Uitspraak 201407471/1/R2


Volledige tekst

201407471/1/R2.
Datum uitspraak: 15 juli 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A], wonend te [woonplaats], en [appellante B], wonend te Vogelwaarde, gemeente Hulst (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

en

de raad van de gemeente Hulst,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Hulst - 2e Herziening ([locatie 1])" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2015, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door T.M.J. de Koster, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. [appellant] is eigenaar van het perceel [locatie 2] te Vogelwaarde. Dit perceel heeft een agrarische bestemming en werd voorheen gebruikt ten behoeve van het fruitteeltbedrijf van de ouders van [appellant]. De afgelopen jaren is er geen fruit meer afgevoerd. [appellant] wil het bedrijf (op termijn) zelf gaan exploiteren. De woning op het perceel [locatie 1] wordt door [belanghebbende] bewoond. Hij heeft geen binding met het bedrijf van [appellant]. In het plan is aan het perceel [locatie 1] te Vogelwaarde (hierna: het perceel) de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" toegekend.

3. [appellant] richt zich tegen de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning".

4. [appellant] betoogt dat anders dan in de reactie op de zienswijze is vermeld de plantoelichting niet op een aantal punten is aangepast.

4.1. De door [appellant] gewenste wijzigingen betreffen uitsluitend de plantoelichting. Deze vormt geen juridisch bindend onderdeel van het plan. Eventuele gebreken in de plantoelichting, wat daar ook van zij, kunnen daarom niet tot vernietiging van het plan leiden.

5. [appellant] betoogt dat de brief van [belanghebbende] van 1 juli 2013 ten onrechte is aangemerkt als een verzoek om vaststelling van een bestemmingsplan.

5.1. Daargelaten de vraag of het verzoek van [belanghebbende] is aan te merken als een aanvraag om herziening van een bestemmingsplan, zijn er geen wettelijke voorschriften die eraan in de weg staan dat de raad ambtshalve een plan vaststelt. Hetgeen [appellant] in dit kader heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het plan heeft kunnen vaststellen.

Het betoog faalt.

6. [appellant] betoogt voorts dat het plan in strijd met artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is vastgesteld, omdat het plan uitsluitend is opgesteld om niet tot handhaving te hoeven overgaan. [appellant] wijst hierbij op een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 februari 2014, waarin is overwogen dat het college van burgemeester en wethouders van Hulst tot dan toe ten onrechte heeft geweigerd handhavend op te treden.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij heeft kunnen kiezen voor legalisering van het bestaande gebruik in plaats van handhaving op grond van het voorheen geldende plan, omdat handhaving niet langer proportioneel is. De raad wijst erop dat sinds de wet wijziging van de Wabo en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen) de mogelijkheden om voormalige bedrijfswoningen als plattelandswoning te laten gebruiken door niet-agrariërs zijn verruimd.

6.2. Ingevolge artikel 3:3 van de Awb gebruikt het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het nemen van een besluit niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend.

6.3. De raad heeft toegelicht dat hij met het plan heeft willen aansluiten bij ontwikkelingen in het buitengebied. Door het mogelijk maken van een plattelandswoning beoogt de raad leegstand en verpaupering ten gevolge van de schaalvergroting van agrarische bedrijven te voorkomen.

De Afdeling overweegt dat de desbetreffende argumenten ruimtelijk relevante argumenten zijn. De enkele omstandigheid dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant bij uitspraak van 28 februari 2014 heeft geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders onder het voorheen geldende plan handhaving niet had kunnen weigeren, leidt niet tot het oordeel dat de raad zijn bevoegdheid tot het vaststellen van het voorliggende bestemmingsplan in strijd met artikel 3:3 van de Awb heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid aan hem is verleend.

Het betoog faalt.

7. [appellant] betoogt dat ten onrechte niet eerst gemeentelijk beleid is vastgesteld ten aanzien van artikel 1:1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) voordat een plattelandswoning werd mogelijk gemaakt in het voorliggende plan, nu dit plan een precedent kan scheppen voor toekomstige verzoeken om toepassing van artikel 1:1a van de Wabo.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij niet is gehouden tot het vaststellen van beleidsregels.

7.2. De Afdeling overweegt dat het vaststellen van beleid een bevoegdheid betreft en geen plicht. De raad heeft geen aanleiding gezien beleidsregels vast te stellen met betrekking tot plattelandswoningen in het algemeen alvorens de woning als plattelandswoning te bestemmen. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat hij niet is gehouden tot het vaststellen van beleid ten aanzien van plattelandswoningen.

