Uitspraak 201304862/1/R2


Volledige tekst

201304862/1/R2.
Datum uitspraak: 19 maart 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en anderen, allen wonend te Culemborg,
2. de stichting Stichting Leefbaarheid Prijsseweg, gevestigd te Culemborg,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Culemborg,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 28 maart 2013 heeft de raad het bestemmingsplan "Parijsch-Zuid" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en anderen en de Stichting beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 oktober 2013, waar [appellant sub 1A] en anderen, bijgestaan door mr. M. Geleijnse, de Stichting, vertegenwoordigd door J.W.C.M. Jansen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.P. van de Hombergh, F. van der Putten, N. Goss, J. de Rooij en A. Gijzel, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord de commanditaire vennootschap C.V. Ontwikkelingsmaatschappij Parijsch (hierna: de C.V. Parijsch), vertegenwoordigd door A.J.M. van Beek.

Overwegingen

Toetsingskader en planbeschrijving

1. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

3. Het plan betreft de ontwikkeling van de woonwijk Parijsch-Zuid, grenzend aan de bestaande wijk Parijsch te Culemborg. Het plan voorziet in de mogelijkheid van de bouw van 1224 woningen bij recht en maximaal 1355 na toepassing van de in de planregels opgenomen afwijkingsbevoegdheid.

Het beroep van [appellant sub 1A] en anderen

Ontvankelijkheid

4. De raad betwist dat [appellant sub 1A] en anderen kunnen worden ontvangen in hun beroep voor zover het is gericht tegen de verkeerstoename en de daarmee gepaard gaande toename van de geluidbelasting ter plaatse van hun gronden. Volgens de raad hebben [appellant sub 1A] en anderen dit niet in hun zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan naar voren gebracht.

5. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht. [appellant sub 1A] en anderen hebben het gehele plan bestreden in hun zienswijze. Gelet hierop bestaat geen aanleiding het beroep van [appellant sub 1A] en anderen in zoverre niet-ontvankelijk te verklaren.

Financiële en economische uitvoerbaarheid

6. [appellant sub 1A] en anderen, eigenaars van de percelen [….], [….] en [,,,,] in het plangebied, betogen dat het plan financieel niet uitvoerbaar is. In de plantoelichting wordt geen enkel inzicht gegeven in het kostenverhaal, anders dan dat de kosten anderszins zouden zijn verzekerd. De verwijzing naar drie anterieure overeenkomsten die zijn gesloten, zijn volgens [appellant sub 1A] en anderen onvoldoende nu het plan voorziet in een veel groter aantal woningen dan waarover in die overeenkomsten is gecontracteerd. Volgens [appellant sub 1A] en anderen is voorts niet aannemelijk dat het plan binnen de planperiode zal worden uitgevoerd. In dat verband wijzen zij erop dat de ontwikkelaar, de C.V. Parijsch, er financieel gezien slecht voor staat.

Volgens [appellant sub 1A] en anderen bestaat voorts geen behoefte aan het voorziene aantal woningen. De Woonvisie 2010-2014 kan volgens hen niet aan het plan ten grondslag worden gelegd nu dit stuk verouderde gegevens bevat. De geprognosticeerde woonbehoefte alsmede de inkomensgroei voor huishoudens tot 2020 is inmiddels naar beneden bijgesteld, zo stellen zij.

7. De raad stelt dat de ontwikkeling en grondexploitatie voor het plangebied voor rekening en risico komt van de C.V. Parijsch, waarin de gemeente participeert, en dat ten behoeve van de particuliere initiatieven in het plangebied anterieure overeenkomsten zijn gesloten waarvan een zakelijke beschrijving van de inhoud ter inzage is gelegd.

Ten aanzien van de woningbehoefte wijst de raad op de Woonvisie 2010-2014. In 2011 is dit onderzoek in regionaal verband nogmaals tegen het licht gehouden en is gebleken dat de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwbehoefte zoals hierin verwoord, nog steeds actueel is. Het plan zal weliswaar gefaseerd maar binnen de planperiode worden uitgevoerd, aldus de raad.

8. Ingevolge artikel 3.1.6, onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp vergezeld van een toelichting, waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd.

Ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) wordt de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van tien jaar telkens opnieuw vastgesteld. Uit deze bepaling volgt dat de wetgever een planperiode van tien jaar voor ogen staat, onverminderd de verlengingsmogelijkheid voor de raad die is neergelegd in artikel 3.1, derde lid, van de Wro. Het is in beginsel niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening om in een bestemmingsplan bestemmingen op te nemen die niet binnen de planperiode van 10 jaar zullen worden verwezenlijkt.

9. In hoofdstuk 6 van de plantoelichting heeft de raad de inzichten over de financiële uitvoerbaarheid van het plan neergelegd. Vermeld is dat het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is nu het kostenverhaal anderszins is verzekerd. [appellant sub 1A] en anderen hebben erop gewezen dat slechts drie anterieure overeenkomsten zijn gesloten voor de bouw van slechts enkele woningen in het plangebied. Van de zijde van de C.V. Parijsch is ter zitting evenwel toegelicht dat het plangebied gefaseerd zal worden ontwikkeld en dat hiervoor overeenkomsten worden gesloten met verschillende particuliere bouwers dan wel projectontwikkelaars. Thans zijn ten behoeve van de uitvoering van fase 1 en 2 overeenkomsten gesloten met een aantal particuliere bouwers, met een aantal ontwikkelaars ten behoeve van de bouw van 134 woningen en met een ontwikkelaar voor de bouw van 80 tot 90 zorgwoningen. Voor de invulling van de resterende fasen zal worden ingespeeld op de marktvraag, aldus de C.V. Parijsch. Gelet op deze toelichting ter zitting ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan financieel uitvoerbaar is alsmede dat het binnen de planperiode zal zijn verwezenlijkt.

10. Ten aanzien van de woningbehoefte is in de plantoelichting vermeld dat op basis van een woningbehoefteonderzoek in 2009 een bevolkingsprognose is opgesteld die is neergelegd in de Woonvisie 2010-2014. Hierin is zowel de kwantitatieve als de kwalitatieve woningbehoefte neergelegd. In 2011 is in regionaal verband bezien of deze prognose nog steeds actueel en toereikend is voor de woningbehoefte in Culemborg, hetgeen het geval is, aldus de plantoelichting. In de periode 2010-2020 bedraagt de kwantitatieve woningbehoefte circa 1350 woningen. Voor de periode 2010-2014 is het netto aantal te bouwen woningen vastgesteld op 170 woningen per jaar. De ontwikkeling van het plangebied geeft uitvoering aan het woningbouwprogramma door realisering van 1075 tot 1355 woningen in een periode van 10 jaar, zo staat in de plantoelichting.

Gezien de omstandigheid dat in 2011 de berekende woningbehoefte zoals vermeld in de Woonvisie 2010-2014 opnieuw is bezien, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de Woonvisie 2010-2014 wegens verouderde gegevens niet in redelijkheid aan het plan ten grondslag heeft kunnen leggen. Naar [appellant sub 1A] en anderen ter zitting hebben gesteld, bestaat gelet op de bevolkingsprognose van de provincie slechts behoefte aan 1000 woningen bij recht. Daargelaten de vraag of aan de in de bevolkingsprognose genoemde getallen de conclusie dient te worden verbonden die [appellant sub 1A] en anderen hieraan verbinden, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het maximaal aantal in het plan voorziene woningen zodanig afwijkt van dit aantal, dat aan de uitvoerbaarheid van het plan moet worden getwijfeld. Hierbij betrekt de Afdeling dat het plan maximaal 1355 woningen toestaat, waarvan 1224 woningen bij recht. De overige woningen kunnen na toepassing van de afwijkingsbevoegdheid worden gerealiseerd, maar dit geeft geen plicht om het maximum aantal van 1355 woningen daadwerkelijk te realiseren.

Verkeer en geluid

11. [appellant sub 1A] en anderen betogen voorts dat in de verkeersberekeningen ten onrechte is uitgegaan van de openstelling van de zogenoemde blocker op de Prijsseweg. Zij wijzen in dit verband op de uitspraak van de voorzitter van 24 mei 2013 in zaak nr. 201301854/2/R2. Volgens [appellant sub 1A] en anderen is het aannemelijk dat in het plangebied sprake zal zijn van een hogere verkeersbelasting dan waarvan thans is uitgegaan, met het gevolg dat ter plaatse van hun woning en opstallen geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

12. De raad stelt dat in het akoestisch onderzoek van 11 februari 2013 de variant is onderzocht dat in de wijk Culemborg West de blocker op de Prijsseweg wordt opengesteld en de twee dwarsverbindingen op het Bouwlustpad worden opengesteld, alsmede de variant waarin dit niet het geval is. Volgens de raad wordt de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) ter plaatse van de gronden van [appellant sub 1A] en anderen niet overschreden.

