Uitspraak 201406713/1/R4


Volledige tekst

201406713/1/R4.
Datum uitspraak: 6 mei 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Rhoon, gemeente Albrandswaard,
2. [appellant sub 2], h.o.d.n. Gall&Gall Rhoon, wonend te Rhoon, gemeente Albrandswaard,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 3], gevestigd te Rhoon, gemeente Albrandswaard, en anderen,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Albrandswaard,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Rhoon Dorp" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2015, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. A.R. van Tilborg, werkzaam bij ARAG, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. A.R. van Tilborg, voornoemd, [appellant sub 3] en anderen, bij monde van [gemachtigde], bijgestaan door mr. E. Dans, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Visser en C.A.de Klerk-Verbeek, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in een actueel planologisch kader voor het dorp Rhoon.

Het beroep van [appellant sub 1]

3. [appellant sub 1] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van [locaties 1], voor zover daarbinnen bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan tot en met milieucategorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Hiertoe betoogt [appellant sub 1] dat in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 3.2 een richtafstand tot gevoelige bestemmingen wordt aanbevolen van 100 meter en dat zijn woning ruim binnen deze afstand staat. Volgens [appellant sub 1] zijn alleen bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 2 ter plaatse aanvaardbaar. [appellant sub 1] stelt veel geluidoverlast te ondervinden van twee ter plaatse gevestigde bedrijven.

Voorts voert [appellant sub 1] aan dat het plan erin voorziet dat ter plaatse een geluidsscherm kan worden opgericht van 10 meter hoog en dat hij het niet wenselijk acht dat een dergelijk scherm door middel van containers wordt uitgevoerd.

3.1. De raad stelt dat overeenkomstig het voorheen geldende plan bedrijven tot en met milieucategorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten ter plaatse van de [locaties 1] zijn toegelaten. Daarnaast wijst de raad erop dat sprake is van ‘gemengd gebied’ in de zin van de brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, editie 2009, (hierna: VNG-brochure). Daarin wordt een richtafstand van 50 meter aanbevolen tussen woningen en bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 3.2. Bij het opnemen van de Staat van bedrijfsactiviteiten heeft de raad aangesloten bij de richtafstanden uit de VNG-brochure. Aangezien de kortste afstand tussen de perceelsgrens van de woning van [appellant sub 1] en de inrichtingsgrens van de ter plaatse van [locaties 1] gevestigde bedrijven ongeveer 65 meter bedraagt, wordt ter plaatse aan de aanbevolen richtafstand uit de VNG-brochure voldaan, aldus de raad.

Voorts stelt de raad dat het plan voorziet in een afwijkingsbevoegdheid op grond waarvan geluidwerende maatregelen kunnen worden genomen tot een hoogte van 10 meter. De wijze van uitvoering van deze geluidwerende maatregelen wordt door het college van burgemeester en wethouders beoordeeld bij gebruikmaking van deze bevoegdheid.

3.2. Blijkens de verbeelding is aan de percelen [locaties 2] en [locatie 3] de bestemming "Bedrijf" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsactiviteiten met een milieucategorie 1 t/m 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in bijlage 1 van de planregels.

Ingevolge lid 3.3.3 kan het college van burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 onder g - waarin een maximum bouwhoogte voor overige bouwwerken is opgenomen - voor de bouw van geluidwerende maatregelen tot een hoogte van 10 m, mits deze maatregelen geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

