Uitspraak 201208891/1/A4


Volledige tekst

201208891/1/A4.
Datum uitspraak: 14 augustus 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Green Development B.V., gevestigd te Alphen aan den Rijn,
appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 2012 heeft het college vastgesteld dat ter plaatse van de percelen aan de Prins Bernhardlaan 1 te Alphen aan den Rijn een geval van ernstige bodemverontreiniging is, waarvan spoedige sanering noodzakelijk is en dat uiterlijk in 2014 met de sanering dient te worden aangevangen.

Tegen dit besluit heeft Green Development beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2013, waar Green Development, vertegenwoordigd door mr. W.J. Haeser, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door E.L.M. van Oostrum en C.P. Kaandorp, beiden werkzaam bij de omgevingsdienst West-Holland, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals deze wet luidde ten tijde van de bekendmaking van het bestreden besluit, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

2. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet bodembescherming stellen gedeputeerde staten naar aanleiding van een nader onderzoek in een beschikking vast of sprake is van een geval van ernstige verontreiniging.

Ingevolge artikel 37, eerste lid, stellen gedeputeerde staten in een beschikking als bedoeld in artikel 29, eerste lid, waarbij zij vaststellen dat er sprake is van een geval van ernstige verontreiniging, tevens vast of het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging leidt tot zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is.

3. Ter zitting heeft Green Development haar beroepsgrond ten aanzien van de ondertekening van het bestreden besluit ingetrokken.

4. Tussen partijen is niet in geschil is dat het een geval van ernstige verontreiniging betreft.

5. Green Development betoogt dat het college niet heeft aangetoond dat spoedige sanering noodzakelijk is als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming.

Hiertoe voert Green Development aan dat een verspreidingsrisico, zonder daarbij de risico’s voor mens, plant of dier vast te stellen, geen reden is om te oordelen dat spoedige sanering noodzakelijk is. Volgens haar is de Circulaire bodemsanering 2009 van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Circulaire) op dit punt in strijd met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming.

5.1. Het college heeft voor zijn beoordeling of spoedige sanering noodzakelijk is de Circulaire toegepast. In de Circulaire worden onder meer de volgende richtlijnen gegeven omtrent de vaststelling van de noodzaak tot spoedige sanering.

Er zijn onaanvaardbare risico's voor de mens indien bij het huidige of voorgenomen gebruik van de locatie een situatie bestaat waarbij chronische of acute negatieve gezondheidseffecten kunnen optreden.

Er zijn onaanvaardbare risico's voor het ecosysteem indien bij het huidige of voorgenomen gebruik van de locatie de biodiversiteit kan worden aangetast, kringloopfuncties kunnen worden verstoord of bio-accumulatie en doorvergiftiging kunnen plaatsvinden.
Er zijn onaanvaardbare risico's van verspreiding van verontreiniging wanneer het gebruik van de bodem door mens of ecosysteem wordt bedreigd door verspreiding van verontreiniging in het grondwater indien kwetsbare objecten hinder ondervinden of wanneer het een onbeheersbare situatie betreft.

Een onbeheersbare situatie is volgens de Circulaire onder meer aan de orde indien de verspreiding heeft geleid tot een grote grondwaterverontreiniging en de verspreiding nog steeds plaats vindt. Dit is het geval indien ten gevolge van verspreiding van verontreiniging in het grondwater het bodemvolume dat wordt ingesloten door de interventiewaarde contour in het grondwater groter is dan 6.000 m³. De aanname daarbij is dat indien verontreiniging is veroorzaakt in het verleden, voor 1987, en inmiddels is uitgegroeid tot een verontreiniging in het grondwater met een omvang groter dan 6.000 m³ er nog altijd verspreiding van de verontreiniging zal plaatsvinden. Daarentegen heeft een grondwaterverontreiniging die in tenminste twintig jaar een interventiewaarde contour heeft die kleiner is dan 6.000 m³ bodemvolume zich in geringe mate verspreid. Een dergelijke grondwaterverontreiniging behoeft volgens de Circulaire niet met spoed gesaneerd te worden zolang er geen andere risico’s zijn.