13. Ten behoeve van het plan is onderzoek verricht naar de geluidbelasting. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai: Bestemmingsplan Parijsch zuid, Culemborg", opgesteld op 11 februari 2013 door de Regio Rivierenland (hierna: het akoestisch onderzoek). In het akoestisch onderzoek zijn, naast verkeersvariant D uit een eerder akoestisch rapport uit 2009, twee verkeersvarianten doorgerekend. In bijlage 2 in het akoestisch onderzoek zijn deze varianten aangeduid als respectievelijk "2020 autonoom" en "2020 variant". Vermeld is dat de verkeersverdeling van deze twee varianten is opgesteld aan de hand van het Regionaal Verkeersmodel Regio Rivierenland. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de variant "2020 autonoom" de variant betreft waarbij de blocker op de Prijsseweg niet is opengesteld. Gezien deze toelichting van de raad ter zitting op het akoestisch onderzoek, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij het opstellen van het plan uitsluitend is uitgegaan van de situatie dat de blocker op de Prijsseweg is opengesteld. Uit bijlage 3 bij het akoestisch onderzoek blijkt voorts dat op de dichtstbijzijnde meetpunten ten opzichte van de gronden van [appellant sub 1A] en anderen op de Waterlinieweg en de Laan naar Parijsch bij de varianten de gecumuleerde geluidbelasting nagenoeg gelijk is. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat ingeval de blocker op de Prijsseweg niet zou worden opengesteld, dit een onaanvaardbare toename van de geluidbelasting tot gevolg heeft. Het betoog faalt.

Bestemming percelen [….], [….] en [….]

14. [appellant sub 1A] en anderen achten het onzorgvuldig dat de raad bij de vaststelling van het plan de bestemming voor hun percelen ongemotiveerd heeft gewijzigd naar "Wonen", zonder daarbij te voorzien in een bouwvlak.

15. In de Nota Zienswijzen is de raad niet ingegaan op de zienswijze van [appellant sub 1A] en anderen dat ten onrechte de bestemming "Wonen" aan hun perceel is toegekend zonder bouwvlak. Het bestreden besluit berust in zoverre niet op een deugdelijke motivering. De Afdeling ziet evenwel aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Daartoe overweegt de Afdeling dat aannemelijk is dat [appellant sub 1A] en anderen door deze schending niet zijn benadeeld. Daarbij betrekt de Afdeling dat [appellant sub 1A] en anderen in hun beroepschrift aangeven het op zichzelf niet onredelijk te achten dat de raad niet heeft voorzien in bouwmogelijkheden en hun beroepsgronden ook geen betrekking hebben dit onderdeel.

16. Volgens [appellant sub 1A] en anderen is door toekenning van de bestemming "Wonen" de op de percelen [….] en [….] (gedeeltelijk) aanwezige boomgaard ten onrechte niet als zodanig bestemd. Ter plaatse van de desbetreffende boomgaard wordt gebruik gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. Volgens [appellant sub 1A] en anderen heeft de raad in verband hiermee ten onrechte geen rekening gehouden met een spuitzone van 50 meter tussen de boomgaard en de voorziene woningen, althans heeft de raad niet gemotiveerd waarom deze afstand in dit geval kan worden verkleind.

Verder betogen [appellant sub 1A] en anderen dat ter plaatse van het perceel [….] met het toekennen van de bestemming "Wonen" met de aanduiding "opslag", de bedrijfsmatige activiteiten die op grond van het vorige plan waren toegestaan en thans ook feitelijk plaatsvinden ten onrechte zijn wegbestemd.

17. Volgens de raad is uit een controle gebleken dat ter plaatse geen boomgaard bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd. Er hoeft derhalve geen rekening te worden gehouden met een spuitzone. Het plan verzet zich niet tegen hobbymatige fruitteelt, aldus de raad.

Ten aanzien van de twee schuren op het perceel, wijst de raad erop dat door splitsing van de percelen, de schuren niet langer bij de woning aan de [locatie] horen, zodat bedrijvigheid niet is toegestaan nu dit niet ondergeschikt is aan de woonbestemming. De raad stelt dat het toegestane gebruik van de schuren voor opslag in overeenstemming is met het huidige feitelijke gebruik.

