Uitspraak 201302651/1/A4


Volledige tekst

201302651/1/A4.
Datum uitspraak: 12 februari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Amsterdam,

en

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zuid,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2013 heeft het dagelijks bestuur, voor zover hier van belang, de Botticellistraat ter hoogte van nummer 22, locatie nummer 25-01, te Amsterdam, aangewezen als locatie voor ondergrondse afvalcontainers voor huishoudelijk restafval.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 december 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. A. Philips, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.P. Peters, G. Westerbos en C.E. Kooij, is verschenen.

Overwegingen

1. Voor zover [appellant] betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid, omdat zijn brieven, e-mails en een gesprek met een wethouder niet zijn betrokken bij het bestreden besluit, faalt zijn betoog. De door [appellant] genoemde brieven, e-mails en het gesprek, wat hier ook van zij, dateren van na het bestreden besluit en konden derhalve niet door het dagelijks bestuur betrokken worden bij zijn besluitvorming.

2. Het betoog van [appellant] dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat hij pas bij het bestreden besluit ervan op de hoogte is gesteld dat hij daartegen geen bezwaar kan maken, maar beroep moet instellen bij de Afdeling, faalt eveneens.

Het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). In deze procedure kan tegen een besluit geen bezwaar worden gemaakt en wordt geen besluit op bezwaar genomen. Ingevolge artikel 3:15 van de Awb bestaat de mogelijkheid voor belanghebbenden om een zienswijze over het ontwerp naar voren te brengen, waarna een definitief besluit wordt genomen. Er bestaat geen wettelijke regel die ertoe verplicht om eerder dan bij de bekendmaking van het definitieve besluit te vermelden dat beroep tegen het definitieve besluit bij de Afdeling kan worden ingesteld.

3. Ingevolge artikel 10.23 van de Wet milieubeheer stelt de gemeenteraad in het belang van de bescherming van het milieu een afvalstoffenverordening vast.

Ingevolge artikel 4, vierde lid, van de Afvalstoffenverordening 2009 van de gemeente Amsterdam, kan het college aanwijzen met behulp van welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of met behulp van welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.

Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Verordening op de stadsdelen van de gemeente Amsterdam, draagt het college al zijn bevoegdheden over aan het dagelijks bestuur van de stadsdelen.

4. Het dagelijks bestuur hanteert bij het aanwijzen van een locatie voor een ondergrondse afvalcontainer het beleid zoals dat is vastgelegd in het Programma van Eisen ondergrondse restafvalinzameling gebied Oud-Zuid van 8 februari 2012. Hierin staat onder meer als uitgangspunt dat altijd binnen 75 m vanaf de woningen, met uitzonderingen tot maximaal 125 m, een ondergrondse afvalcontainer aanwezig is. Voorts hanteert het dagelijks bestuur de volgende locatiecriteria uit het Programma van Eisen:

• Inzamelvoertuigen moeten veilig kunnen stoppen om de containers te legen;

• Om verkeersoponthoud tijdens het legen van containers te vermijden worden er geen containers op hoeken van drukke verkeerskruisingen geplaatst. Om dezelfde reden worden er ook geen containers op of bij vluchtheuvels geplaatst;

• Containerlocaties moeten goed bereikbaar zijn voor voetgangers, minder validen en fietsers;

• De afstand tussen de container (rand van de container) en de gevel is minimaal 2 m;

• Het opofferen van parkeerplaatsen wordt zoveel mogelijk voorkomen. Indien er geen andere plaatsingsmogelijkheid voorhanden is, wordt de onttrokken parkeerplaats op een andere plek gecompenseerd;

• Er wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de omgeving/omwonenden;

• Containers voor restafval worden zoveel mogelijk naast containers voor glas, papier en textiel geplaatst. Dit vergroot het scheidingsgemak voor bewoners.

5. [appellant] betoogt dat zijn belangen onvoldoende zijn betrokken bij het bestreden besluit, omdat de veiligheid van ondergrondse afvalcontainers voor spelende kinderen niet onderzocht is.

