Uitspraak 201503120/1/R6


Volledige tekst

201503120/1/R6.
Datum uitspraak: 16 september 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], handelend onder de naam [bedrijf] (hierna: [appellant]), wonend te Kudelstaart, gemeente Aalsmeer,
appellant,

en

de raad van de gemeente Aalsmeer,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 februari 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Nieuw Calslagen" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. B.C. Schoenmaker, werkzaam bij Schoenmaker Bedrijfsjuridisch Advies, en de raad, vertegenwoordigd door ing. R. Luijendijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. L.C.J. Dekkers, advocaat te Alphen aan de Rijn, en [directeur], als partij gehoord.

Overwegingen

Toetsingskader

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het plan

2. Het plan voorziet in maximaal 18 woningen op voormalige agrarische percelen langs de Herenweg te Kudelstaart.

Ontvankelijkheid

3. De raad betoogt dat het beroep van [appellant], gelet op de toepasselijkheid van artikel 1.6, tweede lid, en artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet (hierna: de Chw) op de procedure, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat het beroep niet tijdig van gronden is voorzien.

3.1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bevat het beroepschrift de gronden van het beroep.

Ingevolge artikel 6:6, aanhef onder a, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken.

Ingevolge artikel 6:8, vierde lid, vangt de beroepstermijn voor een geval als hier aan de orde aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onderdeel a, ter inzage is gelegd.

Ingevolge artikel 1.6, tweede lid, van de Chw is het beroep, in afwijking van artikel 6:6 van de Awb, niet-ontvankelijk indien niet is voldaan aan artikel 6:5, eerste lid, onderdeel d, van die wet.

Ingevolge artikel 1.6a kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.

3.2. De terinzagelegging heeft plaatsgevonden met ingang van 6 maart 2015. Anders dan de raad veronderstelt, is de beroepstermijn aangevangen op 7 maart 2015 en geëindigd op 17 april 2015. Het aanvullende beroepschrift met daarin de gronden van het beroep, is bij faxbericht op 17 april 2015, en derhalve tijdig, door de Afdeling ontvangen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is.

Inhoudelijk

Provinciale ruimtelijke verordening

4. [appellant] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening (hierna: de PRV). Hiertoe voert hij aan dat woningbouw wordt mogelijk gemaakt in het nationale landschap Het Groene Hart en in de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: de EHS). [appellant] vreest voor een aantasting van de natuurwaarden.

4.1. De raad stelt zich primair op het standpunt dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond.

Subsidiair stelt de raad zich op het standpunt dat de PRV zich niet verzet tegen de voorziene woningbouwontwikkeling omdat het plangebied is gelegen in bestaand bebouwd gebied. Voorts ligt het plangebied niet binnen de EHS.

4.2. Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

4.3. Bij besluit van 3 februari 2014 hebben provinciale staten de PRV vastgesteld. De PRV is in werking getreden op 8 maart 2014. De voormalige nationale landschappen zijn onder de regeling die geldt voor bufferzones gebracht.

Ingevolge artikel 9 van de PRV wordt als bestaand bebouwd gebied aangewezen de bestaande of de bij een - op het moment van inwerkingtreding van deze verordening - geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, uitgezonderd bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen. Onder toegelaten woonbebouwing wordt mede begrepen de daarbij behorende bebouwing ten behoeve van openbare voorzieningen, verkeersinfrastructuur alsmede stedelijk water en stedelijke groen van een stad, dorp of kern.

Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder c, geldt voor de gronden aangeduid op kaart 4 en de digitale verbeelding ervan als EHS dat een bestemmingsplan geen bestemmingen en regels bevat die omzetting naar de natuurfunctie onomkeerbaar belemmeren en de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS significant aantasten.

Ingevolge artikel 24, eerste lid, onder a, maakt voor de gebieden die vallen binnen de begrenzing bufferzones op kaart 5b en op de digitale verbeelding ervan, een bestemmingsplan verdere verstedelijking niet mogelijk in de vorm van nieuwe bebouwing buiten bestaand bebouwd gebied voor wonen.

