Uitspraak 201209306/1/R2


Volledige tekst

201209306/1/R2.
Datum uitspraak: 21 augustus 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de stichting Stichting Gebiedsgroep LOG Beemte-Vaassen en Omgeving (hierna: de Gebiedsgroep), gevestigd te Vaassen, gemeente Epe,
2. [appellant sub 2], wonend te Vaassen, gemeente Epe,
3. [appellant sub 3], wonend te Vaassen, gemeente Epe,

en

de raad van de gemeente Epe,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2012, kenmerk 2012-10779, heeft de raad het bestemmingsplan "Landbouwontwikkelingsgebied Beemte-Vaassen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben de Gebiedsgroep, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Gebiedsgroep, [appellant sub 3] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 juni 2013, waar de Gebiedsgroep, vertegenwoordigd door J.W.F. te Woerd en H.J. Bos, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. J.F.C.M. Mulders, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.J. Volkers-van der Wal en ir. H. Posthuma, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Toetsingskader

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het plan

2. Het plan betreft het op het grondgebied van de gemeente Epe gelegen gedeelte van het landbouwontwikkelingsgebied (hierna: LOG) Beemte-Vaassen dat is aangewezen in het op 30 maart 2005 door provinciale staten van Gelderland vastgestelde en op 5 juli 2005 door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer goedgekeurde reconstructieplan Veluwe (hierna: het reconstructieplan). De raad heeft met het plan beoogd uitwerking te geven aan het reconstructieplan. Het plangebied ligt in de omgeving van de Natura 2000-gebieden Uiterwaarden IJssel en Veluwe (hierna: de Natura 2000-gebieden).

3. Het andere gedeelte van LOG Beemte-Vaassen is gelegen op het grondgebied van de gemeente Apeldoorn. De raad van de gemeente Apeldoorn heeft hiervoor op 21 juni 2012 het bestemmingplan "Landbouwontwikkelingsgebied Beemte-Vaassen" vastgesteld. Dat bestemmingsplan is grotendeels gelijkluidend aan het onderhavige plan. Aan beide bestemmingsplannen is het op 14 januari 2010 uitgebrachte rapport "PlanMER landbouwontwikkelingsgebied Beemte-Vaassen" (hierna: MER) ten grondslag gelegd. Het bestemmingsplan van de raad van de gemeente Apeldoorn is aan de orde in de uitspraak van de Afdeling van heden in zaak nr. 201208004/1/R2.

Beroepsgronden betreffende de uitgangspunten van het MER

4. De Gebiedsgroep en [appellant sub 3] richten zich tegen de in het plan voorziene vestiging, door nieuwvestiging dan wel door omschakeling van bestaande agrarische bedrijven, van intensieve veehouderijen en de uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen. [appellant sub 2] heeft onder meer bezwaar tegen het mogelijk maken van een intensieve veehouderij, met name een pluimveehouderij met uitloopstallen, op ongeveer 100 meter ten zuiden van zijn woning aan de [locatie]. De Gebiedsgroep, [appellant sub 2] en [appellant sub 3] vrezen dat het plan leidt tot een ernstige aantasting van het woon- en leefklimaat van de inwoners van het plangebied en betogen dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen.

De Gebiedsgroep en [appellant sub 2] stellen zich op het standpunt dat het MER onvoldoende inzicht geeft in de gevolgen van de met het plan mogelijk gemaakte vestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen voor het woon- en leefklimaat, met name geurhinder, geluidhinder, fijnstofhinder en gezondheidsrisico's, en de Natura 2000-gebieden. Zij betogen dat het MER ten onrechte niet is gebaseerd op de maximale mogelijkheden van het plan.

De Gebiedsgroep stelt dat bij een planherziening meer en omvangrijkere intensieve veehouderijen mogelijk kunnen worden gemaakt. Volgens de Gebiedsgroep zal in strijd met de wijzigingsvoorwaarden gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid en zijn in het MER de nadelige effecten van andere maatregelen op het plangebied onvoldoende bezien. De Gebiedsgroep stelt ook dat het MER ten onrechte betrekking heeft op het gehele LOG Beemte-Vaassen.

De Gebiedsgroep en [appellant sub 2] stellen voorts dat ten onrechte niet als uitgangspunt is genomen dat alle bestaande agrarische bedrijven worden gewijzigd in intensieve veehouderijen. Volgens de Gebiedsgroep is daarnaast ten onrechte geen rekening gehouden met de in het plan voorziene mogelijkheid dat alle agrarische bouwvlakken worden uitgebreid tot 1,5 hectare. Verder stelt zij dat ten onrechte de effecten van verscheidene bouw- en gebruiksmogelijkheden niet zijn bezien.

