Uitspraak 200103093/1


Volledige tekst

200103093/1.
Datum uitspraak: 22 mei 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

appellanten,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 7 mei 2001 in het geding tussen:

appellanten

en

burgemeester en wethouders van Utrecht.

1. Procesverloop

Bij besluiten van 25 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: burgemeester en wethouders) appellanten onder aanzegging van bestuursdwang aangeschreven, voor zover thans nog van belang, om het illegale gebruik van de begane grond van het pand aan de [locatie] (hierna: het pand) als erotische massagesalon te staken en gestaakt te houden.

Bij besluit van 27 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 7 mei 2001, verzonden op 8 mei 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 18 juni 2001, bij de Raad van State ingekomen op 19 juni 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 1 november 2001 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 april 2002, waar appellanten bijgestaan door mr. P.T. Bakker, advocaat te Groningen, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. S. Ramdoelare Tewari, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1 Op het perceel rust ingevolge het als bestemmingsplan geldende “uitbreidingsplan Biltschegrift” de bestemming “Bebouwing B1”. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de bij de tweede herziening van dit plan behorende voorschriften, mogen in de bouwstrook met deze bestemming, uitsluitend beneden- en bovenwoningen worden opgericht. Ingevolge artikel 7, derde lid, mag de begane grond tot garage, toonzaal of winkel worden ingericht. Ingevolge artikel 1 wordt onder winkel verstaan: een ruimte, kennelijk ingericht voor de verkoop van waren rechtstreeks aan de verbruiker, alsmede een kapperssalon of soortgelijke ruimte.

Ingevolge artikel 352, eerste lid, van de gemeentelijke bouwverordening, voor zover hier van belang, is het verboden, zolang bij een bestemmingsplan, tot stand gekomen als uitbreidingsplan, hetzij vóór, hetzij na inwerkingtreding van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) geen voorschriften zijn gegeven omtrent het gebruik van de in die plannen begrepen bouwwerken, open erven of terreinen en geen aanpassing aan de WRO heeft plaats gevonden, die bouwwerken, open erven of terreinen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit dat plan voortvloeiende bestemming, nadat de bij het bestemmingsplan aangegeven bestemming is verwezenlijkt. Ingevolge het vierde lid kan vrijstelling worden verleend van het bepaalde in het eerste en tweede lid.

2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat een erotische massagesalon in strijd is met de voor het pand geldende bestemming. Ingevolge vermeld artikel 352, eerste lid, is dat gebruik, het in gebruik geven of laten gebruiken daarvoor dan ook verboden. Daaraan kunnen de op 26 mei 1997 en 25 augustus 1997 verleende bouwvergunningen voor het realiseren van een gewijzigde inrichting van het pand niet afdoen. Die kunnen niet worden opgevat als een toestemming voor gebruik als een erotische massagesalon. Terecht heeft de rechtbank verder overwogen dat burgemeester en wethouders op zorgvuldige wijze hebben vastgesteld dat beide appellanten overtreders zijn van het hiervoor genoemde verbod tot het in gebruik geven of laten gebruiken van het pand in strijd met de geldende bestemming. Burgemeester en wethouders waren dan ook bevoegd appellanten als overtreders, onder aanzegging van bestuursdwang, aan te schrijven. De intrekking van een eerdere dwangsomaanschrijving terzake van dezelfde overtreding, kan daaraan, anders dan appellanten betogen, niet afdoen. Dat, naar appellanten stellen, zij het niet in hun macht hadden aan het gewraakte gebruik een einde te maken, betekent voorts niet, zoals zij betogen, dat aan hen geen bestuursdwangaanschrijving terzake kon worden gericht. Anders dan bij een dwangsomaanschrijving, is er bij een bestuursdwangaanschrijving geen sprake van een opgelegde verplichting, die men moet kunnen nakomen, maar van een geboden gelegenheid om - ter voorkoming van het optreden van het bestuursorgaan zelf - maatregelen te treffen om de illegale situatie te beëindigen.

2.4. Alleen in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Een bijzonder geval kan worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering daarvan. Daarvan was, naar ook niet in geschil is, geen sprake. Terecht en op juiste gronden heeft de rechtbank verder geoordeeld dat het beroep van appellanten op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. In hun besluit van 18 april 1997, waarbij is aangeschreven de bouwwerkzaamheden aan het pand met onmiddellijke ingang stil te leggen, hebben burgemeester en wethouders appellanten erop attent gemaakt dat het vestigen van een luxe, erotische massagesalon annex bordeel in plaats van een kapsalon annex massagesalon/zonnestudio is verboden en dat daartegen handhavend zal worden opgetreden. Aan de gestelde uitlatingen van ambtenaren hebben appellanten niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat burgemeester en wethouders dat standpunt hadden laten varen. Ook aan de intrekking van de eerdere aanschrijving hebben appellanten niet het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen ontlenen dat niet zou worden gehandhaafd. Uit die intrekking valt niet op te maken dat burgemeester en wethouders zouden berusten in de illegale situatie.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. Haan, ambtenaar van Staat.

w.g. Hirsch Ballin w.g. Haan
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2002

27-398.