Uitspraak 201503781/2/A1


Volledige tekst

201503781/2/A1.
Datum uitspraak: 12 juni 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

[verzoekster], gevestigd te De Meern, gemeente Utrecht,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 16 april 2015 in zaak nr. 14/5552 in het geding tussen:

[verzoekster]

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2014 heeft het college aan [vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor de duur van vijf jaar, voor het tijdelijk inrichten en gebruiken van het perceel Ringkade, kadastraal bekend als gemeente Oudenrijn, sectie […], perceelnummer […] te De Meern (hierna: het perceel), ten behoeve van een modelvliegclub.

Bij uitspraak van 16 april 2015 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 juli 2014 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.

Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld. Zij heeft voorts de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoekster] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 mei 2015, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. R. Visser, en het college, vertegenwoordigd door H. de Keijzer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar de Modelvliegclub Midden-Nederland, vertegenwoordigd door [voorzitter], bijgestaan door mr. dr. R.M. Schnitker, gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het verzoek strekt ertoe dat wordt bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 28 juli 2014 niet in stand blijven, totdat op het hoger beroep zal zijn beslist. Daartoe heeft [verzoekster] aangevoerd dat het overvliegen van modelvliegtuigen boven haar perceel een schadelijk effect heeft op haar veestapel, omdat daardoor de koeien onrustig worden, zichzelf en elkaar verwonden en voorts schade toebrengen aan het perceel.

3. De rechtbank heeft overwogen dat zij tijdens de eerste zitting heeft vastgesteld dat geen onderzoek beschikbaar is, waaruit blijkt dat het vliegen met een modelvliegtuig specifiek boven zoogkoeien die met hun kalveren in de wei blijven, geen effecten op de koeien heeft. Nu dit, voor [verzoekster] belangrijkste, aspect in de belangenafweging niet is meegewogen, heeft de rechtbank geoordeeld dat dit in zoverre een gebrek in de besluitvorming vormt, waarin zij grond heeft gezien voor vernietiging van het besluit. De rechtbank heeft verder, in de omstandigheid dat [verzoekster] om haar moverende redenen geen medewerking wenst te verlenen aan een onderzoek, zoals ter eerste zitting tussen partijen was afgesproken, aanleiding gezien om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Daarbij heeft zij mede in aanmerking genomen dat er ook geen andere stukken voorhanden zijn die het standpunt van [verzoekster], dat juist haar koeien anders reageren op modelvliegtuigen, onderbouwen.

4. Ter zitting van de voorzieningenrechter is gebleken dat [verzoekster] niet wenst mee te werken aan het alsnog verrichten van een onderzoek naar de gevolgen van het modelvliegen door de Modelvliegclub Midden-Nederland op specifiek haar veestapel.

5. De voorzieningenrechter deelt voorshands het oordeel van de rechtbank, dat bij gebreke van een nadere onderbouwing, het hiervoor vermelde standpunt van [verzoekster], dat specifiek haar soort koeien anders reageert op modelvliegen en zij daardoor zichzelf en elkaar verwonden, alsmede daardoor overige schade veroorzaken, onvoldoende is onderbouwd. Anders dan [verzoekster] stelt, is hetgeen zich reeds in het dossier bevindt daartoe naar voorlopig oordeel onvoldoende. Voor zover [verzoekster] in dit verband ter zitting nog heeft gewezen op het onderzoek "Veterinaire risico’s en mogelijkheden voor recreatief medegebruik van een robuuste verbinding tussen Oostvaardersplassen en het Horsterwold" van onderzoeksinstituut Alterra te Wageningen, overweegt de voorzieningenrechter dat ook uit dat onderzoek, althans de enkele pagina’s daarvan die zich in het dossier bevinden, die conclusie niet volgt.

6. Gelet op het voorgaande, alsmede nu niet is gebleken dat [verzoekster] een belang heeft dat in verhouding tot de belangen van de modelvliegclub dermate zwaar weegt dat in afwachting van de uitspraak in het hoger beroep de rechtsgevolgen van het besluit van 28 juli 2014 niet zouden mogen gelden, bestaat geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.

w.g. Borman w.g. Bolleboom
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2015

641.