Het betoog faalt.

8. [appellant] betoogt voorts dat de uitzondering van de plattelandswoning op de gebruiksregels van de aangewezen gronden ten onrechte alleen mogelijk is gemaakt voor de bestemming "Agrarisch" en niet voor de bestemmingen "Agrarisch Paardenfokkerij" en "Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden".

8.1. De raad wijst erop dat het plan uitsluitend ziet op het perceel [locatie 1].

8.2. De Afdeling overweegt dat uit de verbeelding, in combinatie bezien met de planregels, volgt dat het plan slechts ziet op het perceel [locatie 1] en verder geen wijzigingen aanbrengt in het bestemmingsplan "Buitengebied Hulst".

Voor zover het betoog van [appellant] moet worden aangemerkt als gericht tegen de planbegrenzing overweegt de Afdeling dat de raad beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat geen sprake is van een zodanige samenhang tussen het plangebied en de door [appellant] bedoelde gronden dat de raad niet in redelijkheid voor deze planbegrenzing heeft kunnen kiezen.

9. [appellant] betoogt dat ten onrechte op de gronden behorende bij het perceel [locatie 2] geen nieuwe bedrijfswoning is toegestaan, terwijl daar een bedrijfswoning noodzakelijk is wegens een behoefte aan dagelijks toezicht op de bedrijfsgebouwen.

9.1. Ook zonder de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" zou [appellant] niet over een bedrijfswoning kunnen beschikken, nu de woning aan [locatie 1] geruime tijd voor de vaststelling van het plan aan derden is verkocht en sindsdien door die derden wordt bewoond. Voorts is het uitgangspunt van de planregels dat niet meer dan één bedrijfswoning per bouwvlak is toegestaan naar het oordeel van de Afdeling niet onredelijk en is de woning [locatie 1] in planologische zin een bedrijfswoning, die in de toekomst weer als zodanig kan worden gebruikt.

Het betoog faalt.

10. [appellant] betoogt voorts dat hij financieel nadeel ondervindt, nu hij bij eventuele koop of huur van de woning van [belanghebbende] meer geld zal moeten betalen dan onder het voorheen geldende plan het geval was geweest.

10.1. De Afdeling overweegt dat de vrees van [appellant] voor mogelijk toekomstig nadeel geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad reeds hierom het plan niet heeft kunnen vaststellen.

Het betoog faalt.

11. [appellant] betoogt dat de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" ten onrechte ook is toegekend aan de fruitschuur op het perceel. Hij voert aan dat het plan derhalve bewoning van de fruitschuur mogelijk maakt hetgeen een tegenstrijdigheid oplevert met artikel 3.4, aanhef en onder p, van de planregels van bestemmingsplan "Buitengebied Hulst".

[appellant] voert voorts aan dat het plan niet voorziet in het gebruik van de fruitschuur als bijgebouw bij de plattelandswoning, omdat de fruitschuur onder de agrarische bestemming een hoofdgebouw betrof.

11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de fruitschuur als bijgebouw bij de woning ten behoeve van de woonfunctie gebruikt kan worden.

11.2. Ingevolge artikel 1 van de planregels zijn de regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan "Buitengebied Hulst", zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie NL.IMRO.0677.bpbuitengebied-001V met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen) onverkort van toepassing.

Ingevolge artikel 2.2 van de planregels wordt aan artikel 1 van het bestemmingsplan "Buitengebied Hulst" toegevoegd een nieuw lid 1.124 dat luidt als volgt: onder een plattelandswoning wordt verstaan een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die op grond van het bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan door een derde bewoond mag worden, wordt met betrekking tot die inrichting voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen beschouwd als onderdeel van die inrichting, tenzij bij of krachtens de wet anders is bepaald.

Ingevolge artikel 3.1 wordt aan artikel 3.1 van het bestemmingsplan "Buitengebied Hulst" een bepaling toegevoegd dat luidt als volgt: o. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning": tevens een plattelandswoning.

Ingevolge artikel 3.2 wordt aan artikel 3, lid 3.4, onder m van het bestemmingsplan "Buitengebied Hulst" de volgende zinsnede toegevoegd: ‘tenzij ter plaatse de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" geldt.’.

