Uitspraak 201404633/1/R6


Volledige tekst

201404633/1/R6.
Datum uitspraak: 11 maart 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats], en anderen,
appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2014 heeft het college van gedeputeerde staten het wijzigingsplan "Verdiepte ligging Vaesrade" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante] en anderen beroep ingesteld.

Het college van gedeputeerde staten heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellante] en anderen hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

[appellante] en anderen hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 december 2014, waar [appellante] en anderen, vertegenwoordigd door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht, en ing. R.H.R. Slangen, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door
mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het wijzigingsplan is gebaseerd op artikel 23, lid 23.2, van de planregels behorende bij het besluit van provinciale staten van Limburg van 29 juni 2012, nr. G-12-022, tot vaststelling van het inpassingsplan "Buitenring Parkstad Limburg 2012" (hierna: het inpassingsplan 2012). Het wijzigingsplan voorziet ter hoogte van de Rozenstraat in Vaesrade in de verdiepte ligging van een klein deel van de ongeveer 26 km lange ringweg (hierna: de BPL) in het gebied van de Stadsregio Parkstad Limburg. Aan de gronden waarop het wijzigingsplan ziet, is in het inpassingsplan 2012 onder meer de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied" toegekend.

2. Ter zitting hebben [appellante] en anderen de beroepsgrond dat het college van gedeputeerde staten ten onrechte niet is uitgegaan van een doorlatendheid van de bodem van 0,4 - 0,25 millimeter per dag (hierna: mm/dag), ingetrokken.

3. Het beroep van [appellante] en anderen is gericht tegen het wijzigingsplan. Zij vrezen als gevolg van dit plan voor wateroverlast op hun bedrijfs- en woonlocatie aan de [locatie]. Zij betogen allereerst dat niet duidelijk is welk gebied is meegenomen als afvoerend oppervlak voor hemelwater, zodat niet is aangetoond dat de aangehouden grootte van het afvoerend oppervlak van 31,6 ha juist is.

3.1. In de door Oranjewoud opgestelde oplegnotitie van 8 mei 2013 "Thema Water - Afwateringsplan" (hierna: de oplegnotitie Water) staat dat in het inpassingsplan 2012 voor het droogdal Jeugrubbe een afvoerend oppervlak van 12,5 ha is aangehouden, welk oppervlak 2.300 m³ volume waterbuffer vereist. Nadere berekening geeft echter aan dat een afvoerend oppervlak van 31,6 ha moet worden aangehouden, welk oppervlak 5.390 m³ volume waterbuffer vereist.

3.2. In het deskundigenbericht staat dat het rekenmodel "Limburg Soil Erosion Model" (hierna: LISEM) een model is dat het Waterschap Roer en Overmaas (hierna: het Waterschap) en de provincie Limburg gebruiken om op basis van fysische eigenschappen van een stroomgebied de oppervlakkige afvoer (hoeveelheid afstromend water en sediment) te berekenen. Bij onverhard oppervlak treedt oppervlakkige afvoer op indien de neerslagintensiteit groter is dan de infiltratiecapactiteit van de bodem. Het stroomgebied oftewel het afvoerend oppervlak wordt bepaald aan de hand van het Actueel Hoogtebestand Nederland en de oppervlakte hiervan wordt berekend door een computerprogramma.

Voor het droogdal Jeugrubbe is in het rekenmodel LISEM het afvoerend oppervlak voor hemelwater gebruikt om de oppervlakkige afvoer van regenwater uit te rekenen. Het droogdal Jeugrubbe wordt volgens het deskundigenbericht onderverdeeld in vijf stroomgebieden: A tot en met E. Stroomgebied A is te onderscheiden in A1 en A2. De afwatering van het stroomgebied A1 wordt door de aanleg van de verdiepte ligging van de BPL ter plaatse niet gewijzigd en is derhalve bij de berekening van het afvoerend oppervlak niet meegenomen.