5.1. Ter zitting heeft het dagelijks bestuur toegelicht dat de aan te besteden containers voorzien zullen zijn van een veiligheidsvloer. Deze veiligheidsvloer is ook als vereiste gesteld aan de levering en plaatsing van de containers en vermeld in het Programma van Eisen. Tijdens het legen van de containers - dat volgens het dagelijks bestuur ongeveer 3 minuten duurt en 1 à 2 keer per week zal plaatsvinden - dekt de veiligheidsvloer de betonput af. Voorts wordt het inzamelvoertuig dichtbij de te legen container geplaatst en bediend door deskundig personeel, waardoor ook bij het omhoog tillen van de containers geen onveilige situatie ontstaat voor spelende kinderen, aldus het dagelijks bestuur.

Gelet op deze omstandigheden, is niet aannemelijk gemaakt dat de ondergrondse afvalcontainers bij normaal gebruik kunnen zorgen voor gevaarlijke situaties voor spelende kinderen. In zoverre bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur de locatie zonder nader onderzoek naar de veiligheid van de containers niet had mogen aanwijzen.

De beroepsgrond faalt.

6. Voorts vreest [appellant] van de ondergrondse afvalcontainers geluids- en geuroverlast, overlast door bijplaatsingen van ander afval en een inbreuk op zijn privacy. [appellant] wijst er in dit kader op dat de afstand tussen de ondergrondse containers en zijn perceel 2,5 m en niet 3,75 m is, zoals het dagelijks bestuur stelt, nu een strook stoep van 1,25 m langs de gevel zijn eigendom is.

6.1. Het dagelijks bestuur heeft met betrekking tot de gevreesde geluidsoverlast toegelicht dat de ondergrondse afvalcontainers worden voorzien van geluidsarme inwerpopeningen. Voor zover [appellant] voor overlast van de motor van het inzamelvoertuig vreest, heeft het dagelijks bestuur toegelicht dat deze slechts enkele minuten per week op de locatie aanwezig zal zijn. De inwerptrommel wordt verder dubbelschalig uitgevoerd en sluit voldoende af om geuroverlast te beperken. Voorts heeft het dagelijks bestuur te kennen gegeven dat de ondergrondse afvalcontainers, naast de reguliere schoonmaak van de ruimte rondom de inwerpzuil en de zuil zelf, vier keer per jaar van binnen en buiten worden gereinigd. Daardoor wordt de geuroverlast beperkt, aldus het dagelijks bestuur.

Met betrekking tot de vrees voor bijplaatsingen van ander afval, heeft het dagelijks bestuur toegelicht dat deze ontstaan als containers vol zijn. De aangewezen locatie past volgens het dagelijks bestuur in een sluitend netwerk, waarbij elke locatie is berekend op het aanbod van het afval uit de omgeving en de containers zullen om die reden niet snel vol raken. Het aantal en de capaciteit van de te plaatsen ondergrondse afvalcontainers is volgens het dagelijks bestuur dusdanig dat deze al na een vulling van 50% tot 75% geleegd zullen worden. Daardoor wordt ook de huidige overbelasting op bestaande locaties tegengegaan. Verder merkt het dagelijks bestuur op dat het stadsdeel is gestart met het Impulsproject Schoon Zuid om zwerfafval en ongewenste bijplaatsingen aan te pakken. Voor zover omwonenden toch ander afval naast de containers plaatsen, kan het dagelijks bestuur hiertegen handhavend optreden.

Wat betreft de door [appellant] gevreesde inbreuk op zijn privacy, heeft het dagelijks bestuur toegelicht dat de aangewezen locatie voldoet aan de in acht te nemen afstand van 2 m, zoals vermeld in de locatiecriteria van het Programma van Eisen. Voorts heeft het dagelijks bestuur toegelicht dat de omvang van het bovengrondse deel van de container niet zodanig is dat het uitzicht van de woningen verminderd wordt. Daarbij wijst het dagelijks bestuur erop dat in de huidige situatie al auto’s voor de woningen in de Botticellistraat zijn geparkeerd. Ten slotte is niet te verwachten dat het aantal personen dat afvalzakken wegbrengt - er lopen nu ook al personen met afvalzakken langs de woning van [appellant] - dusdanig groot is dat dit reeds daarom tot een inbreuk op zijn privacy zou leiden, aldus het dagelijks bestuur.

