Uitspraak 201410663/1/R4


Volledige tekst

201410663/1/R4.
Datum uitspraak: 12 augustus 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Sliedrecht,

en

de raad van de gemeente Sliedrecht,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 oktober 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Kweldamweg 8-10" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2015, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.M. Schipper, en de raad, vertegenwoordigd door mr. H.W.J. Visser en ing. M.C. Suijkerbuijk zijn verschenen. Voorts is ter zitting Stoeterij Black Horses B.V., vertegenwoordigd door dr. P. Blok, gehoord.

Overwegingen

1. Het plan maakt de uitbreiding mogelijk van een bestaande paardenfokkerij aan de Kweldamweg 8-10 te Sliedrecht. Het plan voorziet onder meer in de mogelijkheid tot het houden van 400 kippen.

[appellant] woont aan de [locatie] te Sliedrecht, direct naast het plangebied. Hij exploiteert ter plaatse een bedrijf in de productie van zuivelproducten.

2. Ter zitting heeft [appellant] zijn beroepsgronden over de verkeershinder, geurhinder en de verharding buiten het bouwvlak ingetrokken.

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

4. [appellant] stelt dat het plan in strijd is met de Verordening ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland (hierna: Verordening ruimte). Hij voert daartoe aan dat het plan met de mogelijkheid tot het houden van 400 stuks kippen, voorziet in een intensieve veehouderij, hetgeen in strijd is met de Verordening ruimte.

4.1. De raad stelt dat de initiatiefnemer, Stoeterij Black Horses B.V., ter plaatse kippen met vrije uitloop wil houden, hetgeen niet is aan te merken als het exploiteren van een intensieve veehouderij in de zin van de Verordening ruimte.

4.2. Aan de gronden in het plangebied is de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - productiegerichte paardenhouderij" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1.1 van de planregels, zijn deze gronden onder meer bestemd voor:

a. agrarisch gebruik van gronden;

b. grondgebonden veehouderijen;

c. alsmede een productiegerichte paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - productiegerichte paardenhouderij";

d. bedrijfsmatige nevenactiviteiten, met dien verstande dat niet meer dan 400 kippen mogen worden gehouden.

Ingevolge artikel 1, lid 1.11 is agrarisch gebruik het al dan niet bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren.

Ingevolge artikel 1, lid 1.39 is een intensieve veehouderij het houden van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang, dat als zodanig niet afhankelijk is van agrarische grond als productiemiddel.

4.3. Ingevolge artikel 2.3.1, eerste lid van de Verordening ruimte voldoet een bestemmingsplan voor agrarische gronden aan de volgende voorwaarde:

f. nieuwe intensieve veehouderij als hoofdtak of als neventak wordt uitgesloten.

Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder t, van de Verordening ruimte is een intensieve veehouderij een bedrijf waar slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen (bijna) zonder weidegang worden gehouden, onafhankelijk van agrarische grond als productiemiddel.

4.4. De Afdeling stelt vast dat het gebruik van gronden ten behoeve van een intensieve veehouderij in de vorm van het houden van kippen op grond van artikel 3, lid 3.1.1, aanhef en onder a en d, van de planregels is toegestaan. Weliswaar hebben de raad en Stoeterij Black Horses B.V. ter zitting toegelicht dat Stoeterij Black Horses B.V. voornemens is om de kippen op een zodanige manier te houden dat de bedrijvigheid niet is aan te merken als een intensieve veehouderij, maar dit is niet vastgelegd in de planregels.

Het plan, voor zover dat het gebruik van gronden ten behoeve van een intensieve veehouderij in de vorm van het houden van kippen niet uitsluit, is dan ook in strijd met artikel 2.3.1, aanhef en onder f, van de Verordening ruimte.

Het betoog slaagt.

5. In het kader van een finale geschilbeslechting zal de Afdeling ingaan op de overige aangevoerde beroepsgronden.

6. [appellant] stelt dat ook de vergroting van bouwvlak in strijd is met de Verordening ruimte. Hij stelt daartoe dat uitbreiding op grond van de Verordening uitsluitend is toegestaan indien deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven, terwijl het bedrijf van Stoeterij Black Horses B.V. volgens hem niet is aan te merken als volwaardig bedrijf omdat financieel gezien de continuïteit van het bedrijf niet is gewaarborgd.

[appellant] stelt verder dat de raad niet heeft mogen uitgaan van de adviezen van de Intergemeentelijke Agrarische Adviescommissie (hierna: IAAC), waarop de raad de noodzakelijkheid van de uitbreiding en de continuïteit van het bedrijf baseert, omdat de IAAC niet onafhankelijk is nu de secretaris van de IAAC, De Ruiter, ook adviseur is van de initiatiefnemer.

6.1. De raad stelt dat de initiatiefnemer voldoende heeft aangetoond dat een vergroting van het bouwvlak noodzakelijk is om een volwaardig agrarisch bedrijf te kunnen exploiteren. De raad verwijst daartoe naar de adviezen van de IAAC van 17 juli 2012 en 31 oktober 2012. De raad stelt voorts dat hij niet twijfelt aan de onafhankelijkheid van de IAAC.

6.2. Ingevolge artikel 2.3.1, eerste lid, van de Verordening ruimte voldoet een bestemmingsplan voor agrarische gronden aan de volgende voorwaarde:

b. nieuwe agrarische bedrijfsbebouwing is alleen mogelijk als deze noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven;

Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder pp, van de Verordening ruimte is een volwaardig agrarisch bedrijf een agrarisch bedrijf dat naar aard, omvang en redelijkerwijs te verwachten continuïteit en gelet op de arbeidsbehoefte als zodanig moet worden aangemerkt; de omvang omvat ten minste één volwaardige arbeidskracht met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen.

