Uitspraak 201308826/1/R4


Volledige tekst

201308826/1/R4.
Datum uitspraak: 11 maart 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Giessenlanden,
2. [appellante sub 2A] en [appellante sub 2B], beide gevestigd te [plaats], gemeente Giessenlanden, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 2])
3. de vereniging Vereniging van eigenaren de Giessenburg en de vereniging bewonersvereniging De Bilderhof, beide gevestigd te Giessenburg, gemeente Giessenlanden, en anderen (hierna: De Giessenburg en De Bilderhof),
4. [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Giessenlanden,
5. [appellant sub 5], wonend te [woonplaats],
6. [appellant sub 6A] en [appellante sub 6B], wonend onderscheidenlijk gevestigd te [plaats], gemeente Giessenlanden, (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 6]),
7. [appellant sub 7], wonend te [woonplaats],
8. [appellante sub 8], gevestigd te [plaats], gemeente Giessenlanden,

en

de raad van de gemeente Giessenlanden,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1], [appellante sub 2], De Giessenburg en De Bilderhof, [appellanten sub 4],[appellant sub 5], [appellant sub 6], [appellant sub 7], en [appellante sub 8] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2015, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door mr. A.J. Bijl, [appellante sub 2] en [appellante sub 8], beide vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door A. Menhart, De Giessenburg en De Bilderhof, vertegenwoordigd door H.J. Holscher, bijgestaan door mr. J. Veltman, advocaat te Amersfoort, [appellant sub 6], in de persoon van [appellant sub 6A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.A. Schep en drs. M.C.J. Valke, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting gehoord [partij], bijgestaan door J.C. van Lagen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet in een actueel planologisch-juridisch kader voor het buitengebied van Giessenlanden.

Het beroep van [appellanten sub 4]

3. [appellanten sub 4] stellen dat de raad ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom de door hen naar voren gebrachte zienswijze buiten de termijn is binnengekomen en niet-ontvankelijk is verklaard. Zij voeren aan dat onduidelijk is welke termijn de gemeente heeft gehanteerd en stellen dat zij tijdig zienswijzen hebben ingediend.

3.1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

Het ontwerpplan is blijkens de kennisgeving met ingang van 30 november 2012 voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. De termijn waarbinnen zienswijzen naar voren konden worden gebracht eindigde derhalve op 10 januari 2013. [appellanten sub 4] hebben schriftelijk zienswijzen naar voren gebracht. De zienswijze van [appellanten sub 4] is van 11 januari 2013 en is op die dag per fax verzonden. [appellanten sub 4] hebben derhalve niet binnen de gestelde termijn een zienswijze over het ontwerpplan naar voren gebracht.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan geen beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door een belanghebbende die over het ontwerpplan niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

Deze omstandigheid doet zich niet voor. Geen rechtvaardiging is gelegen in de door [appellanten sub 4] gestelde omstandigheid dat de raad in de nota zienswijzen niet heeft gemotiveerd waarom de door hen vermeende tijdig ingediende zienswijze niet is betrokken bij de vaststelling van het plan.

3.2. Het beroep van [appellanten sub 4] is niet-ontvankelijk.

Het beroep van [appellanten sub 1]

4. De raad stelt dat de beroepsgronden van [appellanten sub 1] over de aan de gronden aan de Slingelandseweg 19/Paalweg 1 te Giessenburg toegekende bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" en het agrarisch gebruik van dit perceel niet steunen op een naar voren gebrachte zienswijze, zodat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk is.

4.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij tegen het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

4.2. Zoals de voorzitter in zijn uitspraak van 16 juni 2014, nr. 201308826/4/R4, heeft overwogen, staat in de door [appellanten sub 1] naar voren gebrachte zienswijze dat zij bezwaar maken tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" op het naastgelegen perceel aan de Paalweg 1 en heeft het bedoelde agrarisch gebruik betrekking op de gronden waarop dit plandeel ziet. Gelet hierop is het beroep van [appellanten sub 1] geheel ontvankelijk.

5. [appellanten sub 1] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" met de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - minicamping" dat ziet op het perceel Slingelandseweg 19/Paalweg 1 te Giessenburg. Zij vrezen hinder vanwege de mogelijkheid voor uitbreiding van de naast hun perceel gelegen minicamping en vrezen hierdoor tevens in hun agrarische bedrijfsvoering te worden beperkt. Zij stellen in dat kader dat in de planregels ten onrechte niet is geregeld hoeveel kampeermiddelen gelijktijdig aanwezig mogen zijn en dat bij de afwijkingsbevoegdheid in artikel 15, lid 15.4.1 onvoldoende voorwaarden zijn opgenomen om een beperking van hun bedrijfsvoering te voorkomen. Voorts stellen zij dat in het plan ten onrechte geen minimumafstand voor geluid en geur wordt gehanteerd tussen de camping en hun bedrijf, terwijl dit in andere plannen wel is gebeurd. Het daaraan gerelateerde betoog van [appellanten sub 1] dat de minicamping een geluid- en geurgevoelig object is, is ter zitting nader gepreciseerd in die zin dat is bedoeld dat onvoldoende is onderzocht of in de voorziene situatie wat betreft de aspecten geur en geluid een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

5.1. De raad stelt dat de minicamping geen geurgevoelig object is in de zin van de Wet geurhinder en veehouderij. Tevens is de minicamping volgens de raad geen geluidgevoelig terrein als bedoeld in de Wet geluidhinder en vormt de minicamping geen belemmering voor de bedrijfsvoering van [appellanten sub 1]. Voorts ligt de minicamping in een stiltegebied en wordt haar aantrekkingskracht ontleend aan de rust en ruimte in de omgeving, waardoor een navenant type gasten zal worden aangetrokken. Mede gezien de afstand tussen de minicamping en het bedrijf zullen [appellanten sub 1] geen of nauwelijks overlast van de minicamping ondervinden, aldus de raad.

5.2. [appellanten sub 1] wonen aan het [locatie 1] te Noordeloos en exploiteren daar een rundveebedrijf. De minicamping bevindt zich op het vlakbij gelegen perceel Slingelandseweg 19/Paalweg 1. Het plan voorziet voor dit laatstgenoemde perceel in de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" met de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - minicamping".