18. Aan de percelen van [appellant sub 1A] en anderen is de bestemming "Wonen" toegekend.

Op grond van artikel 11, lid 11.1 van de planregels, zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor:

a. wonen;

b. aan-huis-verbonden beroepen;

c. groenvoorzieningen, inclusief speelvoorzieningen;

d. uitsluitend ‘opslag’ ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’;

e. nutsvoorzieningen, in de vorm van voorzieningen voor het openbaar nut, zoals een rioolgemaal, nutsgebouwtjes en abri’s;

f. tuinen, erven en verhardingen;

g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Op grond van lid 11.4.1, is ter plaatse van de aanduiding ‘opslag’ uitsluitend binnenopslag toegestaan, met uitzondering van opslag in gevaarlijke stoffen.

Op grond van lid 11.4.2, is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen binnen de bestemming "Wonen" toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie.

19. Naar aanleiding van de zienswijze van [appellant sub 1A] en anderen dat op de percelen [....] en [....] (gedeeltelijk) een fruitboomgaard aanwezig is alsmede dat bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden die als zodanig dienen te worden bestemd, heeft de raad een controle laten uitvoeren. In het controlerapport, opgesteld door de Omgevingsdienst Rivierenland (hierna: het controlerapport), is vermeld dat bij een schouw op 17 januari 2013 is geconstateerd dat geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden en geen sprake is van een boomgaard. Voor zover [appellant sub 1A] en anderen onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 13 juni 2012 in zaaknr. 201102842/1/A4 en 25 juli 2012 in zaaknr. 201111954/1/A1 betogen dat het controlerapport niet voldoet aan de minimumeisen die hieraan worden gesteld en zodoende niet kan dienen ter onderbouwing van het standpunt van de raad dat ter plaatse geen bedrijfsmatige activiteiten plaatsvinden en geen boomgaard aanwezig is, overweegt de Afdeling dat in genoemde zaken de onderbouwing van invorderingsbesluiten in het kader van handhavend optreden voorlag. De in deze uitspraken geformuleerde minimumeisen ter onderbouwing van het besluit kunnen om die reden niet zonder meer van overeenkomstige toepassing worden verklaard in bestemmingsplanprocedures. Dat laat onverlet dat de raad met het oog op een goede ruimtelijke ordening alle relevante feiten en omstandigheden inzichtelijk dient te maken alvorens een bepaalde bestemming aan gronden toe te kennen. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het controlerapport niet in redelijkheid aan de onderbouwing van zijn standpunt ten grondslag heeft mogen leggen. Uit het controlerapport blijkt wie de schouw heeft verricht, op welke datum de schouw heeft plaatsgevonden en wat de controleur ter plaatse heeft geconstateerd.

20. Op grond van het vorige plan was het gebruik van de percelen [....] en [....] voor agrarische doeleinden, waaronder een fruitteeltbedrijf, toegestaan. Met de toekenning van de bestemming "Wonen" is dit gebruik niet langer toegestaan. [appellant sub 1A] en anderen wijzen erop dat de gronden sinds een jaar zijn verpacht en fruitbomen zijn aangeplant. Voorts wijzen zij op een aantal bij het beroepschrift gevoegde foto’s waarop volgens hen is te zien dat de bomen daadwerkelijk zijn aangeplant. Deze foto’s zijn, zo stellen zij, voor de vaststelling van het plan aan de raad overgelegd. Volgens hen is het controlerapport ondeugdelijk nu de controle in januari heeft plaatsgevonden en de bomen toen niet goed te zien waren. In ieder geval blijkt uit het controlerapport dat de stokken waartegen de bomen groeien aanwezig waren, hetgeen er volgens hen op duidt dat ter plaatse een boomgaard aanwezig was.

