Uitspraak 201406848/1/A4


Volledige tekst

201406848/1/A4.
Datum uitspraak: 8 april 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Recreatiepark Fort Oranje B.V., gevestigd te Rijsbergen, gemeente Zundert,
appellante,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zundert,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 juli 2013 heeft het college aan Fort Oranje een last onder bestuursdwang opgelegd. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang op Fort Oranje zullen worden verhaald.

Bij besluit van 4 februari 2014 heeft het college het door Fort Oranje hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft Fort Oranje beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant.

Bij mondelinge uitspraak van 13 augustus 2014 in zaak nr. 14/1567 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank heeft het beroepschrift doorgezonden naar de Afdeling.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2015, waar Fort Oranje, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door J.J.M. de Groot MSc, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De bij het besluit van 22 juli 2013 opgelegde last onder bestuursdwang houdt in dat een deugdelijk bodemadvies van een erkend bodemonderzoeksbureau moet worden aangeleverd, dat een inventarisatie bevat van de mate van verontreiniging van de bodem van de gehele inrichting van Fort Oranje, alsmede van de maatregelen die noodzakelijk zijn om een algehele sanering uit te voeren. Dit besluit is bij het bestreden besluit van 4 februari 2014 gehandhaafd. Gelet op de inhoud van de last onder bestuursdwang en de overwegingen van het advies van de bezwaarschriftencommissie, die door het college in het bestreden besluit zijn overgenomen, moet ervan worden uitgegaan dat de last uitsluitend is gebaseerd op artikel 13 van de Wet bodembescherming (hierna: de Wbb).

2. Ingevolge artikel 13 van de Wbb is ieder die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken.

3. Fort Oranje betoogt dat het college onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt op grond van welke geconstateerde feiten en omstandigheden is aangenomen dat zich overtredingen hebben voorgedaan, waartegen handhavend kon worden opgetreden.

3.1. In het besluit van 22 juli 2013 is vermeld dat tijdens een controle op 13 mei 2013 is geconstateerd dat op het terrein van het recreatiepark van Fort Oranje afvalstoffen in een gegraven kuil in de bodem werden gestort en dat bij een latere visuele inspectie is geconstateerd dat op verschillende plaatsen op het terrein kennelijk afvalstoffen zijn gestort. In het besluit van 22 juli 2013 is voorts vermeld dat bij eerdere controles de beheerder en ander personeel er verschillende malen op zijn aangesproken dat gasten van het recreatiepark herhaaldelijk afvalstoffen, waaronder gevaarlijk afval, op en in de bodem hebben gebracht.

In het advies van de bezwaarschriftencommissie, dat onderdeel uitmaakt van het bestreden besluit, is vermeld dat een toezichthouder heeft geconstateerd dat op het terrein van het recreatiepark na een brand waarbij niet hechtgebonden asbest was vrijgekomen, asbest is geruimd door niet gecertificeerde medewerkers zonder dat de daartoe voorgeschreven procedure is gevolgd, dat een vrachtwagen een grote hoeveelheid niet nader gedefinieerde afvalstoffen in de bodem heeft gestort, dat een accu in de bodem is aangebracht en dat motoroliehoudend verpakkingsmateriaal op het terrein is gedumpt. Aan het bestreden besluit is verder een aantal foto’s ten grondslag gelegd, die zouden zijn gemaakt tijdens controlebezoeken van 13 mei 2013 en 28 mei 2013.

Op grond van deze constateringen stelt het college zich op het standpunt dat als gevolg van vele illegale stortingen van afvalstoffen, verspreid over een groot deel van het terrein van het recreatiepark van Fort Oranje, sprake is van verontreiniging van de bodem van dat terrein. Deze verontreiniging en de gevolgen daarvan dienen volgens het college door Fort Oranje op grond van artikel 13 van de Wbb te worden beperkt en zoveel mogelijk ongedaan te worden gemaakt, hetgeen de aanleiding vormt voor het opleggen van de last onder bestuursdwang.

3.2. Het is aan het college om aannemelijk te maken dat zich een overtreding van artikel 13 van de Wbb heeft voorgedaan. Nu het college ervoor heeft gekozen een last onder bestuursdwang op te leggen, die betrekking heeft op de bodem van het gehele terrein van het recreatiepark, dat blijkens het verhandelde ter zitting 24 ha groot is, dient het college bovendien aannemelijk te maken dat, zoals het stelt, zich zodanige overtredingen van artikel 13 van de Wbb hebben voorgedaan, dat aanleiding bestaat om aan te nemen dat het gehele terrein daardoor is verontreinigd.

Het college is hierin niet geslaagd. Het heeft volstaan met een weergave van enkele, gedeeltelijk in algemene bewoordingen gestelde constateringen zonder dat daarvan enig proces-verbaal of andere opschriftstelling is overgelegd. Het college heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt door wie, op welk moment en op welke locatie binnen het terrein van het recreatiepark deze constateringen zouden zijn gedaan en is slechts gedeeltelijk ingegaan op de aard van de afvalstoffen die zouden zijn aangetroffen. Op de door het college overgelegde foto’s zijn onder meer groenafval en zwerfafval, zoals stukken plastic, bierblikken, flessen en tegels, en de restanten van een kennelijk afgebrande opstal zichtbaar. Op basis van enkel deze foto’s kan niet worden geconcludeerd dat de gefotografeerde stoffen de bodem kunnen verontreinigen of aantasten. Ook met deze foto’s heeft het college derhalve niet aannemelijk gemaakt dat zich een overtreding van artikel 13 van de Wbb heeft voorgedaan, laat staan zodanige overtredingen, dat aanleiding bestaat om aan te nemen dat de bodem van het gehele terrein van het recreatiepark daardoor is verontreinigd.

Deze grond slaagt.

4. Het beroep is gegrond. Het besluit van 4 februari 2014 dient wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. Hetgeen Fort Oranje voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking.

5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zundert van 4 februari 2014, kenmerk 2013/11152, 2013/12567, 2013/19720, 2014/2273;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zundert tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Recreatiepark Fort Oranje B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 490,00 (zegge: vierhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Zundert aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Recreatiepark Fort Oranje B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 328,00 (zegge: driehonderdachtentwintig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.

w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Grinsven
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2015

462-727.