Ingevolge het zesde lid kan in afwijking van het eerste lid een bestemmingsplan voorzien in de in dat lid genoemde ontwikkelingen, indien:

a. er sprake is van een groot openbaar belang;

b. er geen reële andere mogelijkheden zijn en;

c. de negatieve effecten zoveel mogelijk worden beperkt en de overblijvende effecten worden gecompenseerd.

4.4. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellant.

Ter zitting is komen vast te staan dat [appellant] op het perceel [locatie 1] woont naast het plangebied. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 21 mei 2014 in zaak nr. 201307252/1/R1, strekt artikel 19 van de PRV tot het algemene belang van instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van EHS-gebieden. Artikel 24 van de PRV strekt tot bescherming van de wezenlijke kenmerken en waarden van de voormalige nationale landschappen, waaronder Het Groene Hart. Nu [appellant] in de directe nabijheid van het plangebied en tevens in het Groene Hart en nabij de EHS woont, is zijn belang bij behoud van een goede kwaliteit van zijn leefomgeving in dit geval dermate verweven met de algemene belangen die artikel 19 en artikel 24 van de PRV beogen te beschermen dat niet kan worden geoordeeld dat de door hem ingeroepen normen kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belang. Artikel 8:69a van de Awb staat derhalve aan de vernietiging op dit punt van het bestreden besluit niet in de weg.

4.5. Ten tijde van de inwerkingtreding van de PRV was op het plangebied het bestemmingsplan "Uiterweg - Plasoevers 2005" van toepassing. In dat plan waren aan de gronden in het plangebied onder meer de bestemmingen "Agrarische doeleinden", "Natuur", "Riet- en oeverlanden" en "Water" toegekend. Voorts was ten behoeve van de bestaande woning aan de [locatie 2] in het plangebied de bestemming "Woondoeleinden, niet gestapeld" toegekend en ten behoeve van de bestaande begraafplaats naast die woning de bestemming "Begraafplaats".

Vaststaat dat op grond van de regels van dat plan binnen de bestemming "Woondoeleinden, niet gestapeld" woonbebouwing en binnen de bestemming "Agrarische doeleinden" agrarische bedrijfsbebouwing was toegestaan. Vaststaat verder dat binnen de overige bestemmingen woon- en bedrijfsbebouwing niet was toegestaan.

4.6. Blijkens kaart 4 bij de PRV en de digitale verbeelding ervan is het plangebied niet gelegen in de EHS. Vaststaat dat het plangebied grenst aan het gebied Westeinderplassen, welk gebied deel uitmaakt van de EHS.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van heden in zaak nrs. 201404627/1/R1 en 201406075/1/R1 volgt uit artikel 19 van de PRV niet dat deze bepaling ook geldt voor gronden die buiten de EHS liggen. Anders dan [appellant] betoogt, biedt de omstandigheid dat het plangebied aan de EHS grenst, geen grond voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 19 van de PRV.

4.7. Vaststaat verder dat het plangebied is gelegen in het voormalige nationale landschap Het Groene Hart.

In het plangebied op het perceel [locatie 2] is een bestaande woning aanwezig. Het plangebied is voor het overige onbebouwd. Het bestemmingsplan "Uiterweg - Plasoevers 2005", dat gold ten tijde van de inwerkingtreding van de PRV, stond verder geen woon- of bedrijfsbebouwing toe die als bestaand bebouwd gebied kan worden aangemerkt. De binnen de bestemming "Agrarische doeleinden" toegestane bedrijfsbebouwing wordt op grond van artikel 9 van de PRV niet als bestaand bebouwd gebied aangemerkt. Gelet hierop kan het plangebied alleen ter plaatse van de bestaande woning op het perceel [locatie 2] als bestaand bebouwd gebied worden aangemerkt. Het plangebied is voor het overige gelegen buiten bestaand gebied. De raad heeft zich derhalve ten onrechte op het standpunt gesteld dat het plangebied is gelegen binnen bestaand bebouwd gebied.

