Uitspraak 201302644/1/A1


Volledige tekst

201302644/1/A1.
Datum uitspraak: 18 december 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het college van burgemeester en wethouders van Zundert,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 februari 2013 in zaak nr. 12/4618 in het geding tussen:

[verzoeker]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2012 heeft het college het verzoek van [verzoeker] om handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van asbesthoudende platen op de schuur op het perceel [locatie] te Rijsbergen (hierna: het perceel) afgewezen.

Bij besluit van 10 juli 2012 heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 februari 2013 heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 juli 2012 vernietigd en het college opgedragen om binnen drie maanden na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2013, waar het college, vertegenwoordigd door J.J.M. de Groot MSc en mr. M.M.A.J. Braspenning, beiden werkzaam bij de gemeente, en [verzoeker], bijgestaan door A.C.M. Voesenek, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet, zoals die gold ten tijde van belang, draagt de eigenaar van een bouwwerk, open erf of terrein of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen er zorg voor dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.

Ingevolge het tweede lid draagt een ieder die een bouwwerk bouwt, gebruikt, laat gebruiken of sloopt, dan wel een open erf of terrein gebruikt of laat gebruiken, er, voor zover dat in diens vermogen ligt, zorg voor dat als gevolg van dat bouwen, gebruik of slopen geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt.

2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het niet zonder nader onderzoek van een in asbest gespecialiseerd bedrijf naar de platen op de schuur op het perceel heeft kunnen concluderen dat artikel 1a van de Woningwet niet is overtreden. Het voert daartoe aan dat [verzoeker] geen begin van bewijs heeft geleverd dat deeltjes van de platen afbreken en zich in de omgeving verspreiden en dat deze deeltjes asbestdeeltjes betreffen. De rechtbank heeft volgens het college ten onrechte overwogen dat het, gelet op de akte van levering van 10 maart 2006, waarbij de schuur aan [persoon] in eigendom is overgedragen, en bijlage 10 bij de Bouwverordening 2012 van de gemeente Zundert, getiteld: Handreiking voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest (hierna: de Handreiking), voldoende aannemelijk is dat de dakplaten asbest bevatten. De schuur is omstreeks 1920 gebouwd en uit het rapport MKBA asbesthoudende (golfplaten) daken en gevelpanelen van Ecorys van 12 juni 2012 (hierna: het rapport Ecorys) volgt dat voor de Tweede Wereldoorlog bijna nooit asbest in gebouwen werd verwerkt, aldus het college. De Handreiking is volgens het college vervallen. Dat de door de gemeente Zundert ingehuurde deskundige W. Coopmans slechts een korte, visuele inspectie heeft gehouden, maakt volgens het college niet dat het in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld, nu geen beschadigingen aan de platen zijn aangetroffen, waardoor geen gevaar voor vrijkomen van asbesthoudend materiaal bestaat en geen nader onderzoek nodig was.

2.1. Uit de nadere verklaring van Coopmans, die is opgenomen in het hogerberoepschrift, volgt dat hij zich op het standpunt stelt dat de dakplaten van de schuur uit asbesthoudend materiaal bestaan. Gelet hierop geeft hetgeen het college in hoger beroep heeft aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het voldoende aannemelijk is dat de dakplaten van de schuur asbesthoudend materiaal bevatten.

Hoewel de rechtbank terecht heeft overwogen dat het voldoende aannemelijk is dat de dakplaten asbest bevatten, heeft het college terecht betoogd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het voldoende zorgvuldig heeft gehandeld door aan het besluit om niet handhavend op te treden het verslag van bevindingen van 30 januari 2012 van Coopmans (hierna: het verslag van bevindingen) ten grondslag te leggen. In het verslag van bevindingen is vermeld dat bij de inspectie van die datum door Coopmans geen beschadigingen aan het dak van de schuur zijn geconstateerd, die kunnen leiden tot gevaar voor vrijkomen van asbesthoudend materiaal. Het college had geen aanleiding om aan te nemen dat Coopmans zijn inspectie onzorgvuldig heeft verricht, dan wel dat het verslag van bevindingen gebreken vertoont, temeer nu [verzoeker] slechts foto’s heeft overgelegd van het dak van de schuur en bijvoorbeeld geen foto’s heeft overgelegd van materiaal dat hij op zijn perceel heeft aangetroffen. In de nadere verklaring, die is opgenomen in het hogerberoepschrift, heeft Coopmans gesteld dat hij bij zijn inspectie ook geen stukken dakplaat of andere materialen in de omgeving van de schuur op de grond heeft aangetroffen die asbestverdacht waren. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het college in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door zonder nader onderzoek door een in asbestonderzoek gespecialiseerd bedrijf tot de conclusie te komen dat niet is gebleken van een overtreding van artikel 1a van de Woningwet. De rechtbank heeft miskend dat Coopmans in voldoende mate deskundig is om in dit geval te beoordelen of gevaar voor de gezondheid bestaat. Hij heeft een opleiding milieutechnologie gevolgd en aanvullende opleidingen, waaronder een opleiding asbestherkenning. Voorts heeft hij ruim 30 jaar ervaring opgedaan als toezichthouder. Nu tijdens de visuele inspectie op 30 januari 2012 door Coopmans geen gevaar voor vrijkomen van asbesthoudend materiaal is geconstateerd, was het college niet gehouden nader onderzoek te laten verrichten door een gespecialiseerd bedrijf.

Het betoog slaagt.

3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [verzoeker] tegen van 10 juli 2012 alsnog ongegrond verklaren.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 februari 2013 in zaak nr. 12/4618;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Graaff-Haasnoot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013

531-761.