3.3. De Afdeling overweegt dat de VNG-brochure is bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties zoals in dit geval. In bestaande situaties kan de brochure evenwel een indicatie geven van de mate van hinder bij bestaande conflictsituaties.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in redelijkheid overeenkomstig het voorheen geldende plan en het bestaande gebruik ter plaatse van de [locaties 1] bedrijfsactiviteiten kunnen toestaan tot en met milieucategorie 3.2. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat ter plaatse sprake is van gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure en dat volgens de VNG-brochure de aanbevolen richtafstand voor bedrijven uit categorie 3.2 tot de gevel van woningen gelegen in een gemengd gebied 50 meter bedraagt. De afstand tussen enerzijds de grens van de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van de [locaties 1] en de uiterste situering van de gevel van de woning van [appellant sub 1] bedraagt ter plaatse ongeveer 85 meter, zodat aan de aanbevolen richtafstand wordt voldaan. Indien en voor zover de ter plaatse gevestigde bedrijven de wettelijke en vergunde geluidniveaus overschrijden, rust op het bevoegde bestuursorgaan een beginselplicht tot handhaving, die in deze procedure niet aan de orde kan komen. Het betoog faalt.

3.4. Wat betreft het betoog dat het plan er niet aan in de weg staat dat een geluidwerende voorziening van 10 meter hoogte bestaande uit containers wordt gerealiseerd, overweegt de Afdeling dat een geluidwerende voorziening met deze hoogte slechts kan worden gerealiseerd na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid, waarvoor als voorwaarde geldt dat de geluidwerende voorziening geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woon- en leefmilieu in de omgeving. Nog daargelaten of de realisatie van een geluidwerende voorziening bestaande uit containers gelet hierop mogelijk is, geeft het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad om deze reden niet in de mogelijkheid van geluidwerende voorzieningen heeft mogen voorzien. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat door de realisatie van een geluidwerende voorziening weliswaar het stedenbouwkundig beeld ter plaatse kan veranderen, maar gelet op de kortste afstand tussen de woning van [appellant sub 1] en de bedrijven aan de [locaties 2] van 85 meter en de omstandigheid dat de woning naast een bedrijventerrein staat, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een geluidwerende voorziening geen onaanvaardbare gevolgen heeft voor de situatie ter plaatse van de woning van [appellant sub 1].

3.5. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen

4. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Centrum" ter plaatse van [locatie 4], voor zover daarbinnen nieuwe centrumvoorzieningen zijn toegelaten. Hiertoe betogen [appellant sub 3] en anderen dat het plan wat betreft dit perceel in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is vastgesteld.

4.1. De raad stelt dat het plan gedeeltelijke herbouw van het voorheen op het perceel aanwezige pand mogelijk maakt, zodat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dus niet getoetst hoeft te worden aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

4.2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onder i, van het Bro wordt onder stedelijke ontwikkeling verstaan een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

4.3. De Afdeling stelt vast dat in het vorige, op 26 januari 2009 door de raad vastgestelde bestemmingsplan "Rhoon-Dorp" aan de gronden ter plaatse van het perceel [locatie 4] de bestemming "Verkeer - Verblijf" was toegekend, waarmee de op dit perceel aanwezige bebouwing ten behoeve van aan het centrum verbonden voorzieningen onder het overgangsrecht was gebracht. Het bestreden plan maakt opnieuw bebouwing ten behoeve van aan het centrum verbonden voorzieningen mogelijk op het perceel, waarbij de oppervlakte van het bouwvlak ter plaatse van de voorziene herbouw is beperkt ten opzichte van de eerder aanwezige bebouwing tot ongeveer 200 m2. Gezien de omstandigheid dat het plan vanwege de eerder op het perceel aanwezige en planologisch toegelaten bebouwing niet tot nieuw ruimtebeslag leidt, is de Afdeling van oordeel dat het plan in zoverre niet voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De plantoelichting behoefde derhalve voor de plandelen met de bestemming "Centrum" niet te voldoen aan de voorwaarden in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

5. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen wijzen op de tussen [gemachtigde] en de gemeente gesloten samenwerkingsovereenkomst, waarin is overeengekomen - zo stellen [appellant sub 3] en anderen - dat het J. Louwerensplein volgens een bij de overeenkomst opgenomen inrichtingsschets zou worden ingericht. Volgens deze inrichtingsschets dienen aan het J. Louwerensplein 18 parkeerplaatsen te worden gerealiseerd, waarvan een gedeelte op het perceel [locatie 4], aldus [appellant sub 3] en anderen.