Volgens de Gebiedsgroep is bij de berekeningen in het MER ten onrechte uitgegaan van een format, terwijl reeds bekend is dat zich ook andersoortige bedrijven zullen vestigen. [appellant sub 2] voert aan dat in het MER niet de effecten van een pluimveehouderij met uitloopstal op 100 meter van zijn woning zijn bezien. Volgens de Gebiedsgroep is onduidelijk of voor het MER de juiste invoergegevens zijn gebruikt.

De Gebiedsgroep voert verder aan dat niet bekend is welke bedrijven zullen verplaatsen naar het LOG, noch welke stikstofdepositie die bedrijven veroorzaken. Ook is volgens haar niet verzekerd dat zich in het plangebied uitsluitend bedrijven kunnen vestigen die hun bedrijfslocatie verplaatsen van een locatie dichterbij de Natura 2000-gebieden. Verder betwijfelt de Gebiedsgroep de effectiviteit van toe te passen mitigerende maatregelen, die volgens haar niet in het plan zijn opgenomen en niet concreet zijn onderzocht.

Relevante regels

5. Ingevolge artikel 1 van de Reconstructiewet concentratiegebieden (hierna: Rwc), voor zover hier van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder ‘landbouwontwikkelingsgebied’ verstaan een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van de reconstructie zal voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij.

6. In de verbeelding is weergegeven dat aan vrijwel alle gronden in het plangebied de bestemming "Agrarisch" is toegekend. In het plangebied zijn blijkens de verbeelding in totaal 22 agrarische bouwvlakken voorzien. Uit de verbeelding blijkt dat vijf agrarische bouwvlakken van 3 hectare en een maximum bebouwingspercentage van 60% zijn toegekend. Voorts blijkt daaruit dat is voorzien in drie agrarische bouwvlakken van ongeveer 1,5 hectare zonder maximum bebouwingspercentage. Verder zijn blijkens de verbeelding veertien agrarische bouwvlakken kleiner dan 1,5 hectare zonder maximum bebouwingspercentage voorzien.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor intensieve veehouderijen.

Ingevolge lid 3.5, onder 3.5.2, zijn behoudens bestaande bedrijven niet toegelaten:

a. wormen-, maden- en viskwekerijen en fokkerijen en mesterijen van ganzen, eenden en kalkoenen, voor zover dit in de open lucht plaatsvindt;

b. pelsdierhouderijen, voor zover dit in de open lucht plaatsvindt;

c. glastuin- en bosbouwbedrijven.

Ingevolge lid 3.5, onder 3.5.7, is vrije uitloop van kippen uitsluitend toegestaan indien het betrokken uitloopgebied wordt omgeven door een gesloten, groenblijvende struik- en bomenhaag.

Ingevolge lid 3.8, aanhef en onder b, mag toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in dit lid alleen plaatsvinden voor zover de in het gebied voorkomende waarden dan wel het in het plan beoogde stedenbouwkundige en landschappelijke beeld niet onevenredig worden aangetast. Voorts zijn de algemene criteria van artikel 16, lid 16.2, van toepassing. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van bestaande bouwvlakken tot maximaal 1,5 ha, mits:

1. de afstand van het vergrote gedeelte van het bouwvlak tot de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Wonen" alsmede tot andere agrarische bouwvlakken ten minste 100 m bedraagt;

2. vergroting noodzakelijk is in verband met de agrarische bedrijfsvoering, hetgeen dient te worden aangetoond aan de hand van een bedrijfsplan;

3. ten aanzien van de maatvoering en situering van de bebouwing de regels van de bestemming "Agrarisch" op overeenkomstige wijze worden toegepast;

4. aangetoond is dat vergroting van het bouwvlak, gelet op de omvang, ligging en aard van het agrarische bedrijf op de nieuwe locatie ten opzichte van in de nabijheid gelegen functies een zodanig beperkte milieuhinder veroorzaakt dat daardoor de belangen van deze functies niet in onevenredige mate worden geschaad;

5. zorg gedragen wordt voor een goede landschappelijke inpassing op basis van het bepaalde in het 'Beeldkwaliteitplan Landbouwontwikkelingsgebied Beemte-Vaassen', zoals opgenomen in bijlage 5 Beeldkwaliteitsplan, waarbij wijziging ten behoeve van de bestemming "Natuur" mogelijk is;

6. in geval van een vergroting van een intensieve veehouderij of een biologisch pluimveebedrijf, door de GGD Gelre-IJssel een gezondheidskundig advies wordt uitgebracht.