In de reactie op het beroepschrift stelt de raad dat ter plaatse geen sprake is van een fruitboomgaard die bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd. Volgens de raad is niet gebleken van voldoende productieve werkgelegenheid voor tenminste één persoon of een opbrengst voor een redelijk inkomen gedurende een langere periode. Voorts is niet gebleken van een ondernemersplan waaruit blijkt dat sprake is van een volwaardig bedrijf en ontbreekt een melding op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich om voorgenoemde redenen in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op de percelen [....] en [....] (gedeeltelijk), geen fruitboomgaard bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd en heeft de raad in redelijkheid kunnen afzien van een planregeling die ter plaatse voorziet in de mogelijkheid om een fruitboomgaard bedrijfsmatig te exploiteren. Niet in geschil is evenwel dat op grond van het plan een hobbymatige fruitboomgaard is toegestaan. Uit de Nota Zienswijze blijkt dat de raad ten tijde van de vaststelling van het plan bekend was met deze mogelijkheid alsmede met de mogelijkheid dat hierbij gebruik kan worden gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. Dit gebruik is in de planregels niet uitgesloten. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2010 in zaaknr. 200905405/1/R1, overweegt de Afdeling dat een aan te houden afstand in verband met het woon- en leefklimaat van nabijgelegen woningen niet uitsluitend geldt voor bedrijfsmatige teelt, maar evenzeer voor hobbymatige teeltactiviteiten. De raad heeft dit ten onrechte niet onderkend.

21. Ten aanzien van hetgeen is betoogd met betrekking tot de planregeling ter plaatse van de twee schuren op perceel [....], overweegt de Afdeling als volgt. Vast staat dat op grond van het vorige plan licht belastende bedrijfsdoeleinden als nevenactiviteit bij een woning waren toegestaan. In het onderhavige plan is het gebruik van de twee schuren beperkt tot opslag. Ter zitting hebben [appellant sub 1A] en anderen hun beroep op dit punt toegespitst op het gebruik van de schuren ten behoeve van een garagebedrijf. Zij hebben erop gewezen dat op 25 januari 2012 de eerste fase van de aangevraagde omgevingsvergunning voor het verbouwen van de twee schuren op perceel [....], wegens overschrijding van de beslistermijn, van rechtswege is verleend. De vergunning ziet op het gebruik ten behoeve van een garagebedrijf, aldus [appellant sub 1A] en anderen. Daartoe hebben zij gewezen op de bestektekening behorend bij het besluit van 25 januari 2012, welke tekening als bijlage bij het beroepschrift is gevoegd. Op de tekening staat dat het beoogde gebruik van de schuur, aangeduid als pand 2, een garagebedrijf betreft. Nu uit de stukken noch het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad deze omstandigheid heeft betrokken bij de vaststelling van het plan, is naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat het toekennen van de bestemming "Wonen" met de aanduiding "opslag" aan de schuur, aangeduid als pand 2, op perceel [....] een passende bestemming is. Gelet op de omstandigheid dat de omgevingsvergunning tevens betrekking heeft op de renovatie en uitbreiding van schuur 1 op perceel [....], ziet de Afdeling eveneens aanleiding voor het oordeel dat ten aanzien van deze schuur onvoldoende inzichtelijk is dat de bestemmingsregeling passend is. Het beroep van [appellant sub 1A] en anderen is in zoverre gegrond.

Bestuurlijke lus

22. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.

De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 20 het besluit te wijzigen door een zodanige planregeling op te nemen dat ter plaatse van de voorziene woningen, grenzend aan de percelen [....] en [....], een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

Voorts dient de raad met inachtneming van overweging 21 ter plaatse van het perceel [....], voor zover het betreft de bestemming "Wonen" met de aanduidingen "opslag", alsnog toereikend te motiveren waarom sprake is van een passende bestemming, dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.

Het beroep van de Stichting

Verkeer

23. De Stichting betoogt dat in het plan ten onrechte geen rekening is gehouden met de verkeerseffecten voor de aangrenzende wijk Culemborg West. De Stichting vreest dat een aanzienlijk deel van het autoverkeer na verwijdering van de blocker, via de Prijsseweg richting de Jan van Riebeeckstraat zal gaan. Volgens de Stichting is aannemelijk dat de Prijsseweg hierdoor zal worden belast met circa 1000 extra motorvoertuigen per etmaal (hierna: mvt/etm). Zij acht dit, gelet op de functies in de omgeving zoals een school en een kinderdagverblijf en de kwalificatie van de Prijsseweg als erftoegangsweg, onaanvaardbaar. Voorts acht de Stichting het niet onaannemelijk dat de openstelling van de dwarsverbindingen in de wijk Culemborg West zal worden benut door het verkeer vanuit het plangebied.