5.3. Met betrekking tot de beroepsgronden over de onduidelijkheid over de hoeveelheid toegestane kampeermiddelen, de vrees voor beperking in de bedrijfsvoering, de vrees voor hinder, de afstand tussen de camping en hun woning en de stelling dat een camping een geluid- en geurgevoelig object is, ziet de Afdeling geen aanleiding om daarover in andere zin te oordelen dan is gedaan in de uitspraak van 16 juni 2014, nr. 201308826/4/R4. Voor zover door [appellanten sub 1] ter zitting erop is gewezen dat in een ander bestemmingsplan wel een grotere afstand wordt voorgeschreven tussen een camping en een bedrijf, overweegt de Afdeling dat de raad onbetwist heeft gesteld dat bij de desbetreffende camping ook nog een andere functie wordt uitgeoefend met een geurgevoelige bestemming en dat het in zoverre geen vergelijkbare situatie betreft. Ook in hetgeen in het kader van het woon- en leefklimaat ter zitting naar voren is gebracht over de maximale planologische mogelijkheden, ziet de Afdeling geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan is gedaan in voornoemde uitspraak van 16 juni 2014.

5.4. Het beroep van [appellanten sub 1] is ongegrond.

De beroepen van [appellante sub 2] en [appellante sub 8] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 2C])

6. De raad stelt dat door [appellante sub 2A] geen zienswijze naar voren is gebracht en betoogt dat het beroep van [appellante sub 2], voor zover ingediend namens [appellante sub 2A], niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

6.1. Bij brief van 24 september 2013 is, voor zover hier van belang, een pro formaberoepschrift ingediend namens [appellante sub 2]. Bij brief van 23 oktober 2013 zijn de nadere gronden van beroep ingediend namens [appellante sub 2A]. Bij brief van 25 oktober 2013 is vervolgens ervan melding gemaakt dat bedoeld is de nadere gronden in te dienen namens [appellante sub 2], maar dat het woord ‘Beheer’ per ongeluk is weggevallen.

6.2. De Afdeling is gelet op de brief van 25 oktober 2013 van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat de nadere gronden zijn ingediend mede namens [appellante sub 2]. Nu het pro formaberoepschrift tevens namens [appellante sub 2] is ingediend en vaststaat dat namens [appellante sub 2] een zienswijze is ingediend, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Het betoog faalt.

7. De raad stelt voorts dat de beroepen van [appellante sub 2C] niet-ontvankelijk zijn voor zover zij in haar beroepschriften wijst op de uitbreiding bij naastgelegen bedrijfslocaties aan de [locatie 3] te Schelluinen en de [locatie 4] te Giessenburg. Dit steunt volgens de raad niet op een naar voren gebrachte zienswijze.

7.1. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.

7.2. In zijn zienswijze heeft [appellante sub 2C] bezwaren aangevoerd over, onder meer, de in het plan voorziene woningen, de voorziene ontsluitingsweg en de MFA. Nu hij hiermee de plandelen met de bestemmingen "Woongebied" en "Verkeer - Verblijfsgebied" en de aanduidingen "ontsluitingsweg" en "wro-zone - wijzigingsgebied" heeft bestreden, kan hij tegen deze plandelen en aanduidingen ook beroepsgronden aanvoeren die niet in de zienswijze naar voren zijn gebracht en die eerst in het beroepschrift zijn aangevoerd, waaronder de aantasting van het woon- en leefklimaat ten gevolge van de genoemde plandelen en aanduidingen.

7.3. [appellante sub 2C] heeft in haar zienswijze gevraagd om verruiming van het bestemmingsvlak, verruiming van de bouwblokken en verruiming van de bebouwingspercentages met het oog op uitbreiding van de bedrijfsvoering. Hiermee heeft zij het plandeel met de bestemming "Bedrijf" met de aanduidingen "bedrijfswoning uitgesloten" en "specifieke vorm van bedrijf-aannemersbedrijf" voor haar perceel [locatie 2] te Schelluinen en het plandeel met de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "agrarisch loonbedrijf" voor haar perceel [locatie 3] te Giessenburg bestreden. Gelet hierop kan [appellante sub 2C] tegen deze plandelen en aanduidingen ook beroepsgronden aanvoeren die niet in de zienswijze naar voren zijn gebracht en die eerst in het beroepschrift zijn aangevoerd, waaronder een verwijzing naar andere percelen waarop wel uitbreiding van bedrijvigheid wordt mogelijk gemaakt.

Gelet op het voorgaande bestaat, anders dan de raad heeft betoogd, geen aanleiding om de beroepen van [appellante sub 2C] in zoverre niet ontvankelijk te verklaren.

8. [appellante sub 2C] kan zich niet verenigen met het voor het gebied tussen de A15, de spoorlijn Geldermalsen-Dordrecht, het bedrijventerrein "Betuweroute" en het bedrijventerrein "Schelluinen West" gehanteerde omgevingstype. Volgens haar is geenszins sprake van landelijk gebied met grote menging van functies zoals wonen en recreatie. [appellante sub 2C] stelt dat de gronden op de strook langs de Parallelweg dan ook ten onrechte in dit plan zijn opgenomen en om onverklaarbare redenen uit het voorgaande plangebied "Schelluinen West" zijn gehaald. Zij acht dit in strijd met een goede ruimtelijke ordening, omdat de bedrijven van [appellante sub 2C] nu ingeklemd zitten tussen milieubelastende functies, zoals de A15, spoorlijn Geldermalsen-Dordrecht, het bedrijventerrein "Betuweroute" enerzijds en het bedrijventerrein "Schelluinen West" anderzijds. Daarnaast is van productiegerichte agrarische activiteit in de strook geen sprake, aldus de Kreij.

8.1. De raad stelt dat de zogenoemde Parallelstrook in 2007 weliswaar in het bestemmingsplan Schelluinen-West is opgenomen, maar dat de strook geen deel uitmaakte van het bedrijfsterrein of het transportcentrum. Op de strook zijn een aantal individuele bedrijven gelegen aan het lint van de Parallelweg en daarvoor gold een restrictief beleid. Het beleid voor die bedrijven is ook in dit plan ongewijzigd gebleven. Op 18 december 2008 heeft de raad een lokale structuurvisie vastgesteld. Daarin is de ambitie uitgesproken om naar meer kwaliteit te streven voor de Parallelstrook. Gezien het in essentie ongewijzigde beleid voor de Parallelstrook is het volgens de raad niet onredelijk dit gedeelte in het plan Buitengebied op te nemen.

