Uitspraak 201401570/1/R1


Volledige tekst

201401570/1/R1.
Datum uitspraak: 29 april 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], gevestigd te Leveroy, gemeente Nederweert, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te Leveroy, gemeente Nederweert,
2. [appellant sub 2], wonend te Leveroy, gemeente Nederweert,
3. [appellant sub 3], wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gremo Holding B.V., gevestigd te Nederweert-Eind, gemeente Nederweert, en anderen,

en

de raad van de gemeente Nederweert,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert 2e herziening" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de [appellante sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], en Gremo Holding en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 februari 2015, waar de [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.M. Breukers, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, [appellant sub 3] en Gremo Holding en anderen, beiden vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.J.P. Philips, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. T. Pothas, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand, als partij gehoord.

Overwegingen

Toetsingskader

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het plan

2. De raad heeft bij besluit van 24 november 2009 het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert" vastgesteld. Het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert" is bij uitspraak van de Afdeling van 19 oktober 2011, in zaak nr. 201000964/1/R3 gedeeltelijk vernietigd.

Bij besluit van 24 april 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert 1e herziening" vastgesteld, waarmee werd beoogd het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert" te repareren op de onderdelen die waren vernietigd. Daarnaast is in het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert 1e herziening" een aantal ambtshalve aanpassingen op het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert" doorgevoerd. Het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert 1e herziening" is bij uitspraak van de Afdeling van 3 april 2013, in zaak nr. 201206438/1/R1 gedeeltelijk vernietigd.

Het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert 2e herziening" betreft een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert".

Ontvankelijkheid [appellante sub 1]

3. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), in samenhang gelezen met de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 13 september 2013 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde derhalve op 24 oktober 2013.

3.1. Breukers heeft op 12 september 2013 een e-mail verzonden naar Philips, werkzaam bij de gemeente. Hierin stond: "Geachte heer of mevrouw Philips, Namens mijn cliënt, [appellante sub 1]-vestiging aan de [locatie 1] te Leveroy, wend ik mij tot u met betrekking tot het volgende. Ik ontving correspondentie waaruit blijkt dat uw raad het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert 2e herziening" binnenkort ter inzage legt. Ten aanzien van het perceel van cliënten is daarin geen nadere regeling voor laden en lossen meer opgenomen. Mag daaruit begrepen worden dat laden en lossen (conform ‘variant 3’ als bedoeld in het rapport van Arcadis) op het gehele perceel mag plaatsvinden (en dat aldus in feite een ruimer laad- en losregime ontstaat dan in het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert 1e herziening" het geval was)? Om onduidelijkheden te voorkomen verneem ik graag uw antwoord. Alvast bedankt."

3.2. Anders dan de [appellante sub 1] betoogt kan de e-mail van 12 september 2013 niet worden aangemerkt als een zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb. In de e-mail is slechts een vraag opgenomen over het plan "Buitengebied Nederweert 2e herziening". De e-mail is bovendien verzonden voorafgaand aan de termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht. Gelet op deze omstandigheden is de e-mail niet te kwalificeren als een zienswijze maar betreft dit een verzoek om informatie. Het beroep van de [appellante sub 1] steunt derhalve niet op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

Deze omstandigheid doet zich niet voor. Het beroep van de [appellante sub 1] is niet-ontvankelijk.

Het beroep van [appellant sub 2]

4. [appellant sub 2] woont op het perceel [locatie 2]. Het beroep richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Ontwikkelingszone groen" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - betonwarenbedrijf / detailhandel bouwmaterialenhandel" ter plaatse van het perceel [locatie 1] dat tegenover zijn woning ligt. Hij betoogt dat het toestaan van laden en lossen aan de voorkant van het perceel aan de Houtsberg aantasting van zijn woongenot ten gevolge heeft.

4.1. Ingevolge artikel 6, lid 6.1, van de planregels behorend bij het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert" zijn de voor "Agrarisch met waarden - Ontwikkelingszone groen" aangewezen gronden bestemd voor:

d. een niet-agrarisch bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - Ontwikkelingszone groen" met de nadere functieaanduiding bedrijf zoals aangegeven op de verbeelding en omschreven in de in bijlage 2 opgenomen Staat van niet-agrarische bedrijven;

Ingevolge lid 6.5 van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert" zoals dat na de daarin door het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert 1e herziening" aangebrachte wijzigingen geldt, wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 van de Wro (thans artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo)) in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in lid 6.1, meer in het bijzonder:

k. laden en lossen van vrachtwagens op de locatie [locatie 1] of op de openbare weg grenzend aan de voorzijde van [locatie 1], tenzij dit laden en lossen plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding "laad- en losplaats". Deze aanduiding omvat de gronden achter de erafscheiding en poort aan de voorzijde van het bedrijf (grenzend aan de Houtsberg) en de gronden achter de bebouwing aan de voorzijde van het bedrijf (grenzend aan de Houtsberg).