3.3. In reactie op het deskundigenbericht hebben [appellante] en anderen de notitie van Cauberg-Huygen van 23 oktober 2014 "Reactie op het deskundigenrapport StAB-39534 inzake het beroep met betrekking tot Plan-MER plus wijzigingsplan PIP BPL verdiepte ligging" (hierna: de notitie deskundigenbericht Cauberg-Huygen) overgelegd. Hierin staat dat uit de bij het deskundigenbericht gevoegde LISEM-gegevens volgt dat de berekende oppervlakte van de stroomgebieden A2 tot en met E 35,9 ha bedraagt. Ter zitting heeft het college van gedeputeerde staten toegelicht dat, anders dan in het deskundigenbericht en het verweerschrift is vermeld, de afwatering van zowel stroomgebied A1 als stroomgebied D door de aanleg van de verdiepte ligging van de BPL ter plaatse niet wordt gewijzigd en derhalve bij de berekening van het afvoerend oppervlak niet hoeft te worden meegenomen. [appellante] en anderen hebben het voorgaande ter zitting niet betwist. De Afdeling stelt vast dat het afvoerend oppervlak van de stroomgebieden A2, B, C en E volgens de bij het deskundigenbericht gevoegde LISEM-gegevens ongeveer 31,6 ha bedraagt.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten ten onrechte is uitgegaan van een afvoerend oppervlak van 31,6 ha.

Het betoog van [appellante] en anderen faalt.

4. [appellante] en anderen voeren verder aan dat uit metingen blijkt dat de bodem ter plaatse over het algemeen een doorlatendheid heeft van minder dan 0,5 meter per dag (hierna: m/dag), hetgeen wordt aangemerkt als slechte doorlatendheid. Door die slechte doorlatendheid is het volgens hen niet toereikend om de afwatering van omgevingswater alleen te baseren op infiltratie. Verder hebben de twee waterbuffers gelegen ten noorden van de BPL volgens hen onvoldoende capaciteit om het omgevingswater te bergen. [appellante] en anderen wijzen er verder op dat volgens de taakopvatting van het Waterschap voor de leegloop van een waterbuffer de regel gehanteerd wordt dat deze binnen 24 uur geledigd moet zijn. Nu sprake is van een slechte doorlatendheid, wordt niet voldaan aan de taakopvatting van het Waterschap.

4.1. In de plantoelichting staat dat zowel bermsloten worden aangelegd om afstromend omgevingswater te transporteren en te bergen als ook waterbuffers voor opvang van extreme afvoer als de bermsloten de afvoer niet meer aankunnen en voor afvoer van water en sediment vanaf de hellingen van droogdal Jeugrubbe. Ter zitting heeft het college van gedeputeerde staten verklaard dat de afwatering van omgevingswater niet alleen in bermsloten en waterbuffers plaatsvindt via infiltratie in de grond, maar dat tevens bermsloten in de vorm van transportgoten worden aangelegd waardoor omgevingswater naar de Geleenbeek zal worden geleid. Gelet hierop faalt het betoog van [appellante] en anderen dat de afwatering van omgevingswater alleen gebaseerd is op infiltratie.

4.2. In de notitie "Notitie Taakopvatting watersysteembeheer Waterschap Roer en Overmaas (hierna: de notitie taakopvatting), welke notitie op 24 november 2009 door het algemeen bestuur van het Waterschap is vastgesteld, staat dat voor de buffers de regel wordt gehanteerd dat ze in principe binnen 24 uur weer leeggelopen moeten zijn. Indien dit niet mogelijk is, zal afhankelijk van de situatie een maatwerkoplossing worden gezocht.