6.3. Voor zover [appellant] betoogt dat de IAAC niet onafhankelijk is omdat de secretaris van de IAAC ook los van de adviezen heeft geadviseerd aan de initiatiefnemer, overweegt de Afdeling dat deze enkele omstandigheid onvoldoende aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad de adviezen van de IAAC niet aan het plan ten grondslag heeft mogen leggen, te minder daar [appellant] de adviezen inhoudelijk niet heeft bestreden.

In het advies van de IAAC van 17 juli 2012 wordt geconcludeerd dat het bedrijf zonder meer een volwaardig agrarisch bedrijf is met een omvang van ongeveer 3 tot 4 volwaardige eenheden en dat de hoofdtak in het geheel de paardenhouderij betreft. Eveneens wordt vermeld dat lettend op de omvang van de beschreven activiteiten en de beschikbaarheid van in totaal bijna 85 hectare grond, een bouwperceel van 2 hectare passend en noodzakelijk is. In het aanvullend advies van de IAAC van 31 oktober 2012 wordt geconcludeerd dat het bouwplan als totaal aansluit bij de voorgenomen opzet en door de commissie positief wordt beoordeeld wat betreft doelmatigheid. Voorts wordt vermeld dat met de agrarische functies 55% van het totale bedrijfsresultaat wordt behaald. In de plantoelichting wordt uiteengezet dat de nevenactiviteiten dienen te worden gezien als een aanvulling op een volwaardig agrarisch bedrijf. Uit de plantoelichting volgt verder dat de hoofdactiviteit de paardenhouderij betreft en dat het houden van 400 stuks kippen een van de nevenactiviteiten betreft.

Gelet op het vorenstaande, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het bedrijf naar aard en omvang en redelijkerwijs te verwachten continuïteit van het bedrijf, niet is aan te merken als volwaardig bedrijf. De enkele omstandigheid dat in het aanvullend advies staat dat 55% van het totale bedrijfsresultaat wordt behaald met de agrarische functies, betekent naar het oordeel van de Afdeling en anders dan [appellant] stelt, niet dat het bedrijf niet rendabel is zonder de nevenactiviteiten en daardoor geen volwaardig agrarisch bedrijf is. Daartoe neemt de Afdeling in aanmerking dat in het aanvullend advies eveneens staat dat het bedrijf een omvang heeft van ongeveer 3 tot 4 volwaardige eenheden en dat wordt voldaan aan het criterium dat ten minste 50% van het bedrijfsresultaat vanuit agrarische activiteiten wordt behaald. De raad heeft zich gelet op het voorgaande dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan opgenomen uitbreiding noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering van het volwaardige agrarische bedrijf. Gelet daarop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met artikel 2.3.1, aanhef en onder b, van de Verordening ruimte. Het betoog faalt.

7. [appellant] stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met de gevolgen van een mogelijke uitbraak van vogelgriep, zowel voor de gezondheid van mensen, als voor zijn productie van kwetsbare zuivelproducten.

7.1. De raad stelt dat voldoende rekening is gehouden met de belangen van [appellant]. Een uitbraak van vogelgriep is niet uit te sluiten, maar is voor de raad geen aanleiding om deze ontwikkeling ter plaatse niet toe te staan.

7.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 februari 2011, in zaak nr. 200907470/1/R3), vindt de bestrijding van besmettelijke dierziekten zijn regeling primair in andere wetgeving en kunnen daarnaast aan een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een inrichting voorschriften worden verbonden om de gevolgen voor de volksgezondheid te voorkomen dan wel te beperken. De mogelijke besmetting van dierziekten vanwege een agrarisch bedrijf is niettemin een mee te wegen belang bij de vaststelling van een bestemmingsplan als hier aan de orde. De raad dient in het kader van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te onderzoeken of een plan niet zodanige risico's voor de volksgezondheid meebrengt dat, gelet daarop, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat onvoldoende is gewaarborgd. De raad heeft onderkend dat het risico op de uitbraak van vogelgriep niet is uit te sluiten. Het risico daarop acht de raad echter niet dusdanig dat hij de in het plan voorziene ontwikkeling uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbaar vindt.

In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad in het kader van een goede ruimtelijke ordening onvoldoende gewicht heeft toegekend aan het belang van de volksgezondheid bij de vaststelling van dit plan en evenmin dat de raad in dat kader onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de belangen van [appellant] bij zijn productie van zuivelproducten.

Het betoog faalt.

8. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit voor zover het bestemmingsplan het gebruik van gronden ten behoeve van een intensieve veehouderij in de vorm van het houden van kippen niet uitsluit, wegens strijd met artikel 2.3.1, aanhef en onder f, van de Verordening ruimte dient te worden vernietigd.

9. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om het bestreden besluit te wijzigen door in de planregels het gebruik van gronden ten behoeve van een intensieve veehouderij in de vorm van het houden van kippen uit te sluiten.

De Afdeling zal hiertoe een termijn stellen.

10. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Sliedrecht van 28 oktober 2014, kenmerk 1268169, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kweldamweg 8-10" voor zover het bestemmingsplan het gebruik van gronden ten behoeve een intensieve veehouderij in de vorm van het houden van kippen niet uitsluit;

III. draagt de raad van de gemeente Sliedrecht op om binnen zestien weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen is overwogen onder 9 het besluit te wijzigen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Sliedrecht tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de raad van de gemeente Sliedrecht aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. van Leeuwen-Gerkema, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Leeuwen-Gerkema
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015

472-731.