Uitspraak 201309408/1/R2


Volledige tekst

201309408/1/R2.
Datum uitspraak: 15 oktober 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:

[appellante], gevestigd te [plaats], gemeente Amersfoort,

en

de raad van de gemeente Amersfoort,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Hooglanderveen en Vathorst" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2014, waar [appellante], vertegenwoordigd door ing. D.A.J. Story en bijgestaan door mr. P. Rens, advocaat te Moerdijk, en de raad, vertegenwoordigd door W.R.H. van Santen-Buma en ing. E. Roelofsen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb, voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. Het plan voorziet in een actuele juridisch-planologische regeling voor Hooglanderveen en Vathorst.

4. [appellante] exploiteert een afvalverwerkingsbedrijf met vuilstort aan de Lindeboomseweg, net buiten het plangebied, en kan zich niet met het plan verenigen. [appellante] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen - Uit te werken" ten noordoosten van haar perceel en het plandeel met de bestemming "Wonen - 5" ten oosten daarvan, voor zover deze binnen een afstand van 250 meter van de vuilstort zijn gelegen.

Hiertoe voert [appellante] aan dat ter plaatse van de op die plandelen voorziene woningen geen sprake kan zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, nu deze te dicht bij haar vuilstort zijn voorzien. [appellante] stelt dat de toekomstige bewoners van die woningen geur-, geluid- en stofoverlast zullen ondervinden ten gevolge van haar bedrijfsvoering. Ook stelt zij dat zij dientengevolge zal worden beperkt in haar bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden. In dit verband wijst zij erop dat de raad ten onrechte niet uitgaat van de maximale planologische mogelijkheden die het afvalverwerkingsbedrijf zijn geboden in het voor het bedrijfsterrein geldende plan. Verder betoogt [appellante] dat niet aan de in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" aanbevolen richtafstand kan worden voldaan.

4.1. De raad stelt dat ter plaatse van de voorziene woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de in het plan voorziene ontwikkelingen geen beperking van de bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden van [appellante] met zich zullen brengen.

4.2. Ingevolge artikel 31, lid 31.1, van de planregels, zijn de voor de bestemming "Wonen - 5" aangewezen gronden onder meer bestemd voor woningen, met bijbehorende bouwwerken.

Ingevolge artikel 35, lid 35.1, zijn de voor de bestemming "Wonen - Uit te werken" aangewezen gronden onder meer bestemd voor woningen.

Ingevolge lid 35.3 mogen de gronden, als bedoeld in lid 35.1, niet worden bebouwd indien het uitwerkingsplan nog geen rechtskracht heeft.

Ingevolge artikel 45, lid 45.6, mogen binnen het gebied nader aangeduid als "Milieuzone - geurzone", zolang de bedrijven welke de bron daarvan vormen in bedrijf zijn, geen woningen en andere gevoelige functies worden gebouwd.

4.3. Voor het bedrijfsterrein van [appellante] geldt het bestemmingsplan "Lindeboom". In dat plan is een strook grond op het oostelijk deel van het bedrijfsterrein bestemd voor de opslag van afdekgrond. De rest van het bedrijfsterrein is hoofdzakelijk bestemd voor vuilstort- en afvalverwerkingswerkzaamheden.

Zoals hiervoor is overwogen, zijn in het plan op gronden in de omgeving van het bedrijfsterrein van [appellante] woningen voorzien. Ook in het voorheen geldende plan, het bestemmingsplan "Vathorst", uitgewerkt bij het uitwerkingsplan "Uitwerkingsplan De Velden 1, Vathorst", waren voor de gronden in de nabijheid van het bedrijf van [appellante] reeds woningen voorzien. In het voorheen geldende uitwerkingsplan was een hindercontour rond de vuilstort opgenomen van 250 meter. Binnen die contour was de bouw van woningen en andere gevoelige functies niet toegestaan, zolang het bedrijf van [appellante] in bedrijf was. Omdat die contour een deel van de gronden waarop in het voorheen geldende plan woningen waren voorzien omvatte, konden de binnen de contour gelegen woningen niet worden gerealiseerd zolang het afvalverwerkingsbedrijf van [appellante] in bedrijf was. In het thans voorliggende plan is een geurzone opgenomen waarbinnen geen woningen mogen worden gebouwd, maar de begrenzing van die geurzone is gewijzigd ten opzichte van de begrenzing van de in het voorheen geldende uitwerkingsplan opgenomen hindercontour. De locaties waarop in het plan woningen zijn voorzien liggen nu geheel buiten de geurzone, waardoor het realiseren van de woningen niet langer wordt belet door de hindercontour.

