Uitspraak 201304817/1/R2


Volledige tekst

201304817/1/R2.
Datum uitspraak: 26 februari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B], beiden wonend te Hattem,
2. [appellant sub 2], wonend te Hattem,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Hattem,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2013 heeft de raad besloten het bestemmingsplan "Schipsweg-Hilsdijk" niet vast te stellen.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende A], [belanghebbende B], [belanghebbende C], [belanghebbende D], [belanghebbende E] en [belanghebbende F] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Er zijn nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2013, waar [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2], allen bijgestaan door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door H.M. Knol en J.G. Immerzeel, beiden werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door mr. R.S. Wertheim, advocaat te Zwolle, zijn verschenen.
Tevens zijn ter zitting als belanghebbenden gehoord [belanghebbende A], [belanghebbende E] en [belanghebbende F], allen vertegenwoordigd door [gemachtigden] en [partij], beiden vertegenwoordigd door mr. G. Visser.

Overwegingen

1. Het niet vastgestelde bestemmingsplan "Schipsweg-Hilsdijk" voorzag in de verplaatsing van het agrarisch bedrijf met een bedrijfswoning van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en de reguliere woning met bijgebouw van [appellant sub 2] van [locatie A] naar de [locatie B] te Hattem.

2. Bij het besluit omtrent de vaststelling van een bestemmingsplan komt de raad beleidsvrijheid toe. De Afdeling toetst dit besluit terughoudend. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of de raad in redelijkheid heeft kunnen afzien van de vaststelling van het plan en voorts of bij het nemen van dat besluit anderszins niet is gehandeld in strijd met het recht.

3. [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] alsmede [appellant sub 2] betogen dat de raad ten onrechte van de vaststelling van het ontwerpbestemmingsplan heeft afgezien. Daartoe voeren zij aan dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat het plan een te grote aantasting van het open landschap zou betekenen. In dit verband wijzen zij erop dat uit het door de gemeente ingewonnen advies van het Gelders Genootschap volgt dat van een onevenredige aantasting van het open gebied geen sprake is. Voorts voeren [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] aan dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd dat het plan leidt tot een zodanige aantasting van de belangen van omwonenden en aangrenzende bedrijven dat hun belangen zwaarder dienen te wegen dan de belangen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] bij de verplaatsing van hun bedrijf naar de beoogde locatie. [appellant sub 2] wijst erop dat de raad niet heeft gemotiveerd waarom de bouw van een nieuwe woning met schuur tot een onevenredige aantasting van de belangen van omwonenden en aangrenzende bedrijven leidt. Voorts voeren [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] aan dat de raad de door hen met de gemeente gesloten anterieure overeenkomst onvoldoende in de besluitvorming heeft betrokken. Gezien de reden voor de bedrijfsverplaatsing, het afgelegde traject om tot het plan te komen, de in dat kader gemaakte afspraken en gesloten overeenkomsten, de positieve uitkomst van de uitgevoerde onderzoeken en de weerlegging van de op het ontwerpplan ingediende zienswijzen, mochten zij erop vertrouwen dat het plan zou worden vastgesteld, aldus [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2].

4. De raad stelt zich op het standpunt dat aan de bezwaren van omwonenden tegen de vaststelling van het plan een groter gewicht moet worden toegekend dan aan de belangen van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] bij de verplaatsing van hun agrarisch bedrijf respectievelijk zijn burgerwoning naar de locatie hoek [locatie C]. Voorts leidt het plan volgens de raad tot een te grote aantasting van het open landschap. In dit verband wijst de raad naar het Landschapsontwikkelingsplan Hattem (hierna: LOP).

5. Voor zover [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] een beroep doen op de door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] met de gemeente gesloten overeenkomst, overweegt de Afdeling dat, nog daargelaten dat die overeenkomst blijkens de bewoordingen daarvan voor zover het betreft het verlenen van planologische medewerking slechts een inspanningsverplichting inhoudt, een overeenkomst als de onderhavige niet kan leiden tot een verplichting van de raad aan gronden een bestemming te geven die de raad niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening zou achten. Het aanvaarden van gebondenheid van de raad aan het leggen van de bestemming zoals in de overeenkomst voorzien, zou zich niet verdragen met de door de wetgever in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening aan de raad toegekende bevoegdheid om, in het belang van een goede ruimtelijke ordening, bestemmingsplannen vast te stellen na het volgen van de daartoe in deze wet dwingend voorgeschreven en met waarborgen omklede procedure. De definitieve beslissing over de vaststelling van het bestemmingsplan kan mede afhankelijk van alle in de loop van de procedure naar voren gekomen feiten en belangen - ook de mogelijke belangen van derden - anders uitvallen dan door het college van burgemeester en wethouders bij het sluiten van de overeenkomst is ingeschat. Dat tussen [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en de gemeente een overeenkomst is gesloten, is wel een omstandigheid die de raad bij de vaststelling van het plan in zijn overwegingen dient te betrekken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad dat in het onderhavige geval gedaan en kan niet worden gezegd dat de raad daaraan doorslaggevend gewicht had moeten toekennen.

