Uitspraak 201400559/1/A2


Volledige tekst

201400559/1/A2.
Datum uitspraak: 3 december 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting Stichting Tjalling Koopmans College (hierna: de stichting), gevestigd te Amsterdam,
appellante,

en

de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (voorheen: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap),
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 augustus 2012 heeft de minister een verzoek van de stichting om een rooms-katholieke/algemeen bijzondere school voor havo te Hurdegaryp voor bekostiging in aanmerking te brengen, afgewezen.

Bij besluit van 9 december 2013 heeft de staatssecretaris het door de stichting hiertegen gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft de stichting beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2014, waar de stichting, vertegenwoordigd door M. van Dennen, bijgestaan door mr. W. Pors, advocaat te Den Haag, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M.Y. van Hattum, werkzaam bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO), zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: de WVO) brengt de minister een school waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze, gelet op de belangstelling voor de desbetreffende schoolsoort, de verlangde richting en het leerlingenverloop, blijkens statistische gegevens, onder meer verstrekt door het Centraal Bureau voor de Statistiek, zal worden bezocht door ten minste:

a. 390 leerlingen, wat een school voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs betreft;

b. 325 leerlingen, wat een school en 130 leerlingen, wat een afdeling voor hoger algemeen voortgezet onderwijs betreft;

(…)

voor bekostiging in aanmerking.

Ingevolge het tweede lid wordt een scholengemeenschap die twee of meer van de in het eerste lid genoemde scholen omvat, in ieder geval voor bekostiging in aanmerking gebracht indien op dezelfde manier als volgens het eerste lid kan worden aangetoond, dat het aantal leerlingen van elk van de samenstellende scholen ten minste drie kwart zal bedragen van het daarvoor in het eerste lid genoemde aantal.

Ingevolge artikel 66, eerste lid, kan het bevoegd gezag bij de minister een aanvraag indienen om een school of scholengemeenschap voor bekostiging in aanmerking te brengen. De aanvraag wordt ingediend voor 1 november.

Ingevolge het tweede lid vermeldt elke aanvraag de schoolsoorten, de verlangde richting en de plaats van vestiging van de school of scholengemeenschap en gaat deze vergezeld van een prognose over de te verwachten omvang.

2. De staatssecretaris heeft aan het besluit van 9 december 2013 ten grondslag gelegd dat de door de stichting gevraagde school voor havo niet voldoet aan de wettelijk vereiste stichtingsnorm van 244. De staatssecretaris is van oordeel dat de aanvraag is ingediend voor een rooms-katholieke/algemeen bijzondere school voor havo en, anders dan de stichting betoogt, niet tevens voor een antroposofische richting. Laatstgenoemde richting is derhalve terecht niet bij de beoordeling van de aanvraag betrokken, aldus de staatssecretaris.

3. De stichting betoogt dat de staatssecretaris niet heeft onderkend dat zij heeft beoogd een aanvraag voor een school met drie richtingen in te dienen. Op het aanvraagformulier is weliswaar bij de gevraagde richting "RK/AB", voor rooms-katholiek/algemeen bijzonder, ingevuld, maar in het bij het aanvraagformulier gevoegde besluit van het bestuur van de stichting van 24 oktober 2011 staat vermeld dat bedoeld is een aanvraag in te dienen voor de richtingen rooms-katholiek/algemeen bijzonder/antroposofisch in aanvulling op de al toegekende scholen voor mavo en vwo. Uit de bij de aanvraag gevoegde statuten van de stichting volgt bovendien dat de grondslag van de stichting is de vorming en instandhouding van scholen op rooms-katholiek/algemeen bijzonder/antroposofische grondslag. Ook de bij de aanvraag gevoegde berekeningen zijn gebaseerd op deze drie richtingen. Daarnaast was het bij de staatssecretaris bekend dat de stichting zich richt op het oprichten van scholen voor voortgezet onderwijs op locaties waar dit bij een combinatie van richtingen nog mogelijk is. De staatssecretaris had onder deze omstandigheden de stichting in de gelegenheid moeten stellen de aanvraag te wijzigen of aan te vullen. Nu de aanvraag onvolledig was, moet de brief van de staatssecretaris van 6 november 2013, waarin de staatssecretaris verzoekt om op het door de DUO berekende leerlingenpotentieel te reageren, worden aangemerkt als een verzoek als bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, laatste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De reactie van de stichting op dit verzoek van 2 december 2013 had de staatssecretaris moeten meenemen in zijn besluit van 9 december 2013.

De stichting betoogt voorts dat zij door de beslissing van de staatssecretaris zwaar in haar belangen wordt geschaad. Het Tjalling Koopmans College kan door het besluit van de staatssecretaris alleen vmbo-t en vwo aanbieden. Daardoor zit er een gat in het onderwijsaanbod. Daarnaast worden er geen belangen van derden geschaad, omdat er feitelijk voldoende potentieel is voor een school met de beoogde drie richtingen.

3.1. De staatssecretaris heeft niet hoeven onderkennen dat de stichting - naar gesteld - heeft beoogd een aanvraag in te dienen voor drie richtingen. Op het aanvraagformulier is het hokje voor RK/AB aangekruist. Voorts volgt uit de bij het aanvraagformulier gevoegde notulen van de bestuursvergadering van de stichting van 24 oktober 2011 niet ondubbelzinnig dat is bedoeld een aanvraag in te dienen voor de richtingen rooms-katholiek/algemeen bijzonder/antroposofisch. Daarnaast kan uit de eveneens bij de aanvraag gevoegde statuten van de stichting evenmin worden afgeleid dat bedoeld is een aanvraag voor drie richtingen in te dienen. Ook uit de bij het aanvraagformulier gevoegde berekeningen volgt dit niet omdat deze niet naar richting zijn gespecificeerd.

3.2. Een bestuursorgaan dient als regel te beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend, maar onder omstandigheden is het bestuursorgaan gerechtigd en in bepaalde gevallen zelfs verplicht om de indiener van de aanvraag in de gelegenheid te stellen die aanvraag te wijzigen of aan te vullen. Daarvoor kan met name aanleiding bestaan indien door de wijziging of de aanvulling geconstateerde beletselen voor het inwilligen van de aanvraag kunnen worden weggenomen. Daarbij zal het moeten gaan om wijzigingen van ondergeschikte aard. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 mei 2000 in zaak nr. 199902765/1.

Het wijzigen van de richting van een school is geen wijziging van ondergeschikte aard. De richting is een essentieel onderdeel van een school. Wijziging hiervan brengt bij de beoordeling van de aanvraag nieuwe toetsingsaspecten met zich mee. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris zich niet op het standpunt mocht stellen dat hij geen rekening behoefde te houden met de hangende de procedure naar voren gekomen wens tot wijziging van de aanvraag. De staatssecretaris was voorts niet gehouden de stichting in de gelegenheid te stellen de aanvraag aan te vullen. In de brief van de staatssecretaris van 6 november 2013 is de stichting gevraagd te reageren op de berekening van het leerlingpotentieel. Deze brief kan, gelet ook op het voorgaande, niet worden aangemerkt als een verzoek als bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, laatste volzin, van de Awb.

3.3. De staatssecretaris heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in de door de stichting naar voren gebrachte omstandigheden geen grond is gelegen om de aanvraag niettemin te honoreren.

3.4. De betogen falen.

4. Het beroep is ongegrond.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.

w.g. Verheij w.g. Van Dokkum
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 december 2014

480-809.