4.3. In het rapport "Plan-MER, Wijzigingsplan PIP Buitenring Parkstad Limburg. Verdiepte ligging Vaesrade" van 6 maart 2014 (hierna: het plan-MER) en in de oplegnotitie Water staat dat aan de zuidwestzijde van het deel van de BPL dat verdiept zal worden aangelegd extra oppervlak aan waterbuffering wordt aangelegd aansluitend op de reeds voorziene waterbuffers bij de aansluiting van de Naanhofsweg/Schuureikenweg op de BPL. Deze buffering dient voor opvang van extreme afvoer als de bermsloten de afvoer niet meer aankunnen en voor afvoer van water en sediment vanaf de hellingen van droogdal Jeugrubbe. Deze buffers zijn gedimensioneerd op T=100, wat inhoudt dat is uitgegaan van een neerslaghoeveelheid die eens in de 100 jaar voorkomt. Dimensionering op T=100 is ruimer dan het Waterschap strikt vraagt, namelijk T=25. Ook wordt volgens het plan-MER en de oplegnotitie Water voldaan aan de eis van het Waterschap dat binnen 24 uur weer voldoende berging aanwezig is om een volgende bui van T=25 op te vangen. Bij T=25 bedraagt de op te vangen capaciteit 1.695 m³. Het totaal beschikbaar oppervlak binnen de waterbuffers bedraagt ongeveer 10.500 m² waarvan zonder taluds netto ongeveer 6.500 m². De doorlatendheid varieert ter plaatse tussen de 0,4 en 0,25 mm/dag (lees: m/dag). Uitgaande van een veilig gemiddelde van 0,3 mm/dag (lees: m/dag) betekent dit dat er per dag 6.500 m² oppervlak vermenigvuldigd met 0,3 mm (lees: m) derhalve 1.950 m³ water infiltreert. Dit is voldoende om te garanderen dat een T=25 bui binnen een dag geïnfiltreerd is en de buffers weer beschikbaar zijn voor nieuwe opvang, overeenkomstig de eis van het Waterschap. Infiltratie van water uit de buffers komt terecht in stroombanen richting het Geleenbeekdal. Een deel van dit water komt terecht in de Geleenbeek zelf en wordt afgevoerd. Een deel treedt uit als kwel in de bossen ten westen van de Geleenbeek. Vanuit ecohydrologisch standpunt bekeken is dit gunstig voor de instandhoudingsdoelstelling ter plaatse. Infiltratie blijft buiten de stroombanen richting de Kalkmoerassen van het Beschermd Natuurmonument Kathagerbeemden en heeft daarmee geen invloed op de kwel ter plaatse.

4.4. Het college van gedeputeerde staten heeft toegelicht dat voor de gronden van [appellante] en anderen slechts de stroomgebieden A2 en B relevant zijn, omdat het omgevingswater uit deze stroomgebieden wordt afgevoerd via de twee noordelijk van de BPL gelegen waterbuffers. In de berekeningen die specifiek zijn gemaakt voor deze waterbuffers is uitgegaan van de veronderstelling dat het stroomgebied A2 geheel afwatert op de buffers, terwijl in de praktijk een deel van het afstromend water door het plaatselijk reliëf afgevoerd wordt naar bermsloten en de Naanhofsweg. De twee noordelijk gelegen buffers hebben een oppervlakte van 1.900 m² en een inhoud van 2.700 m³. Indien zekerheidshalve rekening wordt gehouden met een doorlatendheid van 0,1 m/dag in plaats van de eerder gehanteerde 0,3 m/dag zou per dag 190 m³ infiltreren. Berekeningen met LISEM laten zien dat voor de stroomgebieden A2 en B een bergingshoeveelheid van 710 m³ benodigd is. Nu er een tekort van 520 m³ ontstaat, is in overleg met het Waterschap naar een maatwerkoplossing gezocht die gevonden is in een overdimensionering van de waterbuffers, aldus het college van gedeputeerde staten. Bij een dergelijke overdimensionering is uitgegaan van T=100 vermeerderd met het gedeelte van een T=25 bui dat niet binnen 24 uur wordt geïnfiltreerd, namelijk 520 m³. Op grond van berekeningen in LISEM vergt een T=100 bui voor de stroomgebieden een bergingscapaciteit van 1.532 m³. Vermeerderd met het gedeelte van een T=25 bui dat niet binnen 24 uur infiltreert, te weten 520 m³, dient de totale bergingscapaciteit van de buffers aan de noordzijde derhalve 2.052 m³ te bedragen. De bergingscapaciteit van de twee buffers bedraagt 2.700 m³ waardoor deze ruimschoots voldoet, aldus het college van gedeputeerde staten.