5.1. De raad heeft ter zitting verklaard dat hij zich gebonden acht aan de inhoud van de samenwerkingsovereenkomst. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in de samenwerkingsovereenkomst echter geen aanleiding hoeven zien om ter plaatse van [locatie 4] geen nieuwe bebouwing toe te laten. [gemachtigde] heeft immers de stelling van de raad dat op het J. Louwerensplein op een andere wijze kan worden voorzien in de aanleg van 18 parkeerplaatsen in overeenstemming met de samenwerkingsovereenkomst niet betwist.

6. [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen betogen dat het plan ten onrechte voorziet in nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden voor het perceel [locatie 4] zonder dat de raad zich een beeld heeft gevormd over het hiervoor benodigde aantal parkeerplaatsen. Zij voeren aan dat de raad ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar het bestaande parkeertekort en niet heeft beoordeeld hoe de in het plan mogelijk gemaakte ontwikkeling ter plaatse van [locatie 4] zich daartoe verhoudt.

6.1. De raad stelt dat geen sprake is van een nieuwe ontwikkeling waarvoor een parkeerbalans zou moeten worden opgesteld, aangezien voorheen reeds bebouwing op het perceel aanwezig was. Daarnaast voert de raad aan dat in het kader van de beoordeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt getoetst of in het bouwplan in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.

6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 oktober 2013 in zaak nr. 201206895/1/R3, r.o. 4.3, dient de raad in het kader van de vaststelling van een bestemmingsplan te beoordelen of zich reeds een parkeertekort voordoet en hoe door het plan mogelijk gemaakte nieuwe ontwikkelingen zich daartoe verhouden. Verder heeft de Afdeling overwogen dat bij het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen dient te worden uitgegaan van een representatieve invulling van hetgeen ingevolge het plan planologisch maximaal mogelijk is. Anders dan [appellant sub 2] veronderstelt, hoeft het bestemmingsplan niet te voorzien in een oplossing voor een bestaand parkeerprobleem.

De gedeeltelijke herbouw van het pand aan de [locatie 4] is ten opzichte van het voorheen geldende plan als een nieuwe ontwikkeling aan te merken. Niet in geschil is dat zich reeds een parkeertekort voordoet in het centrum van Rhoon. Het lag dan ook op de weg van de raad om te beoordelen hoe deze nieuwe ontwikkeling zich verhoudt tot het reeds bestaande parkeertekort. De raad heeft echter niet inzichtelijk gemaakt wat een representatieve invulling van hetgeen maximaal mogelijk is betekent voor het aantal benodigde parkeerplaatsen ten behoeve van deze nieuwe ontwikkeling en evenmin inzichtelijk gemaakt op welke locatie’s en wijze in het aantal benodigde parkeerplaatsen kan worden voorzien. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

7. De beroepen van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen zijn gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Centrum" zoals aangeduid op kaart I bij deze uitspraak. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.

8. Gelet op de aard van het gebrek ziet de Afdeling geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:51d van de Awb.

9. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

10. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] en [appellant sub 3] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 2] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 3] en anderen gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Albrandswaard van 14 juli 2014 waarbij het bestemmingsplan "Rhoon Dorp" is vastgesteld, voor zover het betreft het planonderdeel met de bestemming "Centrum" zoals aangeduid op kaart I bij deze uitspraak;

III. draagt de raad van de gemeente Albrandswaard op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

IV. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;

V. veroordeelt de raad van de gemeente Albrandswaard tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van hun beroepen opgekomen proceskosten, als volgt:

a. aan [appellant sub 2] een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

b. aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 3] en anderen een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Albrandswaard aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt, als volgt:

a. aan [appellant sub 2] een bedrag van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro);

b. aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 3] en anderen een bedrag van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro), met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. Kuggeleijn-Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015

545-745.

Plankaart_201406713_1_R4