6.2. Gelet op de hiervoor weergegeven motivering van het dagelijks bestuur, heeft het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellant] gevreesde overlast en inbreuk op zijn privacy als gevolg van het bestreden besluit beperkt is. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur zijn belangen niet voldoende heeft betrokken bij het bestreden besluit en deze locatie niet in redelijkheid heeft mogen aanwijzen.

Voor zover [appellant] ter onderbouwing van de inbreuk op zijn privacy wijst op de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling (uitspraak van 16 maart 2009 in zaak nr. 200900407/2/M1), leidt dat niet tot een ander oordeel. Reeds omdat de Afdeling in de hoofdzaak (uitspraak van 11 november 2009 in zaak nr. 200900407/1/M1), heeft overwogen dat het college in redelijkheid tot aanwijzing van de desbetreffende locatie heeft kunnen komen, komt aan de uitspraak van de voorzitter niet de betekenis toe die [appellant] voorstaat.

Voor zover [appellant] vreest aansprakelijk te zijn voor schade in een strook stoep van 1,25 m langs de gevel die volgens hem zijn eigendom is, heeft hij ter zitting desgevraagd niet kunnen toelichten waarvoor en hoe [appellant] aansprakelijk gesteld of gehouden zou kunnen worden voor schade die veroorzaakt wordt door een derde. Reeds hierom leidt hetgeen [appellant] met dit punt naar voren heeft gebracht niet tot het daarmee beoogde doel.

De beroepsgrond faalt.

7. [appellant] betoogt verder dat de aangewezen locatie niet geschikt is, nu twee parkeerplaatsen verloren gaan en in het bestreden besluit niet is gemotiveerd hoe deze worden gecompenseerd.

7.1. Het dagelijks bestuur merkt in zijn verweerschrift op dat er in de Botticellistraat langs geparkeerd wordt en dat één parkeerplaats verloren gaat als gevolg van de aanwijzing van de locatie. Ter zitting heeft het dagelijks bestuur toegelicht dat per parkeerplaats een lengte van 5 m is gehanteerd. Dit is een gebruikelijke lengte en betekent dat er maar één parkeerplaats verloren gaat. Verder heeft het dagelijks bestuur te kennen gegeven dat het een besluit heeft genomen voor de compensatie van parkeerplaatsen die verloren gaan als gevolg van aanwijzingsbesluiten voor ondergrondse afvalcontainers. Gelet hierop, heeft het dagelijks bestuur aannemelijk gemaakt dat maar één parkeerplaats verloren gaat en zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit niet in de weg staat aan de aanwijzing van de locatie.

De beroepsgrond faalt.

8. Volgens [appellant] is de aangewezen locatie voorts niet geschikt, omdat de Botticellistraat gelegen is in Plan Zuid van Berlage en behoort tot de Gordel ’20 ’40 van de "Welstandsnota Amsterdam 2013: De Schoonheid van Amsterdam 2013, 3.1." en behoort tot "Orde 3" en "Zone A". "Orde 3" staat voor karakteristieke bouwwerken met architectonische en/of stedenbouwkundige meerwaarde. "Zone A" is een zone met een dragende structuur van een hooggewaardeerd en/of potentieel beschermd stadsgezicht. Verder betoogt [appellant] dat de woningen die zijn gelegen tegenover de aangewezen locatie aan de Botticellistraat 3 tot en met 33 gemeentelijke monumenten worden.

8.1. Voor het oordeel dat de Botticellistraat door zijn ligging in Plan Zuid, de Gordel ’20 ’40, "Orde 3" en "zone A", reeds niet geschikt is als locatie voor ondergrondse afvalcontainers, bestaat geen grond. Anders dan [appellant] veronderstelt, ontleent de Botticellistraat bij het bestreden besluit geen specifieke bescherming aan Plan Zuid en de Gordel ’20 ’40. Wel is het belang van de omgeving, ook wat betreft de historische, architectonische en monumentale waarden, een belang dat het dagelijks bestuur volgens het door hem gehanteerde Programma van Eisen dient te betrekken bij het bestreden besluit.