4.2. Vaststaat dat in het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert" geen bepalingen waren opgenomen ten aanzien van het laden en lossen ter plaatse van het perceel [locatie 1]. Vast staat voorts dat de raad in het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert 1e herziening" de aanduiding "laad en losplaats" en artikel 6, lid 6.5, onder k, van de planregels heeft toegevoegd. In de uitspraak van 3 april 2013 heeft de Afdeling het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert 1e herziening" wat betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch met waarden - Ontwikkelingszone groen" en de aanduidingen "specifieke vorm van agrarisch met waarden - betonwarenbedrijf/detailhandel bouwmaterialenhandel" en "laad- en losplaats" voor het perceel [locatie 1] te Leveroy vernietigd.

4.3. De Afdeling stelt vast dat ingevolge artikel 6, lid 6.5, onder k, van de planregels tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo het laden en lossen van vrachtwagens op het perceel [locatie 1] of op de openbare weg grenzend aan de voorzijde van het perceel [locatie 1] wordt gerekend, tenzij dit laden en lossen plaatsvindt ter plaatse van de aanduiding "laad- en losplaats". Artikel 6, lid 6.5, onder k, van de planregels is in de uitspraak van de Afdeling van 3 april 2013 niet vernietigd. Dat artikel 6, lid 6.5, onder k, van de planregels behorend bij het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert 1e herziening" uitsluitend ziet op het perceel [locatie 1] maakt dat niet anders. De beslissing van de uitspraak is doorslaggevend voor de omvang van de vernietiging en hierin is artikel 6, lid 6.5, onder k, van de planregels niet genoemd.

4.4. Laden en lossen is derhalve uitsluitend toegestaan indien de aanduiding "laad- en losplaats" aan het plandeel is toegekend. Deze aanduiding is in het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert 2e herziening" niet aan het bestreden plandeel toegekend. Dit betekent dat laden en lossen op het perceel [locatie 1] niet is toegestaan.

Het betoog faalt.

4.5. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 2] ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 3] en Gremo Holding en anderen

5. Ter zitting hebben [appellant sub 3] en Gremo Holding en anderen de beroepsgrond ingetrokken dat de raad heeft nagelaten te motiveren waarom in artikel 3, lid 3.6.1, onder f, en artikel 7, lid 7.6.1, onder f, van de planregels tussen een woning waarbij de bewoningssituatie is aangevangen voor 1 september 2007 en een woning waarbij de bewoning is aangevangen na 1 september 2007 een verschil is gemaakt.

6. [appellant sub 3] en Gremo Holding en anderen richten zich tegen artikel 3, lid 3.5, aanhef en onder i, en artikel 7, lid 7.5, aanhef en onder i, van de planregels. Zij betogen dat deze artikelen overgangsrecht bevatten en dat deze bepalingen in strijd zijn met artikel 3.2.2, eerste en vierde lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro).

6.1. Ingevolge artikel 1, lid 1.10, van de planregels behorend bij het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert" is een bedrijfswoning een woning, in of bij een bedrijf, bestemd voor (het gezin van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is.

Ingevolge lid 1.22 is een burgerwoning een woning, niet zijnde een bedrijfswoning.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor:

b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, meer in het bijzonder:

2. een intensief veehouderijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" ("iv").

Ingevolge lid 3.5, aanhef en onder i, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert" zoals dat na de daarin door het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert 1e herziening" en het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert 2e herziening" aangebrachte wijzigingen geldt, wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in lid 3.1 meer in het bijzonder het gebruik van de agrarische bedrijfswoning als burgerwoning. Dit verbod geldt niet voor bedrijfswoningen die reeds op 1 september 2007 voor burgerbewoning gebruikt worden waarbij de hoofdbewoner sindsdien niet gewijzigd is, danwel waarvoor na die datum een persoonsgebonden beschikking is verleend, danwel waarvoor na die datum een ontheffing/afwijking is verkregen ten behoeve van het gebruik voor burgerwoning.