8.2. De raad komt beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen [appellante sub 2C] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het feit dat [appellante sub 2C] vindt dat haar percelen bij het plangebied van het bestemmingsplan "Schelluinen West" hadden moeten blijven horen, niet maakt dat tussen de percelen van [appellante sub 2C] en dat plangebied onlosmakelijke samenhang bestaat. Daarbij wijst de Afdeling erop dat de raad ter zitting onbetwist heeft gesteld dat dit plan voor de percelen van [appellante sub 2C] in dezelfde planregeling voorziet als het voorgaande plan en dat ook het planologisch beleid in zoverre niet is gewijzigd. Dat bij het voorliggende plan een ander omgevingstype is gehanteerd voor de Parallelstrook, wat daar ook van zij, maakt hiervoor geen verschil.

Het betoog faalt.

9. [appellante sub 2C] stelt dat het plan de gebruiksmogelijkheden op haar percelen [locatie 2] te Schelluinen en [locatie 3] te Giessenburg ten onrechte beperkt en de bestaande bedrijven ten onrechte opnieuw onder het overgangsrecht brengt. Zij voert hiertoe aan dat onvoldoende is onderbouwd waarom bij bedrijfsbeëindiging dient te worden teruggevallen op een lagere milieucategorie. Voorts voert [appellante sub 2C] aan dat onduidelijk is wat met aannemersbedrijf wordt bedoeld en dat niet duidelijk is welke milieucategorie aan het perceel [locatie 2] is toegekend. Tevens is in artikel 6, lid 6.1, aanhef en onder q, van de planregels vastgelegd dat alleen een bedrijf tot ten hoogste milieucategorie 2 mogelijk is. Zij voert in dat kader aan dat zij uit de planregels noch uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten kan afleiden hoe de inschaling van het bedrijf op het perceel [locatie 3] heeft plaatsgevonden.

9.1. De raad stelt dat het gelet op de aard van het plangebied niet wenselijk is om bedrijven uit hogere categorieën dan 1 en 2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten toe te laten. Alleen bestaande bedrijven uit een hogere categorie worden als zodanig bestemd. Daarom is in dit plan geregeld dat het bestaande aannemersbedrijf en het bestaande loonbedrijf kunnen blijven bestaan. Hiermee is volgens de raad tegemoet gekomen aan de door [appellante sub 2C] in de zienswijze naar voren gebrachte wens dat zij ermee kan instemmen dat in de planregels wordt opgenomen dat voor haar perceel [locatie 2] uitsluitend een aannemersbedrijf wordt toegestaan. Voorts voorziet dit plan voor het perceel [locatie 2] in dezelfde mogelijkheden als de voorheen geldende plannen "Schelluinen-West" (2007) en "Landelijk Gebied" (1998). Het loonbedrijf op [locatie 3] is volgens de raad aan te merken als een bedrijf in milieucategorie 3.1. Volgens de raad zijn de bedrijven van [appellante sub 2C] dan ook overeenkomstig de huidige bedrijfsactiviteiten bestemd en kan [appellante sub 2C] haar bedrijfsactiviteiten ter plaatse voortzetten. Nu na eventuele bedrijfsbeëindiging zich op de locatie eenzelfde bedrijf mag vestigen, of een bedrijf in ten hoogste categorie 1 of 2, worden de gebruiksmogelijkheden van de percelen daarmee volgens de raad niet onevenredig beperkt.

9.2. Op het perceel [locatie 2] te Schelluinen is een aannemersbedrijf gevestigd. Op het perceel [locatie 3] te Giessenburg is een loonbedrijf gevestigd.

Aan het perceel [locatie 2] te Schelluinen is de bestemming "Bedrijf" met de aanduidingen "bedrijfswoning uitgesloten" en "specifieke vorm van bedrijf-aannemersbedrijf" toegekend. Aan het perceel [locatie 3] te Giessenburg is de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "agrarisch loonbedrijf" toegekend.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1 van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor:

a. de uitoefening van een bedrijf uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;

(...)

q. ter plaatse van de aanduiding "agrarisch loonbedrijf" :een agrarisch loonbedrijf zoals genoemd in artikel 1, lid 1.12;

(…)

u. ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf-aannemersbedrijf": een aannemersbedrijf.

Ingevolge artikel 1, lid 1.12, wordt onder een agrarisch loonbedrijf verstaan een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of apparatuur.

Ingevolge artikel 6, lid 6.5, kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 6.1:

a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee categorieën hoger dan in lid 6.1 genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 6.1 genoemd;

b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten ‘bedrijventerrein’ zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 6.1 genoemd.

9.3. In paragraaf 4.8.1 van de plantoelichting staat dat bestaande niet-agrarische bedrijven die in het voorheen geldende plan als zodanig zijn bestemd, ook in dit plan als zodanig worden bestemd. In algemene zin worden alleen bedrijven die gerekend kunnen worden tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten in dit plan toelaatbaar geacht. Voorts staat in de plantoelichting dat reeds aanwezige bedrijfsactiviteiten als zodanig zijn bestemd met een op de betreffende activiteiten toegesneden aanduiding. Wanneer een dergelijk bedrijf vertrekt, kan zich ter plaatse uitsluitend eenzelfde soort bedrijf vestigen dan wel een bedrijf dat als vervolgfunctie bij agrarische bedrijven toelaatbaar is.

Volgens paragraaf 5.5.2 van de plantoelichting zijn de in het plangebied aanwezige agrarische bedrijven geïnventariseerd en ingeschaald op basis van de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten uit de VNG-brochure. Indien in de huidige situatie een agrarisch bedrijf aanwezig is dat niet binnen de algemene toelaatbaarheid (categorie 2) past, krijgt dit bedrijf een specifieke bedrijfsaanduiding. Hierdoor zijn de betreffende bedrijfsactiviteiten op grond van het bestemmingsplan toegestaan. Bij beëindiging van het bedrijf kan zich hier eenzelfde bedrijf of een bedrijf dat binnen de algemene toelaatbaarheid valt vestigen. Zo worden bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt en wordt bij opheffing of bedrijfsverplaatsing voorkomen dat er een hogere milieubelasting kan optreden dan in de huidige situatie mogelijk is.