De raad heeft gesteld dat bij het plan een groot openbaar belang is gediend zodat de woningen met toepassing van artikel 24, zesde lid, van de PRV mogen worden gebouwd. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat het plangebied een saneringslocatie betreft die zonder de ontwikkeling van de voorziene woningen verwaarloosd zal raken en dat de oeverlanden in het plangebied in het bijzonder door grondverzakking dreigen te verdwijnen. De raad heeft dit echter slechts gesteld en niet onderbouwd. De raad heeft voorts onvoldoende gemotiveerd dat het belang bij sanering van het plangebied en behoud van de oeverlanden als een groot openbaar belang in de zin van artikel 24 van de PRV dient te worden aangemerkt. Voor zover de raad daartoe heeft betoogd dat voor de voorliggende ontwikkeling in 2005 reeds een verklaring van geen bezwaar in het kader van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (hierna: het Lib) is afgegeven waaruit het grote ruimtelijke belang van de ontwikkeling kan worden afgeleid, overweegt de Afdeling dat het Lib een ander doel en toetsingskader heeft dan artikel 24 van de PRV en dat de omstandigheid dat in dat kader een verklaring van geen bezwaar is afgegeven, niet betekent dat sprake is van een groot openbaar belang als bedoeld in artikel 24, zesde lid, van de PRV.

Verder heeft de raad zich niet zonder nader onderzoek op het standpunt kunnen stellen dat geen reële alternatieven bestaan. Zoals [appellant] terecht stelt, heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt dat ten behoeve van het gestelde grote openbare belang uitsluitend in woningbouw kan worden voorzien op de gekozen locatie. Voorts is niet inzichtelijk gemaakt dat niet met minder dan 18 woningen kan worden volstaan.

Nu het plan voorziet in woningbouw in een voormalig nationaal landschap buiten bestaand bebouw gebied, en nu de raad niet afdoende heeft gemotiveerd dat met toepassing van het zesde lid in woningbouw mocht worden voorzien, is het plan vastgesteld in strijd met artikel 24 van de PRV. Het betoog slaagt.

4.8. In het kader van een finale geschilbeslechting zal de Afdeling ingaan op de overige aangevoerde beroepsgronden.

Geluid

5. [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie 1], grenzend aan het plangebied.

Hij betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft onderkend dat hij op het perceel een jachthaven exploiteert. Volgens [appellant] is de raad ten onrechte afgeweken van de in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten 2009 (hierna: de VNG-brochure) aanbevolen richtafstand voor geluid tussen de jachthaven en de voorziene woningen. Volgens [appellant] zullen zijn exploitatiemogelijkheden als gevolg van het plan worden beperkt en kan ter plaatse van de voorziene woningen die op minder dan 50 m afstand van zijn jachthaven zullen komen te staan vanwege geluidoverlast geen goed woon- en leefklimaat worden verzekerd.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat feitelijk op het perceel geen jachthaven aanwezig is, maar dat hiermee wel rekening is gehouden, nu een jachthaven op het perceel van [appellant] planologisch is toegestaan. Volgens de raad zullen bij de voorziene woningen weliswaar de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer( hierna: het Activiteitenbesluit) worden overschreden, maar kunnen bij maatwerkvoorschriften hogere geluidgrenswaarden worden vastgesteld. Hieruit volgt dat de exploitatiemogelijkheden van [appellant] niet zullen worden beperkt en dat een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen kan worden verzekerd.

5.2. Ten behoeve van de voorziene woningen zijn de bestemmingen "Wonen - 1", "Wonen - 2" en "Wonen - 3" toegekend. Aan de twee meest nabij het perceel van [appellant] voorziene bouwvlakken binnen de bestemming "Wonen - 2" is tevens de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - hogere geluidsisolatiewaarde" toegekend.

