat op het perceel van [appellant] ook agrarische producten en agrarische materialen worden opgeslagen en agrarisch materieel wordt gestald. Gesteld noch gebleken is dat dit agrarische gebruik van het perceel van [appellant] niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Evenmin is gebleken dat zicht bestaat op beëindiging van dit gebruik binnen de planperiode. Dit brengt de Afdeling tot de conclusie dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het niet als zodanig bestemmen van het bedrijf van [appellant], in ieder geval wat betreft het opslaan van agrarische producten en materialen en het stallen van agrarisch materieel.

De Afdeling acht hierbij nog van belang dat de raad ter zitting heeft gesteld dat op een deel van het perceel van [appellant] het houden van vee mogelijk zou kunnen zijn. Voorts wijst de Afdeling erop dat dat in de uitspraak van de Afdeling van 14 mei 2014, in zaak nr. 201307952/1/R3 niet is geoordeeld dat een agrarische bestemming voor het perceel van [appellant] in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog van [appellant] slaagt.

De woonbestemming

4. [appellant] betoogt dat de aan zijn perceel toegekende woonbestemming niet passend is en onvoldoende is gemotiveerd. Hij vreest overlast van geur, geluid en stof vanwege een agrarisch bedrijf op het perceel Gemeenteweg 238/238a en van nabijgelegen bedrijven van categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De afstand tussen zijn perceel en het agrarische bedrijf is te klein gelet op de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) en de verkleining van deze afstand in de gemeentelijke geurverordening is onverbindend, aldus [appellant].

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de omstandigheid dat het perceel binnen de hindercirkels van agrarische bedrijven ligt inherent is aan de dynamiek van het gebied. Ook maakt dit volgens de raad niet dat geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening, omdat het perceel reeds bewoond wordt en er dus sprake is van een bestaande situatie. Ook wordt volgens de raad voldaan aan de richtafstanden uit de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de VNG (hierna: de VNG-brochure).

4.2. Aan het perceel [locatie] is de bestemming "Wonen - 1" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Wonen - 1" aangewezen gronden bestemd voor wonen.

4.3. Ten zuiden van het perceel van [appellant] ligt het perceel Gemeenteweg 238/238a. Aan dat perceel is met het bestemmingsplan "De Streek", dat op 11 juni 2013 is vastgesteld, de bestemming "Agrarisch met waarden" toegekend. Deze gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijven.

Ten westen en oosten van het perceel van [appellant] liggen onderscheidenlijk het perceel Gemeenteweg 226 en het perceel Gemeenteweg 242. Aan deze percelen is met het bestemmingsplan "De Streek" de bestemming "Bedrijf" toegekend. Deze gronden zijn bestemd voor bedrijven tot categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten in bijlage 2 van dat plan.

Ten noorden van het perceel van [appellant] ligt het perceel Gemeenteweg 232. In het bestemmingsplan "De Streek" is aan dat perceel de bestemming "Detailhandel" toegekend. Deze gronden zijn bestemd voor detailhandel en dienstverlenende bedrijven.

4.4. In de VNG-brochure staat dat voor de milieucategorieën 1 en 2 richtafstanden van onderscheidenlijk 10 en 30 m gelden. Voor detailhandel geldt een richtafstand van 10 m. Voorts staat er dat de richtafstanden met één afstandstap kunnen worden verlaagd, zonder dat het ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, indien sprake is van omgevingstype gemengd gebied. Gemengd gebied is een gebied met matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd, aldus de VNG-brochure.

4.5. De Afdeling overweegt dat de in de VNG-brochure aanbevolen afstand geldt tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de voorziene woning. Voorts staat er dat de VNG-brochure voor nieuwe situaties geldt en niet is bedoeld om bestaande situaties te beoordelen. Het betoog van de raad dat de VNG-brochure niet gebruikt kan worden omdat hier geen nieuwe situatie aan de orde is omdat op het perceel van [appellant] reeds gewoond wordt kan daarom niet slagen. Omdat in het voorheen geldende bestemmingsplan aan het perceel van [appellant] een agrarische bestemming was toegekend en in het voorliggende plan een woonbestemming is toegekend is immers sprake van een in planologisch opzicht nieuwe situatie.

De afstand tussen de woning op het perceel van [appellant] en het perceel Gemeenteweg 226 en het perceel Gemeenteweg 242 bedraagt aan beide zijden ongeveer 7 m. De afstand tussen de woning van [appellant] en het perceel Gemeenteweg 232 bedraagt ongeveer 7,5 m. Nu direct naast de woning van [appellant] winkels en kleine bedrijven voorkomen is het gebied waarin de woning ligt gemengd gebied. De richtafstanden uit de VNG-brochure kunnen dan ook met één afstandstap verlaagd worden. Zodoende geldt ten opzichte van de percelen met de bestemming "Bedrijf" een richtafstand van 10 m en ten opzichte van het perceel met de bestemming "Detailhandel" een richtafstand van 0 m. De afstand tussen de woning van [appellant] en de plandelen met de bestemming "Bedrijf" is minder dan 10 m, zodat niet aan de richtafstanden wordt voldaan.

4.6. Wat betreft de vrees van [appellant] voor geurhinder vanwege het agrarische bedrijf op het perceel Gemeenteweg 238/238a, overweegt de Afdeling als volgt.

Zoals ter zitting door partijen is bevestigd is op het perceel Gemeenteweg 238/238a een varkenshouderij aanwezig. De VNG-brochure hanteert voor varkenshouderijen een richtafstand van 200 m wegens geur. Nu het perceel van [appellant] in gemengd gebied ligt kan de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd, zodat als richtafstand 100 m geldt. De woning van [appellant] ligt op ongeveer 40 m van het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden" voor het perceel Gemeenteweg 238/238a. Dit is minder dan de richtafstand van 100 m. Er wordt derhalve niet aan de richtafstand uit de VNG-brochure voldaan. Ter zitting heeft de raad nog toegelicht dat het dierverblijf op het perceel Gemeenteweg 238/238a op ongeveer 48,5 m afstand ligt van de voor bewoning bestemde bebouwing binnen het bouwvlak op het perceel van [appellant]. Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder a, van de Wgv geldt voor deze situatie een afstand van 50 m. Vanwege de afstand van 48,5 m is ook daaraan niet voldaan. Derhalve is niet gebleken dat een verdere reductie van de richtafstand mogelijk is zonder onevenredige overlast vanwege het agrarische bedrijf op het perceel Gemeenteweg 238/238a op de woning op het perceel van [appellant].

4.7. Gelet op hetgeen in 4.5 en 4.6 is overwogen heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een woonbestemming voor het perceel van [appellant] in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog van [appellant] slaagt.

Conclusie

5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb en met artikel 3:1 van de Wet ruimtelijke ordening. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Het gevolg hiervan is dat voor het perceel van [appellant] het bestemmingsplan "Oude Rijksweg - Gemeenteweg" herleeft en blijft gelden totdat een nieuw bestemmingsplan in werking treedt. Zoals in 3.7 is overwogen zijn de mogelijkheden voor [appellant] voor het houden van vee op zijn perceel beperkt op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Proceskosten

6. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Staphorst van 10 maart 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "De Streek, partiële herziening [locatie]";

III. veroordeelt de raad van de gemeente Staphorst tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan de een bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Staphorst aan [appellant A] en [appellante B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan de een bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Verhage, griffier.

w.g. Hagen w.g. Verhage
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 november 2015

655.