9.4. Vast staat dat [appellante sub 2C] op het perceel [locatie 2] een aannemersbedrijf exploiteert. Niet in geschil is dat [appellante sub 2C] in de door haar ingediende zienswijze heeft aangegeven met de toekenning van een aanduiding als aannemersbedrijf te kunnen instemmen. Gelet hierop en op het feit dat de raad bij het plan als uitgangspunt heeft genomen dat bestaande, legale bedrijven een specifieke, op de activiteiten toegesneden bestemming krijgen, is de Afdeling van oordeel dat het enkele feit dat een definitiebepaling van de term aannemersbedrijf ontbreekt, niet maakt dat de planregeling in zoverre rechtsonzeker is. Hierbij is in aanmerking genomen dat bij de uitleg van de desbetreffende term van de gangbare betekenis kan worden uitgegaan. Voorts zijn gelet op artikel 6, lid 6.1, onder a en u, van de planregels op het perceel [locatie 2] bedrijven in categorie 1 of 2 en een aannemersbedrijf toegestaan. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat niet duidelijk is welke categorie bedrijven op het perceel mogelijk zijn.

Anders dan [appellante sub 2C] voorts betoogt, is in artikel 6, lid 6.1, onder q, van de planregels niet vastgelegd dat alleen een agrarisch loonbedrijf in categorie 2 is toegestaan. Gelet hierop mist dit betoog feitelijke grondslag en behoeft het betoog over de categorie-inschaling van het bedrijf geen verdere bespreking.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat [appellante sub 2C] niet aannemelijk heeft gemaakt dat bestaande legale bedrijfsactiviteiten op de percelen onder het overgangsrecht zijn gebracht. Aangezien het plan bedrijven tot maximaal categorie 2 mogelijk maakt en daarnaast is voorzien in maatbestemmingen, is de Afdeling van oordeel dat door het plan de gebruiksmogelijkheden van de percelen niet onevenredig worden beperkt. Hierbij merkt de Afdeling nog op dat artikel 6, lid 6.5 van de planregels voorziet in een afwijkingsregeling ten behoeve bedrijfsactiviteiten die in een hogere categorie vallen of niet zijn genoemd in de bij het plan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten.

De betogen van [appellante sub 2C] falen.

10. [appellante sub 2C] stelt voorts dat het plan voor haar percelen ten onrechte geen verruiming van de bouwmogelijkheden mogelijk maakt, terwijl zij daar wel om heeft gevraagd met het oog op eventuele uitbreiding van haar bedrijfsactiviteiten. Zij voert aan dat de raad met twee maten meet, omdat het plan voor de locatie [locatie 4] te Giessenburg en de locatie [locatie 3] te Schelluinen wel in een verruiming van de bouwmogelijkheden voorziet. Tevens is de raad ten onrechte niet ingegaan op haar verzoek het bouwvlak op het perceel [locatie 3] te Giessenburg in westelijke richting te verruimen, zodat zij de bestaande loods kan vergroten, aldus [appellante sub 2C].

10.1. De raad stelt dat in dit plan de bouwmogelijkheden voor het perceel [locatie 2] te Schelluinen en het perceel [locatie 3] te Giessenburg zijn verruimd ten opzichte van het voorheen geldende plan. Volgens de raad is het op het perceel [locatie 2] te Schelluinen mogelijk om bebouwing te realiseren met een afmeting van ongeveer 448 m², dit acht de raad passend in het buitengebied. Op het perceel [locatie 3] te Giessenburg mag ongeveer 1856 m² worden bebouwd. In het voorheen geldende plan was dat 1763 m², aldus de raad. Voorts gold in het voorheen geldende plan "Schelluinen-West" een bebouwingspercentage van 33 en is in dit plan voor het perceel [locatie 3] te Giessenburg een bebouwingspercentage van 40 opgenomen. De raad stelt verder dat hem geen concrete plannen van [appellante sub 2C] bekend zijn met betrekking tot bouwen of landschappelijke inpassing. Gezien de ligging van de locaties aan de rand van de Parallelwegstrook is het niet gewenst aan de noordzijde van het perceel bebouwing toe te staan en vergen ontwikkelingen een zorgvuldige landschappelijke inpassing.

De raad stelt voorts dat aan het perceel [locatie 4] te Giessenburg geen verruiming van de bouwmogelijkheden is toegekend en dat op de locatie [locatie 3] te Schelluinen bebouwing met een afmeting van 1450 m² is toegestaan. Dit is volgens de raad vergelijkbaar met de toegestane bebouwing op de locatie van [appellante sub 2C]. De in het plan voorziene ontwikkelingen op de percelen [locatie 4] te Giessenburg en de [locatie 3] te Schelluinen zijn daarnaast landschappelijk ingepast en dragen zo bij aan de ruimtelijke kwaliteit van de parallelstrook, aldus de raad.

10.2. In paragraaf 4.3.1 van de plantoelichting staat dat bij de vormgeving van de bouwvlakken rekening is gehouden met nog bestaande doorzichten naar het open veenweidegebied en dat nieuwe bebouwing voornamelijk achter de bestaande bebouwing gerealiseerd dient te worden. De uitbreiding van het bouwvlak dient te worden voorzien van een strook met gebiedseigen beplanting van minimaal 5 meter breed. Het gemeentebestuur streeft naar het behoud en de versterking van de beeldkwaliteit in de gemeente Giessenlanden en doet dat onder meer door bebouwing zoveel mogelijk geconcentreerd en binnen de bouwvlakken toe te staan.

In paragraaf 4.8.1 van de plantoelichting staat dat met het oog op het toekomstperspectief dient te worden getoetst in hoeverre uitbreidingsmogelijkheden kunnen worden geboden. Daarbij wordt uitgegaan van een uitbreiding van 10% van het oppervlak van bestaande bedrijfsgebouwen.

