Uitspraak 201307658/1/R4


Volledige tekst

201307658/1/R4.
Datum uitspraak: 9 april 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Elsloo, gemeente Ooststellingwerf,

en

de raad van de gemeente Ooststellingwerf,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Woningbouw Kloosterweg/Hoofdweg te Elsloo" vastgesteld en besloten geen exploitatieplan vast te stellen.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. W. Sleijfer, advocaat te Leeuwarden, en de raad, vertegenwoordigd door B.J. Sieben, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het plan voorziet onder meer in een juridisch-planologische regeling voor de realisatie van maximaal veertien woningen, waaronder een landhuis, aan de oostzijde van Elsloo nabij de Kloosterweg en de Hoofdweg. Hiertoe zijn in het plan de bestemmingen "Woongebied" en "Wonen-Landhuis" opgenomen.

3. Ter zitting heeft [appellant] zijn beroepsgrond dat het plan in strijd is met artikel 4.1.1 van de Verordening Romte Fryslân 2011 (hierna: de Verordening) ingetrokken.

4. [appellant] betoogt dat het plan in strijd is met artikel 1.3.1 van de Verordening. Hiertoe voert [appellant] aan dat sprake is van een nieuwe stedelijke functie aansluitend op een bestaand bebouwingscluster en dat niet is voldaan aan de voor deze situatie in artikel 1.3.1 van de Verordening genoemde voorwaarden. Nu geen ontheffing is verleend als bedoeld in artikel 1.3.2 van de Verordening had de raad het plan niet mogen vaststellen, aldus [appellant].

4.1. Ingevolge de begripsbepalingen, voor zover hier van belang, wordt in de Verordening verstaan onder:

- bebouwingscluster: een vlakvormige verzameling van gebouwen, gesitueerd op meerdere bouwpercelen, bij een kruispunt van (vaar)wegen in het landelijk gebied;

- bestaand stedelijk gebied: het gebied dat de bestaande of bij bestemmingsplan toegelaten en voorziene woon- of bedrijfsbebouwing waaronder mede begrepen de daarbij behorende openbare voorzieningen en verkeersinfrastructuur van een kern bevat, zoals begrensd op de van deze verordening deel uitmakende kaarten Begrenzing bestaand stedelijk gebied;

- landelijk gebied: het gebied buiten het bestaand stedelijk gebied.

Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, van de Verordening mogen in een ruimtelijk plan voor landelijk gebied geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies.

Ingevolge artikel 1.1.1, tweede lid, van de Verordening kan in een ruimtelijk plan in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied worden toegestaan.

Ingevolge artikel 1.3.1 van de Verordening kan in afwijking van artikel 1.1.1, eerste lid, een nieuwe stedelijke functie in of aansluitend op een bestaand bebouwingslint of een bestaand bebouwingscluster onder voorwaarden worden toegestaan.

4.2. De Afdeling stelt vast dat het plangebied ingevolge de bij de Verordening behorende kaart "Begrenzing bestaand stedelijk gebied" niet behoort tot het bestaand stedelijk gebied van het dorp Elsloo. Gelet op de omstandigheid dat het plangebied aan de westzijde aansluit op de bestaande bebouwing langs de Hoofdweg in het dorp Elsloo, sluit het plangebied wel aan op bestaand stedelijk gebied. Gelet hierop voldoet de uitbreidingslocatie zoals opgenomen in dit plan aan de eisen van artikel 1.1.1, tweede lid, van de Verordening, dat een uitzondering vormt op het eerste lid van artikel 1.1.1. In de systematiek van de Verordening is daarom het door [appellant] ingeroepen artikel 1.3.1 van de Verordening op deze uitbreidingslocatie niet van toepassing.

Het betoog faalt.

5. [appellant] voert tevens aan dat niet is onderbouwd dat de woningen die in het plangebied mogen worden gebouwd voorzien in een actuele regionale behoefte en in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins. Gelet hierop wordt volgens [appellant] niet voldaan aan de voorwaarden die in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) aan de toelichting bij een plan worden gesteld. In dit verband wijst [appellant] erop dat de bevolking in het dorp Elsloo krimpt en dat verscheidene woningen te koop staan.

