Uitspraak 201300679/1/A3


Volledige tekst

201300679/1/A3.
Datum uitspraak: 26 februari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 december 2012 in zaak nr. 12/1418 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Sint-Oedenrode,

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2011 heeft het college met toepassing van artikel 86, tweede lid, van de Gemeentewet ten aanzien van de conceptnotitie gemeentelijk accommodatiebeleid met bijlagen (hierna: de conceptnotitie) geheimhouding opgelegd.

Bij besluit van 27 maart 2012 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 december 2012 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 27 maart 2012 vernietigd, het besluit van 29 november 2011 herroepen en bepaald dat die uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 februari 2014, waar het college, vertegenwoordigd door mr. T.T.M. Linotte-de Louw, werkzaam bij de gemeente, en [wederpartij], zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 86, tweede lid, van de Gemeentewet kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob), de geheimhouding eveneens worden opgelegd door de voorzitter van een commissie, het college en de burgemeester, ieder ten aanzien van de stukken die hij aan een commissie overlegt. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. De geheimhouding wordt in acht genomen totdat het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel de raad haar opheft.

Ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.

Ingevolge het tweede lid blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;

(…)

f. het belang, dat de geadresseerde erbij heeft als eerste kennis te kunnen nemen van de informatie;

(…).

2. Het college heeft aan het besluit van 27 maart 2012 ten grondslag gelegd dat geheimhouding van de conceptnotitie noodzakelijk is op grond van de in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en tweede lid, aanhef en onder b en f, van de Wob genoemde belangen.

3. De rechtbank heeft overwogen dat artikel 86, tweede lid, van de Gemeentewet aan het college een discretionaire bevoegdheid toekent. De wijze waarop het college van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt kan de rechter slechts terughoudend toetsen. Het opleggen van geheimhouding staat een inhoudelijke, rechterlijke toetsing van de door het college aan dat besluit ten grondslag gelegde belangen zoals genoemd in de Wob niet in de weg. Daarbij heeft de rechtbank in overweging genomen dat het in deze zaak niet de afwijzing van een verzoek op grond van de Wob betreft, maar het opleggen van de geheimhouding op grond van de Gemeentewet. De rechtbank komt vervolgens tot het oordeel dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat aan de geheimhouding een belang ten grondslag ligt als bedoeld in artikel 10 van de Wob.

4. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte vol heeft getoetst of de aan de geheimhouding ten grondslag gelegde belangen, als bedoeld in artikel 10 van de Wob, het opleggen van geheimhouding rechtvaardigen. Zij dienen slechts als kader voor interne besluitvorming. Artikel 86 van de Gemeentewet, op grond waarvan de geheimhouding is opgelegd, is een bijzondere uitputtende regeling ten opzichte van de Wob. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat de geheimhouding kan worden opgeheven door het orgaan dat de verplichting heeft opgelegd, dan wel door de gemeenteraad. De Gemeentewet kent derhalve een eigen, democratische procedure voor het opleggen en opheffen van geheimhouding, die [wederpartij] als lid van de voorbereidingscommissie van de gemeenteraad gehouden was te volgen. Gelet daarop en op de omstandigheid dat het opleggen van geheimhouding een politiek-bestuurlijke beslissing betreft, was de rechter gehouden terughoudend te toetsen, aldus het college.

4.1. Dit betoog faalt. Artikel 86, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat onder meer het college de bevoegdheid heeft op grond van een in artikel 10 van de Wob genoemd belang geheimhouding op te leggen. Het is aan de bestuursrechter te beoordelen of die bevoegdheid bestaat. Dit is bij de toepassing van artikel 86, tweede lid, van de Gemeentewet het geval als zich een in artikel 10 van de Wob genoemd belang voordoet. De vraag of een dergelijk belang aanwezig is, dient door de bestuursrechter vol te worden getoetst. Een bevestigend antwoord leidt ertoe dat de rechter vervolgens met terughoudendheid dient te toetsen of het college gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het opleggen van geheimhouding en hoe het dat heeft gedaan.

4.2. De rechtbank heeft dan ook terecht vol getoetst of de door het college gestelde belangen als bedoeld in artikel 10 van de Wob aanwezig zijn. Deze volle toets heeft geleid tot vernietiging van het besluit van 27 maart 2012 wegens een gebrekkige motivering op het punt van de door het college aanwezig geachte belangen als bedoeld in artikel 10 van de Wob. Op grond van het verhandelde ter zitting heeft de rechtbank vervolgens geconcludeerd dat dit gebrek niet kan worden hersteld en heeft zij daarom, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb, zoals dat luidde ten tijde van belang, het besluit van 29 november 2011 herroepen. Het hoger beroep richt zich niet tegen het door de rechtbank geconstateerde motiveringsgebrek noch tegen de conclusie dat herstel hiervan niet mogelijk is, maar beperkt zich tot het, zoals uit het hiervoor overwogene blijkt tevergeefs, bestrijden van het door de rechtbank gehanteerde toetsingskader.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Van door [wederpartij] gestelde schade is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. wijst het verzoek van [wederpartij] om schadevergoeding af;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 85,72 (zegge: vijfentachtig euro en tweeënzeventig cent);

IV. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode een griffierecht van € 466,00 (zegge: vierhonderdzesenzestig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van staat.

w.g. Troostwijk w.g. Zegveld
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2014

43-773.