Ingevolge artikel 3.4, aanhef en onder m, van de planregels van bestemmingsplan "Buitengebied Hulst" wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken voor het bewonen van de bedrijfswoning als burgerwoning.

Ingevolge artikel 3.4, aanhef en onder p, van de planregels van bestemmingsplan "Buitengebied Hulst" wordt tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in elk geval gerekend het gebruik of laten gebruiken voor gebouwen, behoudens de bedrijfswoning(en), voor permanente of tijdelijke bewoning en direct daarmee verband houdend gebruik van voorzieningen zoals gemeenschappelijke verblijfsruimte, sanitair, kook- en wasgelegenheid, waaronder tevens wordt verstaan tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten.

11.3. De Afdeling overweegt dat uit de verbeelding, in samenhang bezien met de onder 11.2 genoemde planregels volgt, dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" alleen een bestaande bedrijfswoning door een derde mag worden bewoond. Toekenning van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" maakt derhalve het gebruik van andere gebouwen dan een bestaande bedrijfswoning voor permanente of tijdelijke bewoning niet mogelijk. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, geeft derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat toekenning van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" aan de fruitschuur strijd oplevert met artikel 3.4, aanhef en onder p, van de planregels.

Uit de planregels volgt evenmin dat omdat de fruitschuur onder het vorige plan een hoofdgebouw betrof deze in het voorliggende plan niet zou kunnen worden aangemerkt als bijgebouw bij de plattelandswoning.

Het betoog faalt.

12. Voor zover [appellant] zich heeft beperkt tot het herhalen van zijn zienswijze overweegt de Afdeling dat in de bij het bestreden besluit vastgestelde nota van zienswijzen is ingegaan op deze zienswijze. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze in het bestreden besluit onjuist is.

13. [appellant] betoogt dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het illegale gebruik van de bedrijfswoning door derden ruimtelijk aanvaardbaar is geacht en als zodanig is bestemd. Hij voert aan dat de raad rekening had moeten houden met het feit dat in het voorheen geldende bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "bedrijfswoning" waren toegekend. Hij voert voorts aan dat, hoewel artikel 1:1a van de Wabo minder bescherming met zich brengt voor de plattelandswoning dan voor een burgerwoning, de raad evengoed gehouden is een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning te garanderen. Een goed woon- en leefklimaat is volgens [appellant] niet gewaarborgd, nu op 7 meter afstand van de woning op perceel [locatie 1] agrarische activiteiten zijn toegestaan met gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. [appellant] wijst er in dit verband op dat gewasbeschermingsmiddelen een gezondheidsrisico met zich brengen en dat daarom over het algemeen een spuitzone van 50 meter in acht wordt genomen. [appellant] voert voorts onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2015 in zaaknr. 201306630/5/R3 aan dat de raad bij de vaststelling van het plan ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de luchtkwaliteitseisen die ter plaatse van de plattelandswoning gelden. Daarnaast is volgens [appellant] onvoldoende rekening gehouden met de gevolgen van eventuele toekomstige bedrijfsontwikkelingen op perceel [locatie 2] voor het woon- en leefklimaat in de woning van [belanghebbende].

13.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan aansluit bij de schaalvergroting in het buitengebied. Door het mogelijk maken van een plattelandswoning beoogt de raad leegstand en verpaupering te voorkomen. De raad stelt zich op het standpunt dat de plattelandswoning ten opzichte van het bijbehorende bedrijf niet is beschermd tegen hinder van geur, geluid of zwevende deeltjes in de lucht. Ter plaatse van de plattelandswoning is volgens de raad sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De raad wijst er in dat kader op dat het woon- en leefklimaat door de toekenning van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" niet wijzigt. Bovendien is de onderhoudsstaat van de boomgaard die nabij de plattelandswoning is gelegen, dusdanig dat voordat deze delen weer als boomgaard in gebruik kunnen worden genomen volledige sanering nodig is, aldus de raad.

13.2. Ingevolge artikel 1.1a van de Wabo wordt een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die op grond van het bestemmingsplan door een derde bewoond mag worden, met betrekking tot die inrichting voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen beschouwd als onderdeel van die inrichting, tenzij bij of krachtens deze wet anders is bepaald.