Ingevolge artikel 7, lid 7.1.2, onder a, en artikel 8, lid 8.1.2, onder a, van de planregels zijn de voor "Wonen - 1" en "Wonen - 2" aangewezen gronden bestemd voor hoofdgebouwen in de vorm van vrijstaande woningen.

Ingevolge artikel 9, lid 9.1.2, onder a, zijn de voor "Wonen - 3" aangewezen gronden bestemd voor hoofdgebouwen in de vorm van woningen.

Ingevolge artikel 8, lid 8.2.5, mag een omgevingsvergunning voor het bouwen van hoofdgebouwen binnen de bouwvlakken aangeduid met "specifieke bouwaanduiding - hogere geluidsisolatiewaarde" niet eerder worden afgegeven dan nadat is aangetoond dat voor deze hoofdgebouwen een binnenwaarde van maximaal 35 dB(A) kan worden gegarandeerd bij een maximaal optredend geluidsniveau zoals weergegeven is de bijlage 1 behorende bij deze regels.

5.3. Het perceel van [appellant] is gelegen binnen het bestemmingsplan "Uiterweg - Plasoevers 2005", vastgesteld door de raad op 7 december 2006 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland bij besluit van 12 juni 2007. Aan het perceel is de bestemming "Jachthaven - 1" toegekend.

Ingevolge artikel 13, lid 13.1, onder c, van de regels bij dat plan zijn de voor "Jachthaven - 1" aangewezen gronden bestemd voor een constructie- en/of reparatiewerkplaats voor boten, met een maximale milieucategorie 3 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, niet zijnde inrichtingen zoals vermeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.

5.4. Ingevolge artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit mag het zogenoemde langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen niet meer bedragen dan 50 dB(A) in de dagperiode, 45 dB(A) in de avondperiode en 40 dB(A) in de nachtperiode en mag het maximale geluidniveau ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen niet meer bedragen dan 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode.

Ingevolge artikel 2.20, eerste lid, kan in afwijking van de waarden, bedoeld in artikel 2.17, het bevoegd gezag bij maatwerkvoorschrift andere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en het maximaal geluidsniveau vaststellen.

Ingevolge het tweede lid kan het bevoegd gezag slechts hogere waarden vaststellen dan de waarden, bedoeld in artikel 2.17, indien binnen geluidsgevoelige ruimten dan wel verblijfsruimten van gevoelige gebouwen, die zijn gelegen binnen de akoestische invloedssfeer van de inrichting, een etmaalwaarde van maximaal 35 dB(A) wordt gewaarborgd.

5.5. Door M+P Raadgevende Ingenieurs is onderzoek verricht naar de geluidbelasting vanwege het perceel van [appellant] op de omgeving. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Industrielawaai ten behoeve van bouwlocatie Nieuw Calslagen te Kudelstaart" van 3 april 2012 en het rapport "Aanvullende berekeningen bouwlocatie Nieuw Calslagen te Kudelstaart" van 20 februari 2014 (hierna: de geluidrapporten).

In de geluidrapporten staat dat de geluidbelasting van de jachthaven is berekend door uit te gaan van normaal voorkomende werkzaamheden waaronder het rijden en parkeren van personenwagens, het afspuiten van boten met een hogedrukreiniger, het in bedrijf zijn van een kraan om boten in het water te laten of uit het water te halen en lichte werkzaamheden aan boten. De geluidbelasting van de genoemde bronnen is gebaseerd op geluidmetingen die bij andere jachthavens zijn uitgevoerd.

In de geluidrapporten staat verder dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de gevels van de voorziene woningen maximaal 59, 54 en 50 dB(A) bedraagt voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Het maximale geluidniveau bedraagt maximaal 77, 77, en 72 dB(A) voor respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau wordt derhalve met maximaal 10 dB(A) en het maximale geluidniveau met maximaal 12 dB(A) overschreden. De berekende geluidsniveaus kunnen op het moment dat de jachthaven wordt gerealiseerd, worden vastgesteld door middel van maatwerkvoorschriften. Hiertoe dient een geluidswering van tenminste 28 dB(A) te worden aangebracht, aldus de geluidsrapporten.