24. De raad stelt dat de verkeersontsluiting zal plaatsvinden in zuidelijke richting via de Laan naar Parijsch en de Zijderupsvlinderlaan naar de Wethouder Schoutenweg. Een beperkt aandeel verkeersbewegingen, circa 1000 mvt/etm, zal naar het winkelcentrum aan de Prijsseweg gaan, aldus de raad.

25. Zoals hiervoor onder 13 is overwogen, zijn in het akoestisch rapport twee verkeersvarianten doorgerekend, aangeduid als respectievelijk "2020 autonoom" en "2020 variant". Ter zitting is aan de hand van de uitkomsten van het Regionaal Verkeersmodel Regio Rivierenland, dat ten grondslag is gelegd aan het akoestisch rapport, inzichtelijk gemaakt welke gevolgen de openstelling van de blocker op de Prijsseweg heeft wat betreft de verkeerstoename. De verkeersberekeningen laten zien dat bij openstelling van de blocker het verkeer op de Prijsseweg en, aansluitend op deze weg, tevens op de Jan van Riebeeckstraat toeneemt. Te zien is dat het aantal verkeersbewegingen op de Prijsseweg, afhankelijk van het wegvak, zal variëren van 690 tot 2080 mvt/etm. Ter plaatse van de Jan van Riebeeckstraat is berekend dat het aantal verkeersbewegingen maximaal 3330 mvt/etm zal bedragen. Hiermee blijft het aantal verkeersbewegingen ruim onder de door de raad maximaal aanvaardbaar geachte verkeersintensiteit van maximaal 5000 tot 6000 mvt/etm op erftoegangswegen, waartoe de Prijsseweg en de Jan van Riebeeckstraat worden gerekend. Voorts vindt met dit aantal slechts een geringe overschrijding plaats van het door de Stichting aanvaardbaar geachte aantal van 2000 mvt/etm ter plaatse van de Prijsseweg waar de verschillende maatschappelijke voorzieningen, waaronder een school en een kinderdagverblijf, aanwezig zijn. Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat als gevolg van het plan sprake zal zijn van een onaanvaardbare toename van het aantal verkeersbewegingen op de Prijsseweg en de Jan van Riebeeckstraat.

26. Ten aanzien van het betoog van de Stichting dat met het verwijderen van de dwarsverbindingen als gevolg van het plan grote hoeveelheden verkeer door de wijk Parijsch en Goilberdingen zullen gaan rijden, overweegt de Afdeling als volgt. In de plantoelichting staat dat een nieuwe gebiedsontsluitingsweg wordt aangelegd, de Laan naar Parijsch, die een verbinding vormt tussen de Prijsseweg en de Rietveldseweg. Een tweede ontsluitingsweg ligt tussen de Wethouder Schoutenweg en de Admiraalvlinderlaan, aldus de plantoelichting. In de reactie op het beroepschrift van de Stichting heeft de raad benadrukt dat de verkeersafwikkeling van de wijk Parijsch Zuid noord-zuid gericht zal zijn, derhalve via de Laan naar Parijsch en de nieuw aan te leggen ontsluitingsweg. Gezien de situering van deze wegen en de aansluiting op de Wethouder Schoutenlaan, acht de Afdeling het standpunt van de raad, dat als gevolg van het plan ingeval de dwarsverbindingen worden opengesteld het aantal verkeersbewegingen ter plaatse van de dwarsverbindingen niet zodanig zal toenemen dat dit onaanvaardbaar moet worden geacht, niet onredelijk.

Geluidhinder

27. De Stichting acht het verder onjuist dat bij de geluidsberekening ter plaatse van de wegen met een snelheidsregime van 30 km/u een aftrek van 5 dB is gehanteerd, nu bij toepassing van een dunne geluidreducerende deklaag voor deze wegen een zeer beperkte geluidreductie zal optreden.

Ter zitting heeft zij deze beroepsgrond aangevuld met de stelling dat bij de berekening en meting van de geluidbelasting weliswaar een aftrek van niet meer dan 5 dB mag worden toegepast, maar dat dit niet geldt voor wegen met een maximum snelheid van 30 km/u, nu op dergelijke wegen de Wgh niet van toepassing is.

28. De raad acht het aanvaardbaar om voor wegen met een maximum snelheid van 30 km/u een aftrek van 5 dB toe te passen. Ook zonder deze aftrek is volgens de raad evenwel nog sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

29. Ingevolge artikel 76, eerste lid, in samenhang met artikel 82, eerste lid, van de Wgh wordt bij de vaststelling van een bestemmingsplan, dat betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, 48 dB als de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, vanwege de weg, van de gevel van woningen in acht genomen.

