Uitspraak 201500608/1/A1


Volledige tekst

201500608/1/A1.
Datum uitspraak: 23 september 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 december 2014 in zaak nr. 14/2692 in het geding tussen:

[appellant],
[verzoeker]

en

het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum (hierna: het algemeen bestuur).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juli 2013 heeft het algemeen bestuur [appellant], [belanghebbende] en [verzoeker] gelast om het gebruik van het pand aan de [locatie] te Amsterdam (hierna: het pand) als logiesgebouw/hotel met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden. Gelet op de onveilige situatie in het pand heeft het algemeen bestuur de opgelegde last met toepassing van spoedeisende bestuursdwang direct geëffectueerd.

Bij besluit van 6 mei 2014 heeft het algemeen bestuur het door [appellant] en [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 december 2014 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] en [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd voor zover daarbij [verzoeker] als overtreder is aangemerkt. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Het algemeen bestuur heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.H.J. van Riessen, advocaat te Amsterdam, en het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. F.W. Bredschneyder, werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Op 4 juli 2013 hebben toezichthouders van stadsdeel Centrum tezamen met de brandweer in het pand logiesverblijven voor toeristen aangetroffen en geconstateerd dat zich aldaar een vlucht- en brandonveilige situatie voordeed. Gelet daarop heeft het algemeen bestuur bestuursdwang toegepast om het gebruik van het pand te beëindigen.

2. Vast staat dat het pand, in eigendom bij [appellant], op 4 juli 2013 hotelmatig werd gebruikt en dat sprake was van handelen in strijd met de voor een hotelgebouw geldende brandveiligheidsvoorschriften, het zonder omgevingsvergunning gebruiken van het pand als logiesgebouw in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en het handelen in strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Het algemeen bestuur was daarom bevoegd ter zake handhavend op te treden.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het algemeen bestuur hem terecht als overtreder heeft aangemerkt van de onder 2. opgenomen overtredingen. Daartoe voert hij aan dat hij niet wist wat er in zijn pand gebeurde en dat ook niet kon weten. Volgens [appellant] heeft de rechtbank niet onderkend dat hij voldoende heeft gedaan om onrechtmatig gebruik van het pand te voorkomen en de verantwoordelijkheid van de eigenaar van een pand niet onbeperkt is. Daartoe voert hij aan dat hij meerdere onroerende zaken in eigendom heeft, zijn woonplaats zich op een afstand van 150 km van Amsterdam bevindt en hij gewoonlijk pas na klachten van omwonenden reageert.

3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 15 oktober 2008 in zaak nr. 200707345/1), is de overtreder degene die het desbetreffende wettelijke voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. Dat is in de eerste plaats degene die de verboden handeling fysiek heeft verricht. Daarnaast kan in bepaalde gevallen degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, doch aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en derhalve als overtreder worden aangemerkt. Daarbij is in dit geval van belang dat, zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 januari 2013 in zaak nr. 201204794/1/A1), van de eigenaar van een pand die dat verhuurt, mag worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het door hem verhuurde pand wordt gemaakt. De eigenaar dient aannemelijk te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand aldus werd gebruikt.

3.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant], die meerdere panden in eigendom heeft voor beleggingsdoeleinden, regelmatig het gebruik van het pand diende te controleren. [appellant] betoogt dat hij dat ook heeft gedaan nu hij zich tot op zekere hoogte over het gebruik van het pand heeft geïnformeerd en toezicht heeft gehouden. Aan dit betoog kan niet die waarde worden toegekend die [appellant] daaraan toegekend wenst te zien, omdat [appellant] niet heeft toegelicht wanneer en op welke wijze hij het gebruik van het pand heeft gecontroleerd. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij voldoende toezicht heeft gehouden. Met betrekking tot het pand hebben in het verleden aangekondigde controles plaatsgevonden en [appellant] is er in 2006 en 2009 op gewezen dat het pand niet als hotel mag worden gebruikt. Toen de huurster, die een aantal appartementen in het pand huurde voor commerciële doeleinden, [appellant] in 2013 te kennen had gegeven het pand voor short stay te willen exploiteren, lag het, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, op zijn weg scherper toezicht te houden op het gebruik van het pand dan wel nader onderzoek daarnaar te doen. Dat [appellant] op een afstand van 150 km van het pand woont en hij het pand niet kon betreden zonder toestemming van de gebruikers, doet niet af aan zijn verantwoordelijkheid zich over het gebruik van het pand adequaat te informeren. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 september 2012 in zaak nr. 201109431/1/A1), behoeft het recht op privacy van een huurder niet in de weg te staan aan het kunnen controleren van het eigendom van de verhuurder. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, wordt dan ook geen grond gevonden voor het oordeel dat het voor hem niet mogelijk was om afspraken met de huurster te maken, teneinde het gebruik van het pand te kunnen controleren. Voorts kan uit de omstandigheid dat [appellant] geen klachten van omwonenden heeft ontvangen, niet worden afgeleid dat hij toezicht heeft gehouden op het gebruik van het pand. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het algemeen bestuur [appellant] op goede gronden als overtreder heeft aangemerkt.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.

w.g. Van Altena

lid van de enkelvoudige kamer De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 23 september 2015

531/828