Ter zitting heeft het dagelijks bestuur toegelicht dat de aangewezen locatie thans een parkeerplaats is waar (bestel)auto’s staan geparkeerd, die een grotere omvang kunnen hebben dan het bovengrondse deel van de containers. Uit het Programma van Eisen volgt dat het inwerphuisje van de containers niet hoger is dan 120 cm. Verder zijn de containers niet gesitueerd aan of direct voor de gevel van de tegenover de aangewezen locatie liggende woningen. Het dagelijks bestuur heeft toegelicht dat de containers in de parkeerstrook worden geplaatst en voor 25 tot 35 cm op de stoep. Volgens het dagelijks bestuur is de aantasting van de omgeving daarom gering.

Gelet op de door het dagelijks bestuur gegeven motivering, is aannemelijk dat de invloed van de containers op de omgeving beperkt is. Het dagelijks bestuur heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de historische, architectonische en monumentale waarden van de omgeving in dit geval niet in de weg staan aan de aanwijzing van de locatie.

De beroepsgrond faalt.

9. [appellant] betoogt dat het dagelijks bestuur het locatiecriterium van de loopafstand van 75 m vanaf de woning tot de containers bij de ondergrondse afvalcontainers met de locatie nrs. 31-10 (op de hoek Gerrit van der Veenstraat/Olympiaplein) en 31-12 (op de hoek Tinterettostraat/Olympiaplein) ook niet toepast. Voorts betoogt hij dat de huidige bewoners van de Botticellistraat bereid zijn om een grotere afstand dan 75 m te lopen. Volgens hem zou een grotere loopafstand dan 75 m kunnen worden gehanteerd, zodat een locatie voor ondergrondse afvalcontainers in de Botticellistraat niet nodig is.

9.1. Het dagelijks bestuur heeft toegelicht dat ter plaatse van de locaties met de nrs. 31-10 en 31-12 al containers voor glas en papier gelegen zijn en het ook een locatiecriterium is om containers voor restafval zoveel mogelijk naast deze bestaande containers te plaatsen. Het plaatsen van deze containers op een andere locatie zou er voorts toe leiden dat parkeerplaatsen opgeofferd moeten worden, hetgeen met zich meebrengt dat aan een ander locatiecriterium niet voldaan wordt.

Wat betreft de bereidheid van de huidige bewoners om een grotere afstand dan 75 m te lopen, heeft het dagelijks bestuur zich op het standpunt gesteld dat dit niet betekent dat toekomstige bewoners deze bereidheid ook hebben. Volgens het dagelijks bestuur is een grotere loopafstand niet wenselijk en wordt slechts bij uitzondering afgeweken van de aanbevolen loopafstand van 75 m. De reden hiervoor is dat een grotere loopafstand ertoe leidt dat er geen optimale verdeling meer is van het netwerk van containers, waardoor een onevenredige capaciteitsverdeling voor het afvalaanbod ontstaat. Als gevolg daarvan zullen bepaalde containers sneller vol raken en bestaat een grotere kans op zwerfafval bij die containers. Het dagelijks bestuur heeft ter zitting nader toegelicht dat een uitzondering van de aanbevolen loopafstand van 75 m tot 125 m toelaatbaar is wanneer de plaatsingsmogelijkheid van de ondergrondse containers fysiek beperkt is, hetgeen hier niet het geval is.

9.2. Gelet op voorgaande motivering, heeft het dagelijks bestuur in het betoog van [appellant] geen aanleiding hoeven zien om het locatiecriterium van de loopafstand van 75 m in dit geval niet toe te passen.

De beroepsgrond faalt.

10. [appellant] betoogt dat er een vijftal alternatieven is, die geschikter zijn voor de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer dan de aangewezen locatie.