In de structuurvisie Giessenlanden Buitengewoon van 2008 (hierna: structuurvisie) staat dat de strook langs de Parallelweg ten zuiden van de landschappelijke overgang aan de zuidzijde van het transportcentrum Schelluinen-West een kwaliteitsimpuls moet ondergaan, dat binnen deze strook wordt gestreefd naar een hoogwaardige beeldkwaliteit en de groene omgeving dient te worden versterkt.

10.3. Anders dan [appellante sub 2C] stelt, zijn de bouwmogelijkheden in dit plan op beide percelen verruimd ten opzichte van het voorheen geldende plan. Zoals de raad heeft toegelicht heeft hij geen bezwaar tegen uitbreidingsmogelijkheden binnen de toegekende bouwvlakken, mits landschappelijk ingepast, maar acht hij bebouwing buiten de bouwvlakken vanuit ruimtelijk oogpunt niet aanvaardbaar. Gelet hierop en op het feit dat [appellante sub 2C] geen concrete bouwplannen heeft ingediend, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid ervoor kunnen kiezen om in dit plan de door [appellante sub 2C] gewenste verplaatsing van het bouwvlak voor de bestaande loods in westelijke richting niet toe te staan.

Over de door [appellante sub 2C] gemaakte vergelijking met de percelen [locatie 4] te Giessenburg en de [locatie 3] te Schelluinen stelt de raad dat aan het perceel [locatie 4] te Giessenburg geen verruiming van de bouwmogelijkheden is toegekend en dat op het perceel [locatie 3] te Schelluinen bebouwing is toegestaan die vergelijkbaar is met de toegestane bebouwing op de locatie van [appellante sub 2C]. In hetgeen [appellante sub 2C] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante sub 2C] genoemde situaties verschillen van die op zijn perceel.

11. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen van [appellante sub 2C] ongegrond.

Het beroep van De Giessenburg en De Bilderhof

12. De raad stelt dat een machtiging ontbreekt waaruit blijkt dat mr. J. Veltman alle genoemde eigenaren van de recreatiewoningen vertegenwoordigt. Voorts stelt de raad dat notulen met betrekking tot besluitvorming van de betrokken VVE’s ontbreken waaruit blijkt dat is besloten in beroep te gaan tegen het plan dan wel dat deze besluitvorming bij volstrekte meerderheid van stemmen heeft plaatsgevonden.

12.1. Ingevolge artikel 8:24, eerste lid, van de Awb kunnen partijen zich laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.

Ingevolge het tweede lid, kan de bestuursrechter van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.

Ingevolge het derde lid is het tweede lid niet van toepassing ten aanzien van advocaten.

12.2. Mr. J. Veltman is advocaat te Amersfoort en heeft namens De Giessenburg en De Bilderhof en anderen beroep ingesteld. Gelet op artikel 8:24, derde lid, van de Awb behoeft een advocaat geen schriftelijke machtiging te overleggen. Het betoog van de raad faalt.

12.3. Voorts bestaan gelet op de toelichting ter zitting geen aanknopingspunten te twijfelen aan de stelling dat de interne besluitvorming van de verenigingen in overeenstemming met Boek 2, Titel 2 dan wel Boek 5, Titel 9 van het Burgerlijk Wetboek tot stand is gekomen. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen de raad naar voren heeft gebracht geen aanleiding voor het oordeel dat het beroep in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het betoog faalt.

13. De Giessenburg en De Bilderhof richten zich tegen de plandelen met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" en de aanduiding "recreatiewoning" voor zover die zien op de recreatieparken De Giessenburg en De Bilderhof aan de Neerpolderseweg 72B onderscheidenlijk Neerpolderseweg 108A te Giessenburg. Zij hebben hun beroep ter zitting nader toegespitst in die zin dat zij primair voor de op die parken aanwezige woningen een woonbestemming wensen en dat secundair het gebruik voor permanente bewoning voor zover dat werd beschermd door het gebruiksovergangsrecht van het vorige plan, niet onder persoonsgebonden overgangsrecht had mogen worden gebracht. Zij voeren aan dat een groot deel van de woningen permanent wordt bewoond en dat het terugbrengen van de recreatiewoningen in de recreatieve sfeer niet goed mogelijk is. Hiertoe wijzen zij erop dat door de crisis de markt voor recreatiewoningen (als tweede woning) is ingestort, er geen markt meer is voor particuliere verhuur van recreatiewoningen en op beide parken geen gemeenschappelijke recreatieve voorzieningen aanwezig zijn. Er is bovendien geen zicht op beëindiging van permanente bewoning gedurende de planperiode. Daarnaast is volgens hen het toestaan van bewoning goed in te passen. Daarbij wijzen zij op de bestemmingswijziging van het recreatiepark Numansgors te Cromstrijen en het park Nieuw-Zeeland in Middelharnis. De Giessenburg en de Bilderhof voeren aan dat de planregeling in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is vastgesteld, omdat in de plantoelichting de keuze van de raad voor een recreatieve bestemming en de uitvoerbaarheid van het plan niet inzichtelijk is gemaakt. De Giessenburg en De Bilderhof betogen voorts dat het plan in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld, omdat in het plan een aantal recreatiewoningen wel zijn bestemd voor wonen.

Tot slot betogen De Giessenburg en De Bilderhof dat de omzetting van algemeen gebruiksovergangsrecht naar persoonsgebonden overgangsrecht in strijd is met de artikelen 3.2.2 en 3.2.3 van het Bro. Op grond van deze regeling is persoonsgebonden overgangsrecht alleen mogelijk als onder het oude plan sprake was van illegaal gebruik van de woningen. Nu in dit geval een aantal woningen niet werd gebruikt in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, omdat het gebruik van de woningen onder de beschermende werking viel van het destijds geldende overgangsrecht, kan artikel 3.2.3 van het Bro niet worden toegepast op de in geschil zijnde woningen, aldus De Giessenburg en De Bilderhof.