Ingevolge artikel 7, lid 7.1, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert" zijn de voor "Agrarisch met waarden - Openheid" aangewezen gronden bestemd voor:

b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, meer in het bijzonder:

2. een intensief veehouderijbedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding intensieve veehouderij ("iv");

Ingevolge lid 7.5, aanhef en onder i, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert" zoals dat na de daarin door het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert 1e herziening" en het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert 2e herziening" aangebrachte wijzigingen geldt, wordt tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 7.10 Wro in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en opstallen anders dan het toegestane gebruik op grond van het bepaalde in lid 7.1 meer in het bijzonder het gebruik van de agrarische bedrijfswoning als burgerwoning. Dit verbod geldt niet voor bedrijfswoningen die reeds op 1 september 2007 voor burgerbewoning gebruikt worden waarbij de hoofdbewoner sindsdien niet gewijzigd is, danwel waarvoor na die datum een persoonsgebonden beschikking is verleend, danwel waarvoor na die datum een ontheffing/afwijking is verkregen ten behoeve van het gebruik voor burgerwoning.

6.2. Ingevolge artikel 3.2.2 van het Bro worden in een bestemmingsplan de volgende regels van overgangsrecht ten aanzien van gebruik opgenomen:

1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

6.3. Artikel 3, lid 3.5, aanhef en onder i, en artikel 7, lid 7.5, aanhef en onder i, van de planregels bevatten geen overgangsrecht. De bepalingen zijn niet gericht op beëindiging van het gebruik maar staan een uitzondering toe op het gebruiksverbod zoals opgenomen in deze artikelen. Verder is in artikel 34, lid 34.4, van de planregels behorend bij het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert" het gebruiksovergangsrecht geregeld. Anders dan [appellant sub 3] en Gremo Holding en anderen betogen bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat deze planregels in strijd zijn met artikel 3.2.2 van het Bro.

Het betoog faalt.

7. [appellant sub 3] en Gremo Holding en anderen betogen voorts dat de raad ten onrechte geen afweging ten grondslag heeft gelegd aan de uitzondering op het gebruiksverbod in artikel 3, lid 3.5, aanhef en onder i, onderscheidenlijk artikel 7, lid 7.5, aanhef en onder i, van de planregels.

7.1. In de plantoelichting staat dat de artikelen 3, lid 3.5, aanhef en onder i en 7, lid 7.5, aanhef en onder i, van de planregels een toepassing betreffen van de Wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en enkele andere wetten om de planologische status van gronden en opstallen bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen) (Kamerstukken II, 2011-12, 33 078, nr. 3, p. 5) (hierna: Wijzigingswet).

In de plantoelichting staat voorts dat er bij de beoordeling van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat vanuit is gegaan dat dit voor een agrariër die in een agrarische bedrijfswoning woont voldoende is. Een burger die er zelf voor kiest om op korte afstand van een agrarisch bedrijf in een agrarische bedrijfswoning te gaan wonen, zal hetzelfde leefklimaat moeten aanvaarden.

7.2. Voor zover [appellant sub 3] en Gremo Holding en anderen betogen dat de raad ten onrechte geen beleid voor de beoordeling van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat heeft opgesteld, overweegt de Afdeling dat volgens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wijzigingswet de wetgever het opstellen van beleid als toetsingskader aanbeveelt voor de beoordeling in welke situaties het in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening om planologisch toe te staan dat derden wonen in een agrarische bedrijfswoning, maar dit niet verplicht stelt. Dat reeds bij de vaststelling van het "Plan van aanpak Majeur Programma Buitengebied in balans" op 18 juni 2013 door de raad is besloten om een toetsingskader voor de beoordeling van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat op te stellen, maar het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert 2e herziening" is opgesteld voordat dit toetsingskader is ontwikkeld, betekent derhalve niet dat de raad niet in voormelde regeling heeft kunnen voorzien.