5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat binnen de planperiode behoefte bestaat aan de in het plan voorziene nieuwe woningen in de gemeente Ooststellingwerf. De raad wijst ter onderbouwing op het Woonplan, dat richtinggevend is voor het beleid met betrekking tot de bouw van woningen voor de periode tot 2020. Het huidige woningbouwbeleid wordt volgens het Woonplan bepaald door de in regionaal verband gemaakte afspraken en de prognoses voor de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte in de periode 2011-2020. De raad wijst erop dat de gemeente Ooststellingwerf op grond van het Woonplan tot 2020 ruimte heeft voor een uitbreiding van de woningvoorraad met gemiddeld 50 tot 75 woningen per jaar.

Tevens stelt de raad zich op het standpunt dat voor de in het plan voorziene woningbouw geen geschikte alternatieve locaties beschikbaar zijn binnen bestaand stedelijk gebied. Hiertoe voert de raad aan dat de alternatieve inbreidingslocaties, gelet op de omstandigheden dat deze locaties onder meer in particuliere eigendom zijn, onvoldoende ontsluitingsmogelijkheden hebben en in de nabijheid liggen van agrarische bedrijven, niet geschikt zijn om de in het plan voorziene woningen te realiseren.

5.2. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

5.3. Naar het oordeel van de Afdeling past de bouw van veertien woningen binnen de in het Woonplan verwachte woningbehoefte voor de gemeente Ooststellingwerf tot het jaar 2020. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de bouw van veertien woning nabij de Kloosterweg is opgenomen in het door de raad vastgestelde en door het college van gedeputeerde staten van Fryslân goedgekeurde uitvoeringsprogramma behorende bij het Woonplan. Tevens heeft de raad toegelicht dat de binnen het plangebied te bouwen woningen behoren tot het marktsegment waar op basis van het Woonplan in de periode 2011-2020 de meeste behoefte aan is. Naar het oordeel van de Afdeling past de bouw van de in het plan voorziene woningen dan ook binnen de woningbouwtaakstelling die in regionaal verband is gesteld voor de gemeente Ooststellingwerf.

Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de huidige marktomstandigheden, dan wel de marktvraag, doet aan het voorgaande niet af, reeds omdat het plan zich uitstrekt over een periode van in beginsel tien jaar.

5.4. De raad heeft toegelicht dat realisering van de in het plan voorziene woningen niet mogelijk is binnen bestaand stedelijk gebied. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de feitelijke situatie met betrekking tot het bestaand stedelijk gebied zodanig is dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten woningbouw op enkele agrarische gronden grenzend aan de dorpskern van Elsloo mogelijk te maken.

5.5. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro is vastgesteld.

Het betoog faalt.

6. [appellant] voert voorts aan dat het mogelijk maken van woningen nabij zijn perceel aan de [locatie A] te Elsloo leidt tot een onaanvaardbare aantasting van zijn woongenot. Hij betoogt dat zijn privacy wordt aangetast door de bouw van de woningen nabij zijn perceel. Bovendien betoogt hij dat de landschapsstructuur als gevolg van de bouw van de woningen wordt aangetast.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat woningbouw nabij de Kloosterweg en de Hoofdweg wenselijk is om te zorgen voor een goede afronding van de bestaande bebouwing in het dorp Elsloo. De raad betoogt dat een goede afronding van de bebouwing in het dorp wordt bereikt door de woningen nabij de Kloosterweg en de Hoofdweg met de voorkant richting het landschap te bouwen. Hiermee wordt tevens aangesloten bij de bestaande stedenbouwkundige structuur van het dorp waar woningen ook zijn gericht op de weg en op het buitengebied, aldus de raad. Om tevens te waarborgen dat de te bouwen woningen aansluiten bij de in het dorp Elsloo reeds gebouwde woningen zijn projectgerichte welstandscriteria vastgesteld, aldus de raad. Bovendien is volgens de raad ter waarborging van de landschappelijke inpassing voorzien in de bestemming "Groen" langs de Kloosterweg en de nieuw aan te leggen weg in het plangebied, om de bestaande groenstructuren te handhaven en te zorgen voor een passende overgang tussen het landschap en de te bouwen woningen.