4.5. In het deskundigenbericht staat dat het college van gedeputeerde staten desgevraagd een berekening van de benodigde buffercapaciteit heeft overgelegd. Hieruit volgt dat voor stroomgebied A2 een capaciteit is berekend voor T=25 van 81,1 m³ en voor T=100 van 182 m³. Voor dit deelgebied wordt er volgens het deskundigenbericht van uitgegaan dat het gehele gebied afwatert op de waterbuffers, terwijl dit feitelijk niet het geval is. Hierbij is derhalve sprake van een worst case situatie. Voor stroomgebied B is een buffercapaciteit berekend voor T=25 van 625,8 m³ en voor T=100 van 1.342,2 m³. Dit komt volgens het deskundigenbericht uit op een totale buffercapaciteit van 2.231,1 m³. Bij een infiltratie van 190 m³/dag zou dit betekenen dat in de buffers 2.231,1 m³ - 190 m³ = 2.041,1 m³ geborgen moet kunnen worden. In het deskundigenbericht staat dat zowel de berekening van het college van gedeputeerde staten als de berekening die in het deskundigenbericht staat tot de conclusie leidt dat de buffers gelegen ten noorden van de BPL voldoende capaciteit hebben om het omgevingswater te bergen.

4.6. Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellante] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de twee waterbuffers gelegen ten noorden van de BPL onvoldoende capaciteit hebben om het omgevingswater te bergen en dat wateroverlast ontstaat op hun gronden aan de [locatie]. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit de door het college van gedeputeerde staten overgelegde berekeningen volgt dat de twee buffers aan de noordzijde van de BPL een inhoud van 2.700 m³ hebben en dat uit het deskundigenbericht volgt dat de noodzakelijke bergingscapaciteit van de twee buffers slechts 2.041,1 m³ dient te bedragen. Voor zover [appellante] en anderen hebben betoogd dat voor de twee waterbuffers zelf geen doorlatendheidsmetingen voorhanden zijn zodat de capaciteit van deze buffers niet had kunnen worden berekend, volgt uit het deskundigenbericht dat alle metingen in de nabijheid van de infiltratievoorzieningen in het plangebied variëren tussen de 0,14 en 8,89 m/dag. Gelet hierop heeft het college van gedeputeerde staten in redelijkheid van een doorlatendheid van 0,1 m/dag kunnen uitgaan.

Voor zover [appellante] en anderen hebben gewezen op de regel uit de notitie taakopvatting dat de buffers in principe binnen 24 uur weer leeggelopen moeten zijn, is niet in geschil dat de twee noordelijk van de BPL gelegen waterbuffers in geval van een bui van T=25 bij een doorlatendheid van 0,1 m/dag niet binnen 24 uur zijn leeggelopen. In voornoemde notitie staat eveneens dat, indien het niet mogelijk blijkt te zijn dat de buffers binnen 24 uur leeggelopen zijn, afhankelijk van de situatie een maatwerkoplossing zal worden gezocht. Bij brief van 29 augustus 2014 heeft het Waterschap te kennen gegeven dat met de provincie Limburg is besproken op welke wijze een onvoldoende infiltratiecapaciteit van opvang van omgevingswater kan worden gecompenseerd. Voor een dergelijke situatie is afgesproken dat waterbergingen gedimensioneerd op T=100 dienen te worden vergroot/gecompenseerd met het volume dat bij T=25 niet binnen 24 uur infiltreert. De Afdeling stelt vast dat met deze maatwerkoplossing rekening is gehouden in de berekeningen van het college van gedeputeerde staten.