7.3. In dit geval heeft de raad ervoor gekozen om burgerbewoning van agrarische bedrijfswoningen categoriaal toe te staan voor woningen die reeds op 1 september 2007 voor burgerbewoning gebruikt worden waarbij de hoofdbewoner sindsdien niet gewijzigd is, danwel waarvoor na die datum een persoonsgebonden beschikking is verleend, danwel waarvoor na die datum een ontheffing/afwijking is verkregen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 december 2014 in zaak nr. 201303444/1/R1) dient de raad bij de totstandkoming van een bestemmingsplan te beoordelen in welke gevallen het in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening om planologisch toe te staan dat derden wonen in een (voormalige) agrarische bedrijfswoning. De raad dient te beoordelen of er bijzondere gevallen zijn waarbij het aspect woon- en leefklimaat in de weg staat aan het toekennen van een plattelandswoning. Daarnaast is de raad gehouden te beoordelen of er een redelijk belang bij een plattelandswoning bestaat. Slechts onder die omstandigheden kan worden voorzien in een plattelandswoning. [appellant sub 3] en Gremo Holding en anderen betogen terecht dat de raad een dergelijke afweging niet heeft gemaakt. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij heeft voorzien in artikel 3, lid 3.5, aanhef en onder i, onderscheidenlijk artikel 7, lid 7.5, aanhef en onder i, van de planregels om bestaande illegale situaties waartegen niet handhavend zal worden opgetreden te legaliseren. Volgens de raad heeft hierbij geen beoordeling van het woon- en leefklimaat plaatsgevonden. De raad heeft hierbij niet onderkend dat het niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening om illegale situaties te legaliseren indien geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse. Dat de woning niet wordt beschermd tegen de milieuemissie van het bijbehorende agrarische bedrijf ter plaatse van de desbetreffende percelen betekent niet zonder meer dat hier een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Het besluit is in zoverre ontoereikend gemotiveerd.

Het betoog slaagt.

8. De beroepen van [appellant sub 3] en Gremo Holding en anderen zijn voorts gericht tegen artikel 3, lid 3.6.1, onder f, en artikel 7, lid 7.6.1, onder f, van de planregels.

Zij betogen dat de raad onvoldoende rekening houdt met de ontwikkelingen van het bedrijf waar de woning voorheen deel van uit maakte. Indien de afwijkingsbevoegdheden worden toegepast is daardoor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat niet gegarandeerd.

Zij betogen voorts dat hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt door het toestaan dat de agrarische bedrijfswoning op de door hen genoemde percelen als burgerwoning wordt gebruikt.

8.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.6.1, van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert" zoals dat na de daarin door het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert 2e herziening" aangebrachte wijzigingen geldt, kan het college van burgemeester en wethouders (lees: bevoegd gezag) binnenplanse afwijking toestaan van het bepaalde in:

f. lid 3.5, onder i, en toestaan dat de agrarische bedrijfswoning wordt gebruikt voor bewoning door burgers, onder de voorwaarden dat:

1. de bewoning is aangevangen na 1 september 2007;

2. het betreft een bestaande woning die binnen een agrarisch bouwblok ligt;

3. er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar leef- en woonklimaat;

4. er mag geen (extra) hinder of belemmering worden veroorzaakt voor het bedrijf waarbij de woning hoort alsmede voor omliggende bedrijven.

Ingevolge lid 7.6.1 van de planregels van het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert" zoals dat na de daarin door het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert 2e herziening" aangebrachte wijzigingen geldt, kan het college van burgemeester en wethouders (lees: bevoegd gezag) ontheffing verlenen van het bepaalde in:

f. lid 7.5, onder i, en toestaan dat de agrarische bedrijfswoning wordt gebruikt voor bewoning door burgers, onder de voorwaarden dat:

1. de bewoning is aangevangen na 1 september 2007;

2. het betreft een bestaande woning die binnen een agrarisch bouwblok ligt;

3. er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar leef- en woonklimaat;

4. er mag geen (extra) hinder of belemmering worden veroorzaakt voor het bedrijf waarbij de woning hoort alsmede voor omliggende bedrijven.

8.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 juli 2014 in zaak nr. 201307530/1/R1) kan de raad bij algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden die geen betrekking hebben op een specifieke locatie en waarbij voorschriften zijn gesteld die verzekeren dat de toepassing daarvan niet in strijd komt met een goede ruimtelijke ordening, in beginsel volstaan met een afweging of deze in het algemeen op een ruimtelijk aanvaardbare wijze kunnen worden toegepast. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat belanghebbenden tegen de toepassing van deze afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden rechtsmiddelen kunnen aanwenden.