13.1. De raad stelt dat de parken in het vorige plan "Landelijk gebied" ook al een recreatieve bestemming hadden en dat deze bestemming in dit plan wordt voortgezet. De raad stelt voorts dat de recreatieparken op grond van de Provinciale ruimtelijke verordening (hierna: provinciale verordening) deel uitmaken van het Nationaal Landschap Groene Hart. Voor dit gebied geldt een restrictief beleid met betrekking tot bebouwing en wonen in het buitengebied. De parken zijn in het provinciale beleid aangewezen als recreatief en liggen buiten de bebouwingscontouren. Artikel 2, lid 1, van de provinciale verordening sluit bestemmingen die nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies buiten de bebouwingscontouren mogelijk maken, uit. De uitzonderingen op deze regel zijn niet van toepassing op de recreatieparken De Giessenburg en De Bilderhof, aldus de raad. Voorts maken de crisis en het instorten van de markt voor (tweede) woningen niet dat de bestemming voor de desbetreffende gronden moet worden omgezet in de bestemming "Wonen", omdat dit een economisch en niet een ruimtelijk argument betreft, aldus de raad. Daarnaast stelt de raad dat de parken qua infrastructuur niet voldoen aan de eisen voor bereikbaarheid voor hulpdiensten. Zo is in het Bouwbesluit 2012 geregeld dat de maximale afstand tussen een woning en een opstelplaats voor een brandweervoertuig 40 meter mag zijn. Hieraan wordt op beide parken niet voldaan. Bij het park De Bilderhof is het ook niet mogelijk om aan deze eis te voldoen zonder zeer ingrijpende aanpassingen. Het merendeel van de aanwezige recreatiewoningen is niet per voertuig te bereiken. Een bestemmingswijziging zal dan ook leiden tot hoge kosten voor de aanpassing van de infrastructuur op beide parken. Hierbij is niet uit te sluiten dat een aantal eigenaren gronden moet afstaan of dat zelfs een aantal recreatiewoningen moet worden verwijderd of verplaatst. Tevens is voor de gemeente Giessenlanden een bevolkingskrimp van 0 - 5% voorspeld. Dit is volgens de raad van invloed op de mogelijkheid tot het realiseren van nieuwe woningen. Regionaal worden afspraken gemaakt over het maximaal aantal woningen dat aan de woningvoorraad mag worden toegevoegd. De 94 vakantiewoningen van de parken maken geen deel uit van de bestaande woonvoorraad. Een bestemmingswijziging zou dan ook ten koste gaan van de mogelijkheid nieuwe woningen te realiseren, hetgeen de raad niet wenselijk acht. De raad stelt voorts dat het permanent bewonen van de recreatiewoningen niet opnieuw onder het overgangsrecht kan worden gebracht, juist omdat er geen zicht is op beëindiging van permanente bewoning binnen de planperiode. De raad heeft daarom besloten om aan een aantal recreatiewoningen persoonsgebonden overgangsrecht toe te kennen.

13.2. Aan recreatieparken De Giessenburg en De Bilderhof is de bestemming "Recreatie-Verblijfsrecreatie" met de aanduiding "recreatiewoning" voor onderscheidenlijk 44 en 32 wooneenheden toegekend.

Ingevolge artikel 15, lid 15.1, aanhef en onder b, van de planregels, zijn de voor "Recreatie-Verblijfsrecreatie" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding "recreatiewoning" bestemd voor een terrein voor recreatiewoningen.

Ingevolge artikel 42, onder c, is het gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning niet toegestaan.

Ingevolge artikel 48, lid 48.3,

a. is, in afwijking van het bepaalde in artikel 42 onder c, permanente bewoning van een recreatiewoning door rechthebbende natuurlijke personen zoals deze is opgenomen in bijlage 3 (inventarisatie permanente bewoning recreatiewoningen - persoonsgebonden) wel toegestaan;

b. kan het persoonsgebonden overgangsrecht niet worden overgedragen aan of overgaan op een andere natuurlijke of rechtspersoon;

c. is het persoonsgebonden overgangsrecht uitsluitend van toepassing op de huidige locaties.

In bijlage 3 zijn de namen van de rechthebbende natuurlijke personen weergegeven.

13.2.1. In de nota zienswijzen is vermeld dat bij de keuze voor een recreatieve bestemming een belangrijke betekenis is toegekend aan het met het rijksbeleid en het provinciaal beleid overeenstemmende gemeentelijk beleid. Het gemeentelijk beleid is gericht op behoud van openheid van het buitengebied en het voorkomen van verdere verstening, waaronder onder meer wordt verstaan het oprichten van gebouwen en het juridisch-planologisch toevoegen van woningen. In de provinciale structuurvisie is voor beide terreinen de aanduiding ‘verblijfsrecreatiegebied’ opgenomen. De raad heeft ervoor gekozen het provinciaal beleid te volgen.

13.2.2. Voorts is in de plantoelichting vermeld dat het beleid van de raad erop is gericht te komen tot een situatie dat de recreatiewoningen op de parken De Giessenburg en De Bilderhof weer in overeenstemming met de oorspronkelijke bestemming worden gebruikt. Dat beleid is neergelegd in de handhavingsnota ‘Permanente bewoning van de recreatieparken De Giessenburg en De Bilderhof’ (hierna: handhavingsnota). Op grond daarvan is in dit plan gekozen voor een regeling waarbij de huidige bewoners die daartoe gerechtigd zijn de permanente bewoning mogen voortzetten, het zogenoemde persoonsgebonden overgangsrecht.

13.2.3. Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef onder a en f, van het Bro, voor zover van belang, gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting, waarin een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen en de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd.

13.2.4. In aanvulling op de plantoelichting heeft de raad in de reactie op de zienswijze en in het verweerschrift gemotiveerd uiteengezet waarom hij aan de gronden van de recreatieterreinen De Giessenburg en De Bilderhof een recreatieve bestemming en niet een woonbestemming heeft toegekend. Gelet daarop volgt de Afdeling De Giessenburg niet in haar stelling dat aan het plan in zoverre geen ruimtelijke onderbouwing of zorgvuldige belangenafweging ten grondslag ligt, dan wel dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro is vastgesteld. In hetgeen naar voren is gebracht, ziet de Afdeling mede gezien het bepaalde in de provinciale verordening dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid voor de recreatieparken de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" heeft kunnen vaststellen.

13.3. Ingevolge artikel 3.2.2, eerste lid, van het Bro, voor zover van belang, mag het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, worden voortgezet.

Ingevolge het vierde lid is het eerste lid niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Ingevolge artikel 3.2.3 kan de gemeenteraad met het oog op beeindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen, indien toepassing van het overeenkomstig artikel 3.2.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan.

