Uitspraak 201308969/4/A1


Volledige tekst

201308969/4/A1.
Datum uitspraak: 19 december 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:

1. de stichting Nederlandse Tuinenstichting, gevestigd te Amsterdam,
2. de stichting Stichting Dorp en Erfgoed Arcen, gevestigd te Arcen, gemeente Venlo,
3. de vereniging Bond Heemschut, Vereniging tot Bescherming van Cultuurmonumenten in Nederland, Commissie Limburg, gevestigd te Roermond,
verzoekers (hierna: de Nederlandse Tuinenstichting en anderen),

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 15 augustus 2013 in zaken nrs. 12/1900, 13/249, 13/250, 13/269 en 13/295 in het geding tussen:

de Nederlandse Tuinenstichting en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Venlo.

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2012 heeft het college aan de gemeente Venlo een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een Multifunctionele Accommodatie op het perceel, kadastraal bekend onder Arcen en Velden, sectie D, nummer 2262, aan de zuidrand van Arcen, plaatselijk bekend als "het Ovaal".

Bij uitspraak van 15 augustus 2013 heeft de rechtbank de daartegen door [belanghebbende A] en [belanghebbende B] ingestelde beroepen, alsmede de door eisers die niet woonachtig zijn aan de Koestraat, de Lingsforterweg en de Schans ingestelde beroepen niet-ontvankelijk, en de overige beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de Nederlandse Tuinenstichting en anderen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft op 12 november 2014, in zaak nr. 201308969/1/A1, met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht, tussenuitspraak gedaan op de hoger beroepen.

De Nederlandse Tuinenstichting en anderen hebben de voorzieningenrechter bij brief van 7 december 2014 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 december 2014, waar de Nederlandse Tuinenstichting en anderen, vertegenwoordigd door mr. H. van der Heide en R.A. Kaanen, en het college, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken en mr. L.G.M.H. Bohnen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de gemeente, vertegenwoordigd door F.T.J. Nas, werkzaam bij de gemeente, als partij, gehoord.

Overwegingen

1. Het verzoek strekt er toe dat het besluit van 26 november 2012 wordt geschorst tot de Afdeling einduitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure. Daarbij hebben de Nederlandse Tuinenstichting en anderen aangevoerd dat zij hebben geconstateerd dat feitelijk uitvoering wordt gegeven aan het besluit, doordat op het perceel bouwwerkzaamheden plaatsvinden. Volgens hun informatie ziet het college in de tussenuitspraak van 20 november 2014 geen aanleiding om de bouw op te schorten, totdat einduitspraak op de hoger beroepen zal zijn gedaan.

Ter zitting is van de zijde van het college bevestigd dat ter plaatse de bouwwerkzaamheden zijn aangevangen en voortgaan. Verder heeft het college ter zitting verklaard dat het doende is aan de opdracht in de tussenuitspraak gevolg te geven. Volgens het college is het mogelijk de motivering van het besluit, zoals opgedragen in de tussenuitspraak, te herstellen. Gelet daarop, alsmede gelet op de vele bij de bouw van de Multifunctionele Accommodatie betrokken belangen en de volgens het college dringende noodzaak daarvan, is volgens het college besloten de bouw niet op te schorten in afwachting van de einduitspraak.

2. Ter zitting van de voorzieningenrechter is gebleken dat het Ovaal, in zijn oorspronkelijke vorm van een parkachtig plein, reeds is verdwenen.

Gebleken is dat in mei en juni 2014 dit plein is gesloopt, doordat bestrating, beplanting en straatmeubilair en -verlichting, zijn weggehaald.

In november 2014 is ter plaatse van het bouwplan grond afgegraven en vervangen door andere grond, opgehoogd met een zandlaag. Verder zijn reeds voorbereidende werkzaamheden geschied, onder meer bestaande uit het storten van beton dat zal dienen als basis voor verdere fundering. Het storten van het beton dat als definitieve fundering dienst zal doen, zal op 12 december 2014 plaatsvinden, waarna de planning voorziet in de bouw van de begane grond van het gebouw in januari 2015 en de eerste verdieping in februari 2015.

3. Het verzoek is gedaan om te voorkomen dat ingeval van vernietiging van de omgevingsvergunning bij de einduitspraak, het gebouw, voor zover gereed, als een voldongen feit zal worden beschouwd en zal blijven staan.

De voorzieningenrechter ziet hierin geen aanleiding de gevraagde voorziening treffen. Hiertoe is van belang dat ter zitting duidelijk is geworden dat het college en de vergunninghouder zich realiseren dat het voortgaan met de bouw, in afwachting van de einduitspraak in hoger beroep, geschiedt op eigen risico. Ingeval de in de uitspraak van 12 november 2014 geconstateerde gebreken niet herstelbaar blijken te zijn en de omgevingsvergunning wordt vernietigd, zal het college in beginsel tot handhaving moeten overgaan. De enkele omstandigheid dat in dat geval verwijdering van hetgeen reeds is gerealiseerd ingrijpender zal zijn nadat is doorgebouwd, dan wanneer de bouw thans wordt stopgezet, rechtvaardigt als zodanig niet het treffen van een voorziening, nu dit een omstandigheid is waarvan het college blijkens het verhandelde ter zitting bewust de gevolgen voor zijn rekening neemt.

4. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.

w.g. Borman w.g. Bolleboom
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2014

641.