Uitspraak 201304106/1/A1


Volledige tekst

201304106/1/A1.
Datum uitspraak: 12 februari 2014

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Wateringen, gemeente Westland (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]),

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 maart 2013 in zaak nr. 12/9642 in het geding tussen:

[wederpartij A] en [wederpartij B]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2012 heeft het college aan [appellant] omgevingsvergunning verleend voor het vervangen van een berging bij de woning op het perceel [locatie] te Wateringen (hierna: het perceel).

Bij besluit van 24 september 2012 heeft het college het door [wederpartijen] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 11 april 2012 herroepen. Bij besluit van 20 september 2012 heeft het college wederom omgevingsvergunning verleend voor het bouwplan.

Bij uitspraak van 27 maart 2013 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [wederpartijen] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 24 september 2012 (lees: de besluiten van 20 september 2012 en 24 september 2012) vernietigd, het besluit van 11 april 2012 herroepen, bepaald dat de aanvraag om omgevingsvergunning van [appellant] van 28 februari 2012 wordt afgewezen en bepaald dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.
Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

[wederpartijen] hebben een verweerschrift ingediend.

[appellant] en [wederpartijen] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 december 2013, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, en het college, vertegenwoordigd door G.P.J.M. Thiebou-van der Voort, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [wederpartijen], bijgestaan door mr. D. van Raaij, gehoord.

Overwegingen

1. Het college heeft ter zitting gesteld dat [appellant] geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, nu het bij besluit van 14 juni 2013 omgevingsvergunning heeft verleend voor een aangepast bouwplan voor het vervangen van de berging op het perceel.

2. [appellant] heeft ter zitting aangegeven dat hij, indien de door de rechtbank herroepen omgevingsvergunning van 11 april 2012 weer zal herleven, geen gebruik meer zal maken van die omgevingsvergunning, maar dat hij het bouwplan waarvoor bij besluit van 14 juni 2013 omgevingsvergunning is verleend zal uitvoeren.

3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 juli 2013 in zaak nr. 201207133/1/A1), is de bestuursrechter alleen dan tot het beoordelen van rechtsvragen geroepen als dit van betekenis is voor het geschil over een besluit van een bestuursorgaan. Daarbij geldt dat het doel dat de indiener voor ogen staat, met het ingestelde rechtsmiddel moet kunnen worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis moet zijn. Belang bij het rechtsmiddel kan onder meer worden aangenomen, indien wordt gesteld dat ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming schade is geleden die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen en dit tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt.

4. Nu [appellant] ter zitting te kennen heeft gegeven dat hij, indien de door de rechtbank herroepen omgevingsvergunning van 11 april 2012 weer zou herleven, geen gebruik zal maken van die omgevingsvergunning, zou een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep feitelijk niet van betekenis zijn. Desgevraagd heeft [appellant] ter zitting ook niet kunnen aangeven waarom hij toch nog belang zou hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. [appellant] heeft niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden, zodat ook daarin geen belang is gelegen voor een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Voor [appellant] bestaat derhalve geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.

5. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van staat.

w.g. Hoekstra w.g. Oudenaller
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2014

531-776.