Het betoog van [appellante] en anderen faalt.

5. [appellante] en anderen betogen verder dat niet is onderzocht of de afvoercapaciteit van de Geleenbeek voldoende is en dat derhalve niet is uitgesloten dat de Geleenbeek de geconcentreerde stroom omgevingswater niet kan afvoeren.

5.1. In het deskundigenbericht staat dat het stroombed van de Geleenbeek ten opzichte van de omgeving dermate diep is dat het ruimte biedt aan nog enkele meters verhoging van de waterstand.

5.2. Ter zitting heeft het college van gedeputeerde staten toegelicht dat niet al het afstromend omgevingswater naar de Geleenbeek wordt afgevoerd, maar dat het grootste gedeelte van het afstromend omgevingswater van het droogdal Jeugrubbe wordt opgevangen in de waterbuffers en bermsloten en hieruit in de bodem infiltreert. Slechts het afstromend water uit stroomgebied A1 en uit een deel van stroomgebied A2, alsmede het afstromend wegwater van de BPL, worden naar de Geleenbeek afgevoerd. Met water is rekening gehouden bij de beoordeling van de afvoercapaciteit van de Geleenbeek. Het college van gedeputeerde staten heeft onweersproken gesteld dat het waterpeil, uitgaande van T=25, ter hoogte van de huidige brug over de Geleenbeek 67,60 m boven NAP bedraagt, terwijl het laagste punt van de gronden ter plaatse van het bedrijf van [appellante] en anderen op 70 m boven NAP uitkomt.

Verder heeft het college van gedeputeerde staten te kennen gegeven dat de afvoerpiek op de Geleenbeek vanuit het droogdal Jeugrubbe afneemt ten opzicht van de bestaande situatie, omdat de rechtstreekse lozing van regenwater van de bestaande Randweg wordt afgekoppeld waardoor een piek met 150 liter per seconde afneemt en de overstort van de huidige waterbuffer verdwijnt waardoor een piek met 20 liter per seconde afneemt. De enige toename ten opzichte van de huidige situatie betreft de vertraagde afvoer vanuit de greppels naast de BPL, maar deze afvoer bedraagt minder dan 10 liter per seconde. [appellante] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist is.

Gelet op het voorgaande hebben [appellante] en anderen naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de afvoercapaciteit van de Geleenbeek onvoldoende is om het afstromend omgevingswater af te voeren.

Het betoog van [appellante] en anderen faalt.

6. Voorts betogen [appellante] en anderen dat in de berekening voor het benodigde volume van de twee noordelijk van de BPL gelegen waterbuffers geen rekening is gehouden met het afstromende wegwater van de BPL. Ter plaatse van de waterbuffers gaat de BPL over van een verhoogde ligging naar een verdiepte ligging. Het water zal volgens hen dan ook richting de waterbuffers stromen en deels door oppervlakkige afstroming al eerder in de bergingssloot terecht komen die naar de waterbassins leidt.

6.1. In het deskundigenbericht staat dat het systeem van afstromend wegwater van de BPL bestaat uit bermsloten die óf water bergen en infiltreren, óf alleen water bergen, óf water infiltreren en vertraagd afvoeren óf alleen water transporteren. Uit het deskundigenbericht volgt verder dat de bermsloten die worden gebruikt voor de afvoer van wegwater gescheiden zijn van de sloten die gebruikt worden voor de afvoer van omgevingswater. In de bestaande situatie zonder weg wordt het hemelwater in zijn geheel in het droogdal opgevangen. Dat water infiltreert onder normale omstandigheden, eerst in extreme situaties zal het oppervlakkig afstromen en in de bestaande buffers terecht komen. Bij de verdiepte ligging zal een deel van het water infiltreren en het andere deel wordt al dan niet vertraagd afgevoerd zonder te infiltreren. In beide gevallen infiltreert er minder water vanaf de nieuwe weg dan in de huidige situatie zonder weg, aldus het deskundigenbericht.