Het MER

7. In het MER is onderzocht wat de gevolgen zijn van de in het plan geboden ontwikkelingsruimte voor intensieve veehouderijen. In het MER zijn de effecten van drie varianten bezien, genoemd a, b, en c. Deze varianten verschillen wat betreft de locaties van vijf beoogde intensieve veehouderijen op bouwvlakken van 3 hectare. Variant c komt overeen met de locaties van de agrarische bouwvlakken van 3 hectare zoals opgenomen in de verbeelding. Voorts zijn de effecten van basis- en plusvarianten bezien. In de basisvarianten is alleen rekening gehouden met de voormelde vijf locaties van 3 hectare. In de plusvarianten is daarnaast rekening gehouden met de uitbreiding tot 1,5 hectare van vier bestaande intensieve veehouderijen, zogenoemde doorgroeilocaties.

Bij het bepalen van de effecten van de intensieve veehouderijen is uitgegaan van zogenoemde ‘fictieve inplaatsingen’. Voor de voormelde vier doorgroeilocaties is uitgegaan van varkenshouderijen. In variant c is voorts aangenomen dat zich langs de Weteringdijk 113 een pluimveehouderij zal vestigen. In de zuidwesthoek van het plangebied is aan de Weteringdijk een varkenshouderij voorzien. Voor de twee locaties langs de westzijde van de Bokkerijweg is uitgegaan van een pluimveehouderij en een varkenshouderij. Verder is ter plaatse van het bouwvlak op ongeveer 100 meter ten zuiden van de woning van [appellant sub 2] aan de Geerstraat 28 een vleeskalverenhouderij voorzien. Verder is een bepaald formaat bedrijven aangenomen met een bepaald aantal dieren en een bepaalde verdeling van dierencategorieën en stalsystemen, zoals weergegeven in tabel 4.3 van het MER. De referentiesituatie waar vanuit wordt gegaan is de vergunde situatie in 2008.

Oordeel van de Afdeling

8. In deze procedure staat uitsluitend het plan ter beoordeling. De intensieve veehouderij die mogelijk wordt gemaakt met het bestemmingplan "Landbouwontwikkelingsgebied Beemte-Vaassen" dat is vastgesteld door de raad van de gemeente Apeldoorn, valt derhalve buiten de omvang van dit geding. Voor zover het beroep van de Gebiedsgroep daartegen is gericht, blijft dit daarom in deze procedure buiten beschouwing.

9. Betreffende het betoog van de Gebiedsgroep over de omvang van het onderzoeksgebied, stelt de Afdeling het volgende vast. Het onderzoeksgebied waarop het MER betrekking heeft, omvat zowel het gedeelte van het LOG Beemte-Vaassen dat deel uitmaakt van het grondgebied van de gemeente Epe als het gedeelte dat deel uitmaakt van het grondgebied van de gemeente Apeldoorn. In het MER is derhalve niet alleen rekening gehouden met de ontwikkelingen die door het onderhavige plan mogelijk worden gemaakt, maar tevens met de ontwikkelingen die zijn voorzien in het bestemmingsplan "Landbouwontwikkelingsgebied Beemte-Vaassen" dat is vastgesteld door de raad van de gemeente Apeldoorn.

Het onderzoeksgebied omvat het gebied dat is aangewezen als LOG Beemte-Vaassen en heeft eenzelfde, overwegend agrarische, karakteristiek. Binnen het onderzoeksgebied wordt hoofdzakelijk de ontwikkeling van agrarische bedrijven mogelijk gemaakt. Deze ontwikkeling is gebaseerd op één beleidsgrondslag, namelijk het reconstructieplan en het Gebiedsplan. De Gebiedsgroep heeft niet onderbouwd welke specifieke kenmerken van het plangebied niet zijn meegenomen in het onderzoek. De enkele stelling dat in het MER meer aandacht is voor het gedeelte van het LOG Beemte-Vaassen dat deel uitmaakt van het grondgebied van de gemeente Epe is daartoe onvoldoende, nu de raad onweersproken heeft gesteld dat daar het zwaartepunt van de ontwikkeling van het LOG Beemte-Vaassen is voorzien. De Afdeling ziet derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het MER niet aan het plan ten grondslag heeft mogen leggen gelet op de omvang van het onderzoeksgebied.