13.3.1. Vast staat dat de personen die zijn vermeld op de lijst in bijlage 3 bij de planregels, ook degenen zijn van wie het gebruik van de recreatiewoning voor permanente bewoning werd beschermd door het algemene overgangsrecht van het vorige plan.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 november 2011 in zaak nr. 200908600/6/R4) dient de raad, indien hij bij het vaststellen van een bestemmingsplan het bestaande gebruik niet als zodanig bestemt, maar voor een of meer plandelen een andere bestemming in het belang van een goede ruimtelijke ordening aangewezen acht, te kiezen voor een bestemming waarvan aannemelijk is dat deze binnen de planperiode van in beginsel tien jaar wordt gerealiseerd. Het op het tijdstip van vaststellen van dat plan bestaande maar daarvan afwijkende, rechtmatige gebruik, mag op grond van het ingevolge artikel 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) in het bestemmingsplan op te nemen algemene overgangsrecht worden voortgezet. Artikel 3.2.3 van het Bro biedt daarnaast de raad de mogelijkheid om voor een of meer natuurlijke personen persoonsgebonden overgangsrecht op te nemen. Daartoe kan de raad overgaan in gevallen waarin het bestaande gebruik, gelet op artikel 3.2.2, vierde lid, van het Bro, niet onder de werking van het algemene overgangsrecht zou vallen en handhavend optreden tot een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.2.3 van het Bro zou leiden. Dit artikel biedt naar het oordeel van de Afdeling ook de mogelijkheid persoonsgebonden overgangsrecht voor een of meer natuurlijke personen op te nemen in gevallen waarin het bestaande gebruik al in het voordien geldende plan onder de beschermende werking van het overgangsrecht viel, het dienovereenkomstig bestemmen van dat gebruik naar het oordeel van de raad niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is, maar de raad ook geen aanleiding ziet actief over te gaan tot beëindiging van het gebruik door aankoop of onteigening. De Afdeling wijst in dit verband op de toelichting op artikel 3.2.3 van het Bro in de nota van toelichting (Stb. 2008, 145, p. 60). De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de planregeling in zoverre in strijd met de artikelen 3.2.2 en 3.2.3 van het Bro is vastgesteld. Voorts zijn de omstandigheden van het geval niet zodanig dat had moeten worden afgeweken van het uitgangspunt dat het niet aanvaardbaar is om bestaand gebruik meerdere keren onder het algemeen gebruiksovergangsrecht te brengen. Het betoog faalt.

13.4. Over de door De Giessenburg en De Bilderhof gemaakte vergelijking met andere recreatiewoningen waaraan wel een woonbestemming is toegekend, stelt de raad dat deze situatie verschilt van de aan de orde zijnde situatie omdat het gaat om drie recreatiewoningen, deze recreatiewoningen niet op de recreatieparken De Giessenburg en De Bilderhof staan, de desbetreffende woningen verspreid liggen over het buitengebied en het toekennen van een woonbestemming aan deze woningen niet dezelfde ruimtelijke impact heeft als het toekennen van een woonbestemming aan de 94 woningen die in de recreatieparken zijn gelegen. Voorts zijn de percelen waarop de desbetreffende recreatiewoningen zijn gelegen niet aangewezen als recreatief gebied in de provinciale verordening en is het wijzigen van de bestemming van deze vakantiewoningen niet in strijd met de provinciale verordening.

In hetgeen De Giessenburg en De Bilderhof hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door De Giessenburg De Bilderhof genoemde situatie niet overeenkomt met de situaties op de recreatieparken De Giessenburg en De Bilderhof. Het betoog faalt.

14. Gelet op het voorgaande is het beroep van De Giessenburg en De Bilderhof ongegrond.

Het beroep van[appellant sub 5]

15. [appellant sub 5] richt zich in beroep tegen het plandeel met de bestemming "Wonen" dat ziet op het perceel Achterdijk 7, voor zover bij de vaststelling van het plan het bouwvlak aan de noordzijde is vergroot ten opzichte van het ontwerpplan. Hij voert hiertoe aan dat de eerder geplande bebouwing ter plaatse niet doorgaat en dat door het alsnog mogelijk maken van bebouwing zijn uitzicht ernstig kan worden beperkt.

15.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de wijziging enkel tot doel heeft het bestaande hoofdgebouw en de eerder gerealiseerde fundering binnen het bouwvlak te brengen. Het betreft verder een dusdanig kleine wijziging dat het uitzicht van[appellant sub 5] hierdoor niet onevenredig wordt aangetast, aldus de raad.

15.2. [appellant sub 5] woont aan de [locatie 5] te Wedichem, tegenover Achterdijk 7 te Arke. Het plan voorziet voor het perceel Achterdijk 7 te Arkel in een plandeel met de bestemming "Wonen" met een bouwvlak. Het bouwvlak is gelijk aan het bestemmingsvlak.

De afstand tussen de woning van[appellant sub 5] en de voorziene uitbreiding van het bouwvlak is ruim 40 meter.

Ingevolge artikel 22, lid 22.2.2, onder c, van de planregels, dat valt onder de bouwregels voor de bestemming "Wonen", bedraagt de goothoogte ten hoogste 6 meter.

15.3. De Afdeling overweegt dat in het algemeen geen recht op blijvend vrij uitzicht bestaat. Mede gezien het feit dat de uitbreiding van het bouwvlak niet recht tegenover de woning van[appellant sub 5] is voorzien en gelet op de voorziene maximale bouwhoogte en de afstand tussen zijn woning en de desbetreffende gronden, is de Afdeling van oordeel dat de raad bij het bestreden besluit in redelijkheid geen doorslaggevend gewicht heeft hoeven toekennen aan het belang van[appellant sub 5] bij het behoud van een ongewijzigd uitzicht.

15.4. Gelet op het voorgaande is het beroep van[appellant sub 5] ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 6]

16. [appellant sub 6] kan zich niet verenigen met de maximale goot- en bouwhoogte en de omvang van het bouwvlak op zijn perceel [locatie 6] te Giessenburg. De bebouwingsmogelijkheden op dit perceel zijn in het plan beperkt tot de bestaande maten. [appellant sub 6] wenst een goothoogte van 4 meter en een bouwhoogte van 10 meter, net als in het vorige bestemmingsplan "Landelijk Gebied Giessenlanden", zodat rendabele nieuwbouw voor een opslagbedrijf mogelijk is. Voorts wenst hij het bouwvlak in overleg met de raad nader in te vullen.