4.4. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat ter plaatse van de voorziene woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden van [appellante] niet zullen worden aangetast, heeft de raad verwezen naar de aan het afvalverwerkingsbedrijf van [appellante] verleende milieuvergunning. In de vergunning is bepaald dat voor aaneengesloten woonbebouwing de geurbelasting als gevolg van de inrichting van [appellante] de waarde van 6 snuffeleenheden per m3 als 98-percentiel niet mag overschrijden. Bij deze vergunning is het rapport "Geursituatie bij het storten van bagger op de afvalberging van [appellante] Afvalverwerking te Amersfoort" van SGS Environmental Services (hierna: het geurrapport) gevoegd, waarin de geureffecten van het bedrijf van [appellante] in kaart zijn gebracht. In het geurrapport is een afbeelding opgenomen waarop de contour is weergegeven van de geurbelasting van 6 snuffeleenheden per m3 als 98-percentiel. Bij het bepalen van de ligging van de grens van de in het voorliggende plan opgenomen geurzone is aangesloten bij deze contour. Het gebied waaraan in overeenstemming met de afbeelding in het geurrapport de aanduiding "Milieuzone - geurzone" is toegekend, omvat niet de gronden waarop in het voorliggende plan woningen zijn voorzien.

[appellante] heeft gesteld dat de bedrijfsactiviteiten die in de milieuvergunning zijn toegestaan, en waarop het geurrapport ziet, niet een maximale invulling van de planologische mogelijkheden van haar bedrijf betreffen. In dit verband heeft zij erop gewezen dat zij volgens het voor haar bedrijfsterrein geldende bestemmingsplan haar bedrijfsactiviteiten zo kan vormgeven dat - anders dan in de bestaande en nu vergunde situatie - op korte afstand van de voorziene woningen activiteiten kunnen worden verricht die geur- en geluidhinder met zich brengen. Hierbij heeft [appellante] ook onder de aandacht gebracht dat haar bedrijfsterrein wordt doorsneden door de grens van de "Milieuzone - geurzone", terwijl ook buiten die grens op haar bedrijfsterrein bedrijfsactiviteiten plaatsvinden. Voorts heeft [appellante] naar voren gebracht dat haar bedrijf niet alleen geurhinder veroorzaakt, maar ook andersoortige hinder als geluidhinder en stofhinder. Daarmee is in het geurrapport volgens [appellante] ten onrechte geen rekening gehouden. De raad heeft het voorgaande niet bestreden.

Gelet op het voorgaande is de raad bij het vaststellen van het plan niet uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden van het bedrijf van [appellante] en heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de voorziene woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat de bedrijfsvoering en uitbreidingsmogelijkheden van [appellante] niet zullen worden aangetast. Gelet hierop is het bestreden besluit genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

5. Met het oog op een spoedige beëindiging van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen twintig weken na verzending van de uitspraak het hiervoor onder 4.4 geconstateerde gebrek te herstellen door het besluit van een nadere motivering te voorzien, dan wel het besluit te wijzigen. Als wordt besloten tot het wijzigen van het besluit, behoeft bij de voorbereiding daarvan afdeling 3.4 van de Awb niet opnieuw te worden toegepast. In dat geval dient het besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden. Daarnaast ziet de Afdeling aanleiding een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:80b, derde lid, van de Awb te treffen, om te voorkomen dat binnen de hindercontour zoals waarin in het vorige plan was voorzien woningen en andere gevoelige functies kunnen worden gerealiseerd.

6. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. draagt de raad van de gemeente Amersfoort op om binnen twintig weken na de verzending van deze uitspraak:

- met inachtneming van hetgeen onder 4.4 is overwogen het daar genoemde gebrek te herstellen en;

- de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen;

II. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat ten aanzien van het plandeel met de bestemming "Wonen - 5" ten oosten van het afvalverwerkingsbedrijf van [appellante] , de rond dat bedrijf liggende hindercontour zoals voorzien in het voorheen geldende plan "Uitwerkingsplan De Velden 1, Vathorst" van toepassing is.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Schoonbrood, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Schoonbrood
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2014

726.