6.2. De Afdeling overweegt dat met het plan wordt beoogd agrarische gronden om te vormen naar een woongebied. Niet in geschil is dat [appellant], die woont op een perceel direct grenzend aan de gronden waarop de woningbouw is voorzien, hiervan gevolgen zal ondervinden. Zijn vrije uitzicht aan de achterzijde van zijn perceel zal immers verloren gaan doordat hij uitzicht krijgt op de woonbebouwing. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad echter van belang mogen achten dat woningbouw nabij de Kloosterweg en de Hoofdweg wenselijk is om te zorgen voor een goede afronding van de bestaande bebouwing in het dorp Elsloo. Tevens neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad uiteen heeft gezet dat met de bestemming "Groen" in het plangebied kan worden voorzien in een passende overgang tussen het landschap en de te bouwen woningen. Op deze wijze blijft de door [appellant] gevreesde aantasting van de landschapsstructuur zo beperkt mogelijk. Bovendien neemt de Afdeling in aanmerking dat de te bouwen woningen worden gericht op het landschap en niet op de achterzijde van het perceel van [appellant]. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het belang van [appellant] bij het behoud van zijn uitzicht een minder groot gewicht toekomt dan aan de belangen die met de realisering van het plan worden gediend.

Het betoog faalt.

7. [appellant] betoogt voorts dat ten onrechte geen exploitatieplan is vastgesteld en dat aldus niet is verzekerd dat de kosten van de grondexploitatie van de ontwikkeling waarin het plan voorziet kunnen worden verhaald.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat geen aanleiding bestaat voor het vaststellen van een exploitatieplan, nu het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden reeds voldoende is verzekerd. Hiertoe voert de raad aan dat afspraken zijn gemaakt met de private initiatiefnemer over het verhaal van de kosten van de grondexploitatie. Deze afspraken zijn vastgelegd in een notariële akte van levering die kan worden aangemerkt als anterieure overeenkomst, aldus de raad.

7.2. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb, kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een exploitatieplan voor gronden, begrepen in een gelijktijdig vastgesteld bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 8.2, vierde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), voor zover hier van belang, wordt als belanghebbende bij een besluit als bedoeld in artikel 6.12, eerste en tweede lid, van de Wro in elk geval aangemerkt degene die een grondexploitatieovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot de in het desbetreffende besluit opgenomen gronden, of die eigenaar is van die gronden.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

7.3. Het beroep van [appellant] is in zoverre gericht tegen het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld voor de gronden waarop de beoogde ontwikkelingen zijn voorzien, zou [appellant] niet als belanghebbende kunnen worden aangemerkt bij het exploitatieplan. Daartoe is van belang dat [appellant] geen eigenaar is van voornoemde gronden in het exploitatiegebied en evenmin een grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 6.24, eerste lid, van de Wro heeft gesloten met betrekking tot gronden in het exploitatiegebied. Gelet hierop en nu ook anderszins niet is gebleken van belangen van [appellant], die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van een exploitatieplan, kan hij niet worden aangemerkt als belanghebbende bij het niet vaststellen van de desbetreffende delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro. Het beroep van [appellant], voor zover gericht tegen het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro, is niet-ontvankelijk.

8. Het beroep is niet-ontvankelijk, voor zover dat is gericht tegen het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan. Het beroep is voor het overige ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover gericht tegen het niet vaststellen van financiële delen van een exploitatieplan;

II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. N.S.J. Koeman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van staat.

w.g. Koeman w.g. Klein Nulent
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2014

218-810.