16.1. De raad heeft, gezien de huidige opvattingen over landschappelijke waarden, inpassing van bebouwing, benutting van bestaande bebouwing en reductie van bebouwing bij nieuwbouw, de bouwmogelijkheden in dit plan beperkt tot de bestaande maten van de feitelijke aanwezige kippenschuur. Ten tijde van de aankoop door [appellant sub 6] was aan deze kippenschuur bovendien nog geen bedrijfsbestemming toegekend. De raad is in zoverre tegemoet gekomen aan de wens van [appellant sub 6] door aan de schuur een bedrijfsbestemming toe te kennen. De raad achtte het niet wenselijk om bij deze bestemming de goot- en bouwhoogte uit het vorige plan mogelijk te blijven maken. Een uitbreiding acht de raad niet gewenst. Om die reden is het bouwvlak strak om de bestaande bebouwing gelegd en zijn de bouwmogelijkheden beperkt tot de bestaande maten

16.2. Het plan voorziet voor het perceel in de bestemming "Bedrijf" met de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - opslagbedrijf" en de aanduidingen "maximale bouwhoogte (m) = 4" en "maximale goothoogte (m) = 2,5".

16.3. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de voorziene bouwregeling in overeenstemming is met de plansystematiek. Voorts heeft de raad ter zitting uiteengezet dat het tevens in de plansystematiek past dat niet-agrarische bedrijven zoveel mogelijk op een bedrijventerrein worden gevestigd en dat de mogelijkheden voor niet-agrarische bedrijvigheid in het buitengebied in verband daarmee zo veel mogelijk worden beperkt. Gelet hierop en nu tevens niet is gebleken van concrete bouwplannen bij [appellant sub 6], is de Afdeling van oordeel dat de raad bij zijn bestreden besluit in redelijkheid heeft kunnen volstaan met het vastleggen van de maten van de bestaande bebouwing. Overigens heeft de raad ter zitting verklaard dat ten behoeve van een concreet bouwplan van [appellant sub 6] een afwijkingsprocedure kan worden gevolgd.

16.4. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 6] ongegrond.

Beroep van [appellant sub 7]

17. [appellant sub 7] richt zich in beroep tegen het plandeel "Agrarisch" dat ziet op het perceel Neerpolderseweg 84 te Giessenburg. Hij voert hiertoe aan dat het voorziene bouwvlak niet overeenkomt met de bestaande afmetingen van zijn schuur en dat de aanwezige gierkelders ten onrechte onder het overgangsrecht zijn gebracht. Hij wenst voor de schuur een bouwvlak van 5 meter bij 12,70 meter, overeenkomstig de feitelijke situatie. Voorts brengt [appellant sub 7] naar voren dat de op het perceel aanwezige gierkelders, anders dan de raad stelt, nog volledig intact zijn en niet zijn aan te merken als funderingsresten. Volgens de Lange zijn de gierkelders aan te merken als bouwwerken en dienen deze ook als zodanig door middel van het opnemen van een bouwvlak te worden bestemd, nu ze geen tweede keer onder het overgangsrecht mogen worden gebracht.

17.1. De raad stelt dat naar aanleiding van de door [appellant sub 7] naar voren gebrachte zienswijze een bouwvlak voor de bestaande schuur is opgenomen van 5 meter bij 12,50 meter. Er is volgens de raad dan ook geen aanleiding het bouwvlak verder aan te passen. Wat betreft de gierkelders is het volgens de raad planologisch niet gewenst deze te bestemmen. Hierbij wijst de raad erop dat de kelders niet meer als gierkelder gebruikt zullen worden. Mede gezien de wens van [appellant sub 7] voor een woning op het perceel, waarover nog overleg wordt gevoerd met de provincie, gaat de raad ervan uit dat de resterende bebouwing op het perceel binnen de planperiode zal worden verwijderd. Derhalve is het niet opportuun voor deze bebouwing bouwvlakken in het plan op te nemen, aldus de raad.

17.2. Het plan voorziet voor het perceel Neerpolderseweg 84 in een plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de aanduidingen "natuurwaarden" en "bedrijfswoning uitgesloten". Tevens is een bouwvlak voorzien ter plaatse van de bestaande schuur.

Artikel 3 van de planregels ziet op de bestemming "Agrarisch". Ingevolge lid 3.2, onder d, van dit artikel, zijn gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan.

17.3. Ter zitting heeft de raad onbetwist gesteld dat de door [appellant sub 7] in zijn zienswijze naar voren gebrachte maten van de schuur aansluiten bij de feitelijke situatie. In het plan is een bouwvlak opgenomen waarbinnen een schuur met die maten mogelijk is. Gelet hierop heeft de raad zich op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat de schuur als zodanig is bestemd. In hetgeen [appellant sub 7] in zijn beroepschrift naar voren heeft gebracht, ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel.

De raad heeft ter zitting medegedeeld dat de partijen en de provincie in gesprek zijn over het realiseren van een woning op het perceel en dat in afwachting van de uitkomst van die gesprekken is volstaan met het opnieuw vastleggen van de agrarische bestemming zonder bouwmogelijkheden. Gelet hierop en op het feit dat de raad aannemelijk heeft gemaakt dat de gierkelders binnen de planperiode zullen worden verwijderd, is de Afdeling van oordeel dat de raad de gierkelders opnieuw onder het overgangsrecht heeft kunnen brengen en dat de voorziene bestemming zonder bouwmogelijkheden dan ook niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

17.4. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 7] ongegrond.

Proceskosten

18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 4A] en [appellant sub 4B] niet-ontvankelijk;

II. verklaart de beroepen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], [appellante sub 2A] en [appellante sub 2B], de vereniging Vereniging van eigenaren de Giessenburg en de vereniging bewonersvereniging De Bilderhof en anderen, [appellant sub 5], [appellant sub 6A] en [appellante sub 6B], [appellant sub 7], en [appellante sub 8], ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Kuggeleijn-Jansen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2015

545.