13.3. Hoewel aan het gebruik in strijd met een geldende bestemming in beginsel geen gerechtvaardigde rechten en verwachtingen kunnen worden ontleend dat het gebruik als zodanig wordt bestemd, kan de raad een positieve bestemming toekennen indien dit in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 12 november 2014 in zaak nr. 201306356/1/R3 en 4 februari 2015 in zaak nr. 201306630/5/R3), kan een zogenoemde plattelandswoning op grond van artikel 1.1a van de Wabo slechts voor de toepassing van de Wabo en de daarop berustende bepalingen als onderdeel van de inrichting worden beschouwd. Nu ten tijde hier van belang het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen geen deel uitmaakte van de toetsing van de gevolgen voor het milieu dan wel de bescherming van het milieu van het fruitteeltbedrijf van [appellant] wordt de woning van [belanghebbende] niet op grond van artikel 1.1a van de Wabo wat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen betreft als onderdeel van de inrichting beschouwd.

13.3.1. Wat betreft het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bestaan geen wettelijke bepalingen inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen. In het kader van een bestemmingsplan dient een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen plaats te vinden, waarbij de aan te houden afstand tussen het telen van fruit en nabijgelegen gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object kan worden gegarandeerd.

Voor een planologische keuze die ziet op een bepaalde afstand tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid in de fruitsector waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, zijn de plaatselijke omstandigheden van belang. De raad dient bij het nemen van een besluit in dit kader onderzoek te doen naar omstandigheden als het soort gewas, de te gebruiken gewasbeschermingsmiddelen, de aanwezigheid van drifthagen en eventuele toekomstige ontwikkelingen. Dit brengt met zich dat een keuze voor een relatief korte afstand in een bepaalde situatie redelijk kan zijn, mits aan die keuze een deugdelijke motivering ten grondslag is gelegd.

Uit de verbeelding volgt dat de afstand van de gevel van de woning van [belanghebbende] tot de gronden van het perceel van [appellant] ongeveer 7 meter bedraagt. In de plantoelichting is vermeld dat geen spuitzone is vastgesteld, omdat sinds de overname de fruitboomgaard door achterstallig onderhoud niet in gebruik is als fruitteeltbedrijf. De aanplant van nieuwe bomen zou noodzakelijk zijn om de fruitboomgaard opnieuw in gebruik te kunnen nemen.

Ter zitting is door de raad betoogd dat artikel 3.4 aanhef en onder k, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Hulst" welk plan gelet op artikel 1 van de planregels van het voorliggende plan van toepassing is, er aan in de weg staat dat gebruik zal worden gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen binnen een afstand van 50 meter tot de plattelandswoning. Op grond van genoemde bepaling is het aanbrengen van fruitboomgaarden binnen een afstand van 50 meter tot de bestemming "Wonen", "Recreatie - Verblijfsrecreatie" en "Recreatie-Dagrecreatie" niet toegestaan. Aan de gronden ter plaatse van de plattelandswoning is evenwel in het voorliggende plan de bestemming "Agrarisch" met de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning toegekend", zodat ten opzichte van gronden met deze bestemming op grond van genoemd artikelonderdeel geen afstand van 50 meter voor het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in acht behoeft te worden genomen.

Aan de gronden van het perceel van [appellant] is in het bestemmingsplan "Buitengebied Hulst" de bestemming "Agrarisch" toegekend.

Deze bestemming staat er niet aan in de weg dat de gronden ter plaatse van het fruitteeltbedrijf opnieuw in gebruik worden genomen ten behoeve van het fruitteeltbedrijf.

Nu het plan voorziet in een plattelandswoning op 7 meter afstand van het fruitteeltbedrijf van [appellant] en dat plan niet in de weg staat aan gebruik van gewasbeschermingsmiddelen ter plaatse had het op de weg van de raad gelegen te onderzoeken wat de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zouden zijn op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de plattelandswoning.

Het plan is in zoverre vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

14. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling, zoals is overwogen in 13.3.1, aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover daarbij de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" is toegekend, is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd.

Gezien het vorenstaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.

15. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

16. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Hulst van 10 juli 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied Hulst - 2e Herziening ([locatie 1])" voor zover het de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" betreft;

III. draagt de raad van de gemeente Hulst op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II. wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV. veroordeelt de raad van de gemeente Hulst tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 44,64 (zegge: vierenveertig euro en vierenzestig cent) met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

V. gelast dat de raad van de gemeente Hulst aan [appellant A] en [appellante B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. D.J.C. van den Broek en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Tuit
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2015

425-815.