6.2. Volgens de notitie Cauberg-Huygen is in het afwateringssysteem van het water van de BPL op enkele plaatsen uitgegaan van een onjuiste stroomrichting. Gewezen wordt op de bergingssloot van stroomgebied A2 naar de naastgelegen waterbuffer waarvoor geldt dat het water in die greppel bergop zal moeten stromen om de aangegeven stroomrichting te kunnen volgen.

6.3. Het college van gedeputeerde staten heeft toegelicht dat het afstromend wegwater van de BPL wordt opgevangen in bermsloten parallel aan de BPL en onderliggende wegen. Een deel van dit water infiltreert in de grond en een deel wordt via de bermsloten afgevoerd naar de Geleenbeek. Het college van gedeputeerde staten heeft verder verklaard dat het afstromend hemelwater van de BPL niet in de waterbuffers terecht kan komen, omdat dit gescheiden circuits zijn. In hetgeen [appellante] en anderen naar voren hebben gebracht ziet de Afdeling geen aanleiding om hieraan te twijfelen.

Voor zover er in de notitie Cauberg-Huygen op is gewezen dat de bergingssloot van stroomgebied A2 naar de naastgelegen waterbuffer bergop zal moeten stromen, overweegt de Afdeling als volgt. Ter zitting heeft het college van gedeputeerde staten toegelicht dat de afbeelding waar in de notitie Cauberg-Huygen naar wordt verwezen met daarop het afwateringssysteem indicatief van aard is en niet de precieze afwatering weergeeft. Een groot deel van het water in deze bergingssloot zal volgens het college van gedeputeerde staten bergaf richting de Naanhofsweg stromen. Een klein deel van het water in de bergingssloot zal naar de naastgelegen waterbuffer stromen, maar omdat deze sloot deels verdiept zal worden aangelegd hoeft het water niet bergop te stromen richting deze waterbuffer.

Het betoog van [appellante] en anderen faalt.

7. Ten slotte betogen [appellante] en anderen dat de grondwaterstand ter plaatse van hun gronden hoger is dan waar het college van gedeputeerde staten rekening mee heeft gehouden en dat het aanbrengen van infiltratievoorzieningen derhalve onvoldoende effectief zal zijn, omdat hierdoor de aanvulling van het grondwater niet af zal nemen. Een toename van wateroverlast ter plaatse van hun gronden aan de [locatie] is derhalve niet uit te sluiten, te meer nu ook hemelwater uit het droogdal en afstromend water op de Naanhofsweg naar hun gronden zal stromen. [appellante] en anderen voeren hierbij aan dat de door het college van gedeputeerde staten overgelegde indicatieve afbeelding met daarop onder meer de transportgoot direct ten oosten van de Naanhofsweg het enige document is waaruit zou moeten blijken dat deze goot daadwerkelijk wordt aangelegd en dat de werking van de goot onvoldoende is aangetoond.

7.1. In het deskundigenbericht staat dat het water in de twee noordelijk van de BPL gelegen buffers en in een deel van de bermsloten richting het grondwater zijgt. Echter, slechts in geval van extreme buien bereikt het omgevingswater de buffers. Het grondwater ter plaatse van de buffers ligt op relatief grote diepte waardoor het enige tijd duurt voordat het water het grondwater bereikt. Op het moment dat het inzijgende water het grondwater bereikt, stroomt het met de plaatselijke grondwaterstroming mee. Uit het deskundigenbericht volgt dat het inzijgende water uit de twee nieuwe waterbuffers richting de Geleenbeek stroomt en daarbij de gronden van [appellante] en anderen aan de [locatie] passeert. Dit geldt volgens het deskundigenbericht ook al in vergelijkbare mate in de bestaande situatie, zij het dat de stroombanen iets zuidelijker liggen.