Dit betoog van de Gebiedsgroep faalt.

10. Anders dan de Gebiedsgroep betoogt, vereist artikel 7.7, eerste lid, van de Wet milieubeheer niet dat in het MER in het algemeen de effecten van de zogenoemde ‘programmatische aanpak stikstof’ en de Stikstofverordening Gelderland op het plangebied worden onderzocht.

Voor zover de Gebiedsgroep vreest dat het college van burgemeester en wethouders bij de gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheden zal afwijken van de daaraan verbonden voorwaarden, betreft dit een met het plan strijdige uitoefening van de wijzigingsbevoegdheden waarmee in het MER evenmin rekening behoeft te worden gehouden.

Ook hoeft in het MER geen rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat, zoals de Gebiedsgroep stelt, bij een planherziening meer of omvangrijke intensieve veehouderij mogelijk kan worden gemaakt. Het onderhavige plan voorziet hier immers niet in. Dat geldt eveneens voor de vrees van [appellant sub 2] dat in de toekomst tegenover zijn woning een nieuwe intensieve veehouderij mogelijk zal worden gemaakt.

Deze betogen van de Gebiedsgroep en [appellant sub 2] falen.

11. Bij de beoordeling van de mogelijke milieueffecten van het plan, waaronder geurhinder, geluidhinder, fijnstofhinder, gezondheidsrisico’s en de effecten voor de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden, dient in het MER te worden uitgegaan van de maximale mogelijkheden die het plan biedt. De Afdeling ziet zich in dit verband eerst gesteld voor de vraag of het MER is gebaseerd op het maximale aantal intensieve veehouderijen waarin het plan bij recht en na gebruikmaking van de in het plan vervatte wijzigingsbevoegdheden voorziet.

Het plan maakt ter plaatste van de plandelen met de bestemming "Agrarisch" bij recht intensieve veehouderij mogelijk. Anders dan de raad ter zitting heeft gesteld, is in de planregels niet bepaald dat de vestiging van intensieve veehouderijen ter plaatse van agrarische bouwvlakken alleen mogelijk is indien het bouwvlak op ten minste 100 meter afstand ligt van woonbestemmingen en andere intensieve veehouderijen. De voorwaarde dat 100 meter afstand moet worden gehouden tot de bestemmingen "Maatschappelijk" en "Wonen" en tot andere agrarische bouwvlakken, is immers slechts een voorwaarde bij vergroting van een bouwvlak. Gelet hierop is het aantal intensieve veehouderijen dat zich in het plangebied kan vestigen niet in de planregels of in de verbeelding begrensd. Het plan staat er derhalve niet aan in de weg dat ter plaatse van alle 22 agrarische bouwvlakken een intensieve veehouderij wordt gevestigd. Anders dan de Gebiedsgroep en [appellant sub 2] menen, voorziet het plan evenwel niet in een wijzigingsbevoegdheid waarmee een agrarisch bouwvlak van 3 hectare kan worden toegekend.

Gelet op het vorenstaande voorziet het plan in 22 intensieve veehouderijen. In het MER is echter ervan uitgegaan dat zich in het gedeelte van het LOG Beemte-Vaassen waarop het plan ziet vijf nieuwe intensieve veehouderijen zullen vestigen naast de bestaande zeven intensieve veehouderijen en negen niet-intensieve veehouderijen. Het plan maakt derhalve meer intensieve veehouderijen mogelijk dan waarvan in het MER is uitgegaan. De betogen van de Gebiedsgroep en [appellant sub 2] slagen.

12. Voorts rijst de vraag of het MER is gebaseerd op de maximale omvang van de bedrijfsgebouwen van de intensieve veehouderijen waarin het plan bij recht en na gebruikmaking van de in het plan vervatte wijzigingsbevoegdheden voorziet. Daarbij is in dit geval van belang of is uitgegaan van het maximale aantal agrarische bouwvlakken dat kan worden uitgebreid tot 1,5 hectare.