5.6. Anders dan [appellant] veronderstelt, dient bij de beoordeling van de geluidbelasting niet te worden uitgegaan van de feitelijke situatie op het perceel, maar van hetgeen planologisch mogelijk is. De vraag of thans op het perceel van [appellant] daadwerkelijk een jachthaven wordt geëxploiteerd, is derhalve niet van belang. De raad is terecht uitgegaan van hetgeen planologisch mogelijk is op het perceel, namelijk het oprichten en in bedrijf hebben van een jachthaven. Voor de berekening van de geluidbelasting zijn in de geluidrapporten normaal voorkomende werkzaamheden van een jachthaven als uitgangspunt genomen. [appellant] heeft niet gemotiveerd dat in zoverre niet van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden op zijn perceel is uitgegaan.

Uit de geluidrapporten volgt dat de geluidgrenswaarden uit het Activiteitenbesluit bij een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden ter plaatse van de voorziene woningen zullen worden overschreden. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat bij maatwerkvoorschrift hogere waarden kunnen worden vastgesteld. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 3 september 2014, in zaak nr. 201307924/1/R3, hoeven maatwerkvoorschriften niet al vóór de vaststelling van het bestemmingsplan te zijn vastgesteld, maar moet de raad er op voorhand in redelijkheid van kunnen uitgaan dat de maatwerkvoorschriften stand kunnen houden in een beroepsprocedure. De raad heeft er in redelijkheid van uit kunnen gaan dat bij maatwerkvoorschrift de in de geluidrapporten berekende hogere geluidwaarden op grond van de representatieve invulling van de maximale mogelijkheden van het plan kunnen worden vastgesteld. Hierbij heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat uit de geluidrapporten volgt dat uitgaand van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden bij de voorziene woningen een gevelwering van tenminste 28 dB(A) dient te worden aangebracht om een binnenwaarde van maximaal 35 dB(A) te verzekeren. [appellant] heeft niet gemotiveerd dat het aanbrengen van die gevelwering bouwtechnisch niet haalbaar is of onevenredig hoge kosten met zich brengt.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een beperking van de exploitatiemogelijkheden van [appellant] voor een jachthaven op het perceel. Het betoog faalt.

5.7. Voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat ter plaatse van de voorziene woningen heeft de raad aansluiting gezocht bij de aanbevolen richtafstanden in de VNG-brochure. De VNG-brochure kan worden gebruikt bij de beoordeling van nieuwe situaties. Van de daarin aangegeven indicatieve afstanden kan gemotiveerd worden afgeweken.

In de plantoelichting staat dat in de VNG-brochure wordt aanbevolen een afstand van 50 m aan te houden tussen woningen en een jachthaven. Omdat de omgeving is aan te merken als gemengd gebied mag de afstand worden verkleind tot 30 m. Niet is in geschil dat de kortste afstand tussen de voorziene woningen en het perceel van [appellant] ongeveer 3 m bedraagt. [appellant] stelt derhalve terecht dat niet aan de aanbevolen richtafstand van 30 m in de VNG-brochure wordt voldaan. [appellant] heeft evenwel niet gemotiveerd dat de in de geluidrapporten berekende geluidwaarden bij de voorziene woningen niet aanvaardbaar zijn. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat bij de voorziene woningen een goed woon- en leefklimaat is verzekerd. Gelet hierop faalt het betoog.

Doorzichten

6. [appellant] betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met het gemeentelijke beleid zoals neergelegd in het "Masterplan Herenweg" (hierna: het masterplan) van 16 december 2011. Hiertoe voert hij aan dat het plan in onvoldoende doorzichten tussen de bebouwing naar het achterliggende landschap voorziet.