8.3. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat in de planregels voorschriften zijn opgenomen om te verzekeren dat de toepassing van de afwijkingsbevoegdheden waarmee wordt voorzien in gebruik van een bedrijfswoning voor bewoning door burgers, niet in strijd komt met een goede ruimtelijke ordening. In de planregels is opgenomen dat de toepassing van de afwijkingsbevoegdheden geen onaanvaardbaar woon- en leefklimaat of (extra) hinder of belemmering voor het bedrijf waarbij de woning hoort tot gevolg mag hebben. Anders dan [appellant sub 3] en Gremo Holding en anderen betogen, staan de voorschriften voor toepassing van de afwijkingsmogelijkheid eraan in de weg dat wordt voorzien in een gebruik van de bedrijfswoning voor bewoning door burgers, terwijl geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gegarandeerd. Bij die afweging dient de raad eveneens de ontwikkelingen van het bedrijf waartoe de woning behoort te betrekken. Voorts is in de planregels opgenomen dat de toepassing van de bevoegdheid niet mag leiden tot extra hinder of belemmeringen voor andere omliggende bedrijven, waaronder de bedrijven van [appellant sub 3] en Gremo Holding en anderen. Hierbij geldt dat een bedrijfswoning een geurgevoelig object als bedoeld in artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv) is. Een bedrijfswoning wordt als geurgevoelig object beschermd tegen geurhinder van omliggende veehouderijen. Een plattelandswoning is ingevolge artikel 1.1a van de Wabo een bedrijfswoning, derhalve geldt daarvoor hetzelfde. Ten opzichte van de situatie waarin de woningen dienst deden als bedrijfswoningen bij een veehouderij heeft het toestaan dat de agrarische bedrijfswoningen als burgerwoningen worden gebruikt dan ook in zoverre geen verdere beperking voor de bedrijfsvoering van de veehouderijen van [appellant sub 3] en Gremo Holding en anderen tot gevolg. De raad heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er voldoende locaties zijn waar in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening gebruik kan worden gemaakt van de afwijkingsbevoegdheden. De raad heeft zich gelet hierop in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de afwijkingsbevoegdheden zoals opgenomen in de artikelen 3, lid 3.6.1, onder f en 7, lid 7.6.1, onder f, van de planregels in het algemeen op een ruimtelijk aanvaardbare wijze kunnen worden toegepast.

Het betoog faalt.

9. [appellant sub 3] en Gremo Holding en anderen voeren aan dat het gebruik van bedrijfswoningen als burgerwoningen op de door hen genoemde percelen in strijd is met de paragrafen 3.2.1, 4.2.3 en 4.2.4 van het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (hierna: POL 2006).

9.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet aan het provinciaal beleid is gebonden. Wel dient de raad daarmee rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. Uit de plantoelichting, waarin een paragraaf is opgenomen over het POL 2006, blijkt dat de raad het POL 2006 in de belangenafweging heeft betrokken. De raad heeft ter zitting toegelicht dat hij op een aantal punten van het POL 2006 is afgeweken, omdat dit volgens hem gedeeltelijk is achterhaald door de Wijzigingswet.

Het betoog faalt.

10. In hetgeen [appellant sub 3] en Gremo Holding en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit voor zover het betreft de artikelen 3, lid 3.5, aanhef en onder i, en 7, lid 7.5, aanhef en onder i, van de planregels, is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

11. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

12. Ten aanzien van Heijnen en [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Ten aanzien van [appellant sub 3] en Gremo Holding dient de raad op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellante sub 1] niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 3] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gremo Holding B.V. en anderen gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Nederweert van 17 december 2013, tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Nederweert 2e herziening" van de gemeente Nederweert, voor zover het betreft de artikelen 3, lid 3.5, aanhef en onder i, en 7, lid 7.5, aanhef en onder i, van de planregels;

IV. draagt de raad van de gemeente Nederweert op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het onder III. genoemde onderdeel wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl;

V. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond;

VI. veroordeelt de raad van de gemeente Nederweert tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt de raad van de gemeente Nederweert tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gremo Holding B.V. en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

VII. gelast dat de raad van de gemeente Nederweert aan [appellant sub 3] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 165,00 (zegge: honderdvijfenzestig euro) vergoedt;

gelast dat de raad van de gemeente Nederweert aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Gremo Holding B.V. en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, mr. R.J.J.M. Pans en mr. F.D. van Heijningen, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Schaaf, griffier.

w.g. Hagen w.g. Schaaf
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 29 april 2015

523-812.