Voorts wordt overwogen dat aan de terinzagelegging van een ontwerpplan door het college van burgemeester en wethouders alsmede de weerlegging van de ingekomen zienswijzen door het college niet de gerechtvaardigde verwachting kan worden ontleend dat de raad het plan zal vaststellen. De raad kan een andere afweging maken. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat noch door hem, noch door het college van burgemeester en wethouders gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat hij het plan ook daadwerkelijk zou vaststellen. De raad heeft bij de beslissing om het plan niet vast te stellen niet in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld.

6. De raad is niet overgegaan tot vaststelling van het plan omdat hij een groot gewicht heeft toegekend aan het behoud van het open en onbebouwde karakter van het landschap. In dit verband heeft de raad verwezen naar het LOP, dat in de raadsvergadering van 24 oktober 2011 is vastgesteld. In die raadsvergadering is de relatie tussen het LOP en de beoogde ontwikkeling aan de Schipsweg-Hilsdijk aan de orde gesteld. De verantwoordelijk wethouder heeft bij die gelegenheid te kennen gegeven dat in het ontwerpbestemmingsplan rekening is gehouden met het in stand houden van waardevolle zichtlijnen en dat bij de verdere uitwerking van de beoogde ontwikkeling aan de Schipsweg-Hilsdijk aandacht zal worden besteed aan de landschappelijke inpassing van de locatie. Deze besluitvorming houdt, anders dan [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] betogen, niet in dat door de raad uit landschappelijk oogpunt toestemming is gegeven voor de beoogde ontwikkeling. Ten aanzien van het bestemmingsplan maakt de raad een zelfstandige afweging.

Het LOP betreft het gehele buitengebied van Hattem. In het LOP wordt onderscheid gemaakt tussen een aantal deelgebieden. De beoogde locatie aan de Schipsweg-Hilsdijk is gelegen in het deelgebied "Landschappelijk te versterken zone". Volgens het LOP zijn de opgaven voor dit deelgebied onder andere het behouden en versterken van de karakteristieke lintstructuur met doorzichten naar de open gebieden en geen woningbouw afgezien van functieverandering. Op de bij dit deelgebied behorende visiekaart is de Schipsweg aangeduid als "Structuurdragende wegbeplanting langs Oostersedijk en historische linten" en bevat onder meer voor de hoek Schipsweg-Hilsdijk de aanduidingen "Behouden open gebieden" en "Behouden en versterken zichtlijnen". De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze aanduidingen globaal zijn. Ten aanzien van het streefbeeld is in het LOP voor dit deelgebied onder meer vermeld dat nieuwe (rode) ontwikkelingen mogelijk zijn, maar wel geconcentreerd op bestaande kavels. Daarbij is vermeld dat wordt gedacht aan herbouw of sloop van landschap ontsierende stallen/gebouwen en nieuwbouw op de locatie van de gesloopte stallen. Van herbouw of sloop op de beoogde locatie aan de Schipsweg-Hilsdijk is geen sprake. Het betreft agrarisch gebied zonder opstallen en/of gebouwen. De raad heeft zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat planologisch gezien de beoogde ontwikkeling nieuwvestiging betreft. Gelet op het vorenstaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan gelet op het LOP tot een te grote aantasting van het open landschap leidt. Voor zover [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] wijzen op het ervenadvies van het Gelders Genootschap, neergelegd in de "Notitie Uitgangspunten en Randvoorwaarden" van september 2010, overweegt de Afdeling dat de raad hieraan in redelijkheid geen doorslaggevende betekenis heeft toegekend. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat mede gelet op de door [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] met de gemeente gesloten anterieure overeenkomst, het ervenadvies van het Gelders Genootschap uitsluitend betrekking heeft op de in die overeenkomst vermelde beoogde locatie Schipsweg-Hilsdijk als zoekzone voor de bouwpercelen en dat daarvan uitgaande randvoorwaarden zijn geformuleerd voor een landschappelijke inpassing die het meest recht doet aan het karakter van open agrarisch gebied en het behoud van zichtlijnen. Uit het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat locaties buiten het zoekgebied zijn onderzocht. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat niet is komen vast te staan dat in het geheel geen alternatieve locaties beschikbaar zouden zijn.

7. Gelet op het voorgaande heeft de raad reeds hierom in redelijkheid kunnen besluiten het plan niet vast te stellen. In hetgeen [appellant sub 1A], [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit in zoverre is genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn reeds hierom ongegrond. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden van [appellant sub 1A] en [appellant sub 1B] en [appellant sub 2] geen bespreking.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest-Ahlers, ambtenaar van staat.

w.g. Helder w.g. Van Soest-Ahlers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014

343.