[appellant] voert verder aan dat eerder een door hem aangevraagde bouwvergunning voor botenhuizen is geweigerd omdat dit zou leiden tot een aantasting van het doorzicht op zijn perceel. In zoverre is de afwijking van het gemeentelijke beleid ook in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

6.1. De raad stelt zich primair op het standpunt dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan een inhoudelijke bespreking van de beroepsgrond met betrekking tot het masterplan.

De raad stelt zich subsidiair op het standpunt dat het plan voorziet in voldoende doorzichten tussen de bebouwing naar het achterliggende gebied en niet afwijkt van het masterplan. Ten behoeve van de doorzichten worden watergangen aangelegd zodat is gewaarborgd dat ter plaatse geen bebouwing kan worden opgericht die de doorzichten aantast.

6.2. In het masterplan staat dat doorslaggevend voor de ruimtelijke kwaliteit van de Herenweg de openheid en het zicht over de Westeinderplassen is. De enscenering van deze doorzichten is van cruciaal belang. Nu al biedt de Herenweg panorama’s aan de waterzijde bij de entree aan de oostzijde. Er is een reeks van drie vensters over het water, met ter hoogte van de recreatieve kade het meest langgerekte panorama. Daarna ontbreekt het aan deze doorzichten over het water. In dit plan worden tien nieuwe doorzichten in het vooruitzicht gesteld. Deze nieuwe doorzichten worden gepland bij nieuw te bouwen woningen aan de Herenweg, aldus het masterplan.

6.3. Het masterplan strekt tot het belang van het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit van de Herenweg. Nu [appellant] aan de Herenweg en in de directe nabijheid van het plangebied woont, is zijn belang bij behoud van een goede kwaliteit van zijn leefomgeving in dit geval dermate verweven met het belang dat het masterplan beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de door hem ingeroepen norm kennelijk niet strekt tot bescherming van zijn belang. Artikel 8:69a van de Awb staat derhalve aan de vernietiging op dit punt van het bestreden besluit niet in de weg.

6.4. Blijkens de zogenoemde Facetkaart ruimtelijke kwaliteiten, die deel uitmaakt van het masterplan, dient bij de ontwikkeling van de voorziene woningen te worden voorzien in drie doorzichten vanaf de Herenweg naar het achterliggende water. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de bouwvlakken van de woningen aldus zijn gesitueerd dat de in het masterplan bedoelde doorzichten zullen ontstaan. Verder heeft de raad toegelicht dat ten behoeve van de doorzichten watergangen zullen worden aangelegd, waartoe de bestemming "Water" is toegekend, zodat is gewaarborgd dat ter plaatse geen bebouwing kan worden opgericht die de doorzichten aantast. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestemmingsplan wat de doorzichten betreft is vastgesteld in overeenstemming met het masterplan. Voor zover [appellant] heeft betoogd dat het zicht op het achterliggende water verder wordt beperkt omdat de gronden in het plangebied niet langer toegankelijk zullen zijn voor publiek, overweegt de Afdeling dat de openbaarheid van gronden niet wordt geregeld in een bestemmingsplan.

Nu geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad is afgeweken van het gemeentelijke beleid in het masterplan, bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met het gelijkheidsbeginsel.

Het betoog faalt.

Zienswijze

7. Voor zover [appellant] voor het overige heeft verzocht zijn zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen, wordt overwogen dat in de nota van beantwoording bij het besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Het betoog faalt.

Conclusie

8. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 24 van de PRV. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

9. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

10. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Aalsmeer van 19 februari 2015 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Nieuw Calslagen";

III. veroordeelt de raad van de gemeente Aalsmeer tot vergoeding van bij [appellant], handelend onder de naam [bedrijf], in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 999,84 (zegge: negenhonderdnegenennegentig euro en vierentachtig cent), waarvan € 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Aalsmeer aan [appellant] handelend onder de naam [bedrijf] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt;

V. draagt de raad van de gemeente Aalsmeer op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, griffier.

w.g. Koeman w.g. Bosnjakovic
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 16 september 2015

410-821.