Ingevolge artikel 74, eerste lid, bevindt zich langs een weg een zone met een nader in dat artikellid aangeduide breedte.

In artikel 74, tweede lid, onder b, is bepaald dat het eerste lid niet van toepassing is voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/u geldt.

Ingevolge artikel 110g stelt de minister van Infrastructuur en Milieu regels op grond waarvan telkens voor een bepaalde periode, al naar gelang de geluidproductie van motorvoertuigen in de betrokken periode hoger ligt dan voor de toekomst redelijkerwijs is te verwachten, bij de berekening en meting van de geluidbelasting van de gevel van woningen of van andere geluidgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidgevoelige terreinen op het resultaat een door hem bepaalde aftrek van niet meer dan 5 dB wordt toegepast.

Ingevolge artikel 3.4 van het Reken en Meetvoorschrift Geluid 2012, bedraagt de ingevolge artikel 110g van de Wgh toe te passen aftrek op de geluidsbelasting vanwege een weg, van de gevel van woningen of van andere geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen:

a. 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt;

b. 5 dB voor de overige wegen;

(…)

30. Ten aanzien van de geluidbelasting ter plaatse van wegen met een maximum snelheid van 30 km/u overweegt de Afdeling dat, hoewel de Wgh daartoe niet verplicht, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet worden nagegaan of ter plaatse wat betreft de geluidbelasting sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Uit Bijlage 3 bij het akoestisch onderzoek blijkt dat in de geluidberekeningen voor de wegen met een maximum snelheid van 30 km/u een aftrek van 5 dB is gehanteerd.

31. Anders dan de Stichting veronderstelt brengt het bepaalde in artikel 74, tweede lid, onder b, van de Wgh niet met zich dat de raad voor wegen met een snelheidsregime van 30 km/u geen aansluiting mag zoeken bij het bepaalde in artikel 110g van de Wgh.

In het akoestisch onderzoek is vermeld dat de aftrek van 5 dB als bedoeld in artikel 110g van de Wgh is toegepast voor wegen met een maximum snelheid van 30 km/u. In aansluiting op hetgeen is overwogen in de uitspraken van de Afdeling van 14 augustus 2013 in zaaknr. 201110192/1/R2 en 6 november 2013 in zaaknr. 201301854/1/R2, stelt de Afdeling vast dat niet is uitgesloten dat deze aftrek in de praktijk niet volledig kan worden toegepast bij snelheden van 30 km/u of minder, omdat de geluidemissie bij deze snelheden meer wordt veroorzaakt door het motorgeluid en minder door het bandengeluid. De raad heeft niet toereikend gemotiveerd waarom in dit specifieke geval een aftrek van 5 dB mocht worden toegepast. Het betoog van de raad in de reactie op het beroepschrift van de Stichting en ter zitting, dat ook zonder aftrek de geluidbelasting bij de nieuw te bouwen woningen langs wegen met een maximum snelheid van 30 km/u beneden de grenswaarden blijven en derhalve sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, heeft hij niet nader onderbouwd. De Afdeling ziet in dit betoog onvoldoende grond voor het oordeel dat ter plaatse van de woningen langs wegen met een maximum snelheid van 30 km/u niettemin een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd nu in het akoestisch onderzoek is vermeld dat de hoogst berekende geluidbelasting ten gevolge van een niet gezoneerde (30 km/uur) weg 53 dB is en daarmee de in de Wgh ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB wordt overschreden. Voor deze geluidwaarde heeft blijkens het akoestisch onderzoek reeds een aftrek van 5 dB plaatsgevonden.

Bestuurlijke lus

32. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen. De raad dient daartoe met inachtneming van overweging 31 alsnog toereikend te motiveren waarom ter plaatse van de voorziene woningen langs wegen met een maximum snelheid van 30 km/u een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling.

Proceskosten

33. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en de vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt de raad van de gemeente Culemborg op om binnen 36 weken na de verzending van deze uitspraak:

- met inachtneming van overweging 22 de in de overwegingen 20 en 21 geconstateerde gebreken te herstellen;

- met inachtneming van overweging 32 het in overweging 31 geconstateerde gebrek te herstellen;

- de Afdeling de uitkomst mede te delen en een eventueel gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Schoonbrood, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Schoonbrood
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014

608.