Ter plaatse van de gronden van [appellante] en anderen is volgens het deskundigenbericht reeds sprake van een hoge grondwaterstand tot 0,3 m onder maaiveld. Door de infiltratievoorzieningen wordt de aanvulling van water aan het grondwater meer geconcentreerd op één punt. Indien het water uit de infiltrerende voorzieningen het grondwater bereikt, heeft dit een plaatselijke verhoging van de grondwaterspiegel ter hoogte van de waterbuffers tot gevolg. Deze verhoging dempt naar alle richtingen uit en zal volgens het deskundigenbericht naar verwachting geen noemenswaardig effect hebben ter plaatse van de gronden van [appellante] en anderen aan de Naanhofsweg, welke gronden op meer dan 200 m afstand liggen van de waterbuffers. Overigens zal de in de dalbodem aanwezige leemlaag vanwege de slechte doorlatendheid een eventuele stijging van grondwater in enige mate belemmeren, aldus het deskundigenbericht.

Gelet op het voorgaande hebben [appellante] en anderen naar het oordeel van de Afdeling niet aannemelijk gemaakt dat de stijging van het grondwater als gevolg van de verdiepte ligging van de BPL zal leiden tot een toename aan wateroverlast op hun gronden aan de [locatie].

Het betoog van [appellante] en anderen faalt.

7.2. Het college van gedeputeerde staten heeft voorts toegelicht dat in de bestaande situatie de wateroverlast ter plaatse van de gronden van [appellante] en anderen wordt veroorzaakt door hemelwater dat afkomstig is uit het stroomgebied A1 en uit een deel van stroomgebied A2. Dat water komt op de Naanhofsweg terecht en wordt via tweezijdige molgoten, kolken en twee grote inlooproosters opgevangen en via een buis in de N298 ter hoogte van het bedrijf van [appellante] en anderen naar de Geleenbeek afgevoerd. Bij hevige neerslag kan dit afwateringssysteem de hoeveelheid hemelwater niet verwerken en ontstaat wateroverlast. Het college van gedeputeerde staten heeft te kennen gegeven dat thans niet al het hemelwater uit deze stroomgebieden richting de gronden van [appellante] en anderen stroomt, omdat een deel voor het bereiken van deze gronden al wordt afgevoerd via het riool en een deel voor deze gronden reeds het droogdal ten westen van de Naanhofsweg instroomt. Na aanleg van de verdiepte ligging van de BPL zal het hemelwater uit stroomgebied A1 dat niet via de riolering dan wel het westelijk droogdal wordt afgevoerd alsmede het deel van het water uit stroomgebied A2 dat niet naar de waterbuffers wordt geleid, via de Naanhofsweg worden afgeleid naar een transportgoot aan de oostzijde van de oostelijk gelegen parkeerplaats van het bedrijf van [appellante] en anderen buiten het plangebied. De daar reeds bestaande greppel zal worden aangepast. Vanuit deze goot wordt het water onder de BPL doorgevoerd en aan de zuidzijde van de BPL geloosd op de Geleenbeek.

Gelet op het voorgaande en nu het college van gedeputeerde staten ter zitting heeft verklaard dat het wijzigingsplan ten opzichte van de niet verdiepte ligging van de BPL in het inpassingsplan 2012 geen wijzigingen met zich brengt voor de afwatering via de Naanhofsweg, hebben [appellante] en anderen naar het oordeel van de Afdeling eveneens niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van de verdiepte ligging van de BPL afstromend hemelwater op de Naanhofsweg en uit het droogdal zal leiden tot een toename aan wateroverlast op hun gronden aan de [locatie].

Het betoog van [appellante] en anderen faalt.

8. Het beroep van [appellante] en anderen is ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Brand, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Brand
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015

634.