In de plusvarianten van het MER is ervan uitgegaan dat vier agrarische bouwvlakken zullen worden uitgebreid tot 1,5 hectare. Het betreft de agrarische bouwvlakken ter plaatse van de Oude Sluisweg 7, de Weteringdijk 21, de Bokkerijweg 1 en de Bokkerijweg 3. Het plan sluit echter niet uit dat in elk geval ook de twee agrarische bouwvlakken ter plaatse van de Geerstraat 31 en de Weteringdijk 40 kunnen worden uitgebreid tot 1,5 hectare. De voorwaarde die is neergelegd in artikel 3, lid 3.8, aanhef en onder b, onder 1, van de planregels heeft immers, anders dan de raad ter zitting heeft gesteld, betrekking op het vergrote gedeelte van het agrarische bouwvlak en niet op het te vergroten agrarische bouwvlak als zodanig. De twee voormelde agrarische bouwvlakken zijn kleiner dan 1,5 hectare en zijn niet volledig gelegen binnen een straal van 100 meter tot de bestemmingen "Maatschappelijk" of "Wonen" of andere agrarische bouwvlakken. Zij kunnen daarom in beginsel worden uitgebreid tot 1,5 hectare.

Gelet op het vorenstaande voorziet het plan in meer intensieve veehouderijen die tot 1,5 hectare mogen worden uitgebreid dan waarvan in het MER is uitgegaan. De betogen van de Gebiedsgroep en [appellant sub 2] slagen.

13. Gelet op hetgeen is overwogen onder 11 en 12 voorziet het plan in een groter aantal intensieve veehouderijen en een grotere omvang van de bedrijfsgebouwen van de betreffende intensieve veehouderijen dan waarvan in het MER is uitgegaan. Derhalve is het MER niet gebaseerd op hetgeen het plan daadwerkelijk mogelijk maakt.

De stelling van de raad dat bij de beoordeling van een omgevingsvergunning voor de vestiging of uitbreiding van een intensieve veehouderij een nadere beoordeling van de milieueffecten zal worden verricht, leidt niet tot een ander oordeel omdat dit niet wegneemt dat de raad bij de vaststelling van het plan dient te beoordelen of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en of is verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden daardoor niet zullen worden aangetast.
Uit het vorenstaande volgt dat de raad ten onrechte het MER aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd en dat het plan in zoverre niet met de bij het nemen van een besluit vereiste zorgvuldigheid is vastgesteld. In hetgeen de Gebiedsgroep en [appellant sub 2] hebben aangevoerd, ziet de Afdeling derhalve aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepen van de Gebiedsgroep en [appellant sub 2] zijn reeds hierom gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de voormelde bepaling. Gezien deze vernietiging behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer en bestaat aanleiding ook het beroep van [appellant sub 3] gegrond te verklaren.

14. Ten behoeve van een nieuw vast te stellen bestemmingsplan wijst de Afdeling erop dat, indien bij een nieuw plan-MER opnieuw wordt uitgegaan van een voor het betrokken gebied representatieve verhouding van onder meer pluimveehouderijen, varkenshouderijen en melk- en rundveehouderijen zonder dat in de verbeelding of planregels wordt vastgelegd dat een bepaalde soort intensieve veehouderij op een bepaalde locatie is toegelaten of uitgesloten, van belang is dat voor de omliggende gevoelige objecten wordt onderkend dat op elke daarvoor beschikbare locatie elke soort intensieve veehouderij mogelijk is.

Voorts wijst de Afdeling erop dat, indien opnieuw wordt uitgegaan van de zogenoemde fictieve bedrijven met een bepaald aantal dieren als weergegeven in tabel 4.3 van het MER, duidelijk dient te zijn dat het aantal dieren representatief is voor de maximale oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, ervan uitgaande dat daarbij aan de relevante wettelijke vereisten wordt voldaan.

15. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Epe van 5 juli 2012, kenmerk 2012-10779;

III. veroordeelt de raad van de gemeente Epe tot vergoeding van bij de stichting Stichting Gebiedsgroep LOG Beemte-Vaassen en Omgeving in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 41,48 (zegge: eenenveertig euro en achtenveertig cent);

veroordeelt de raad van de gemeente Epe tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 969,48 (zegge: negenhonderdnegenenzestig euro en achtenveertig cent), waarvan € 944,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

veroordeelt de raad van de gemeente Epe tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 472,00 (zegge: vierhonderdtweeënzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Epe aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) voor de stichting Stichting Gebiedsgroep LOG Beemte-Vaassen en Omgeving, € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 2] en € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) voor [appellant sub 3], vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. G. van der Wiel en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Tuit
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2013

458-743.