10.1. Over het alternatief om de aangewezen locatie te laten vervallen en aan te sluiten bij de eerder genoemde locatie nrs. 31-10 en 31-12, heeft het dagelijks bestuur aan de hand van een kaart toegelicht dat in dat geval niet alleen de loopafstand van 75 m, maar ook de afstand van 125 m die bij uitzondering geldt, overschreden wordt. Het verplaatsen van deze locaties is ook niet wenselijk volgens het dagelijks bestuur, nu dit zou betekenen dat de afstand van de containers tot de gevel bij die woningen korter wordt. Het voorstel om de aangewezen locatie tijdelijk niet te gebruiken en in te trekken, indien na een jaar blijkt dat de aangewezen locatie niet nodig is, heeft ook tot gevolg dat de loopafstand van 125 m overschreden wordt.

Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet in redelijkheid vanwege het belang van de loopafstand heeft kunnen besluiten een overschrijding van 125 m niet toe te staan. Zoals eerder overwogen, is de reden hiervoor dat afwijking van de loopafstand van 75 m al zorgt voor een suboptimale verdeling van het netwerk van containers, waardoor een onevenredige capaciteitsverdeling voor het afvalaanbod ontstaat. Uiteindelijk is het gevolg daarvan dat er een grote kans op zwerfafval ontstaat. Het dagelijks bestuur heeft zich daarom in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat deze alternatieven niet geschikter zijn.

10.2. Het verschuiven van de aangewezen locatie naar twee hoeken van de Botticellistraat zorgt ervoor dat er een extra locatie bijkomt en er niet één parkeerplaats, maar twee parkeerplaatsen verloren gaan. Ter zitting heeft het dagelijks bestuur aan de hand van een foto toegelicht dat verschuiving naar één hoek, de hoek van de Botticellistraat/Gerrit van der Veenstraat, ook geen geschikt alternatief is. Op deze hoek is een invalide oversteekplaats gelegen die zou door de containers geblokkeerd worden. Verder zouden de containers op die hoek dichter op de gevel en de ramen van de woningen komen te liggen dan bij de aangewezen locatie.

Gelet op deze motivering, heeft het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit alternatief niet geschikter is dan de bij het bestreden besluit aangewezen locatie.

10.3. Wat betreft het laatstgenoemde alternatief van [appellant] om voor de Botticellistraat rolcontainers te gebruiken in plaats van ondergrondse containers, heeft het dagelijks bestuur opgemerkt dat in de straten onmiddellijk grenzend aan de Botticellistraat geen ander inzamelsysteem wordt gehanteerd waarbij aangesloten zou kunnen worden. Voorts heeft het dagelijks bestuur toegelicht dat het als uitgangspunt hanteert dat ten minste 20 woningen van één ondergrondse afvalcontainer gebruik moeten kunnen maken. Pas indien dit minimum niet gehaald wordt, wordt het systeem van rolcontainers gehanteerd. Dit minimum wordt in de buurt van [appellant] gehaald. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd, heeft het dagelijks bestuur naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding hoeven zien om van dit uitgangspunt af te wijken.

De beroepsgrond faalt.

11. Ten slotte betoogt [appellant] dat zijn woning minder waard wordt als gevolg van de plaatsing van de ondergrondse containers. Hij wijst op een uitgevoerde taxatie, waaruit volgens hem volgt dat de waardevermindering 5% bedraagt.

11.1. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de nadelige gevolgen van plaatsing van de ondergrondse afvalcontainers nabij zijn woning zodanig groot zijn, dat het dagelijks bestuur op grond daarvan had moeten afzien van de aanwijzing van die locatie. De vraag of en in hoeverre de woning van [appellant] in waarde daalt door de plaatsing van een ondergrondse container, staat daarbij in het geding niet afzonderlijk ter beoordeling. Voor zover [appellant] meent dat daartoe aanleiding bestaat, staat het hem vrij een verzoek tot compensatie of schadevergoeding aan het dagelijks bestuur te richten.

De beroepsgrond faalt.

12. Het beroep is ongegrond.

13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, ambtenaar van staat.

w.g. Timmerman-Buck w.g. Van Roessel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014

457-764.