5.2. Aan het bestreden besluit heeft het college het rapport "Actualiserend en nader bodemonderzoek (fasen 1 t/m 4) vml. Gasfabriek aan de Prins Bernhardlaan 1 in Alphen aan den Rijn", projectnr. 234198, revisie 03 van 30 december 2011 van Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. (hierna: het Rapport) ten grondslag gelegd.

Het Rapport vermeldt in paragraaf 5.2 dat uit de uitgevoerde risicobeoordeling, met behulp van het softwareprogramma Sanscrit, is gebleken dat er geen risico’s zijn voor mens, plant of dier. Daarnaast wordt in deze paragraaf vermeld dat wel is gebleken dat er een onbeheersbare situatie is ten gevolge van verspreiding van verontreiniging met thiocyanaat in het grondwater, omdat het bodemvolume dat wordt ingesloten door de interventiewaarde contour in het grondwater groter is dan 6.000 m³. Als gevolg van de diepere grondwaterverontreiniging bij het zuiverhuis gaat het volgens het Rapport om een onbeheersbare situatie. Vanwege dit risico wordt er in het Rapport van uitgegaan dat spoedige sanering noodzakelijk is.

5.3. Het college heeft in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het Rapport, vastgesteld dat spoedige sanering noodzakelijk is vanwege verspreidingsrisico’s. In het bestreden besluit is niet gemotiveerd waarom deze verspreidingsrisico’s leiden tot zodanige risico’s voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming.

Ter zitting heeft het college toegelicht dat de verontreiniging in dit geval verspreidingsrisico’s met zich brengen, maar dat daarmee niet is vastgesteld dat deze risico’s in dit geval ook leiden tot zodanige risico’s voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is. Het is volgens het college geen gegeven dat verspreidingsrisico’s steeds een risico voor mens, plant of dier betekenen. Het college heeft verder toegelicht dat de verontreiniging wel groter wordt en dat dit uiteindelijk zou kunnen leiden tot onaanvaardbare risico’s voor mens, plant of dier.

Gelet hierop heeft het college nagelaten deugdelijk te motiveren waarom in dit geval de geconstateerde verspreidingsrisico’s van de verontreiniging leiden tot zodanige risico’s voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is. Het bestreden besluit is daarom in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

De beroepsgrond slaagt.

6. De Afdeling ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding het college op de voet van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, zoals deze wet luidde ten tijde van de bekendmaking van het bestreden besluit, op te dragen het gebrek in het bestreden besluit binnen de hierna te noemen termijn te herstellen.

Het college dient met inachtneming van overweging 5.3 vast te stellen of in dit geval het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging leidt tot zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is. Op basis van deze vaststelling dient de motivering van het bestreden besluit aangevuld te worden of dient zo nodig het besluit op dit punt te worden gewijzigd dan wel in plaats daarvan een ander besluit te worden genomen.

Indien een wijzigingsbesluit of een nieuw besluit wordt genomen waarbij wordt vastgesteld dat spoedige sanering niet noodzakelijk is, dient het college bij de voorbereiding van dat besluit toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb.

Indien een wijzigingsbesluit of een nieuw besluit wordt genomen, dient deze op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te worden gemaakt en medegedeeld.

7. Green Development heeft voor het overige betoogd dat het college ten onrechte geen locatiespecifieke beoordeling - stap 3 in de Circulaire - heeft laten uitvoeren en bij het vaststellen van het saneringstijdstip is afgeweken van de richtlijn van vier jaar uit de Circulaire. Deze gronden behoeven alleen bespreking indien na herstel van het gebrek wordt vastgesteld dat er zodanige risico's voor mens, plant of dier zijn dat spoedige sanering noodzakelijk is. Indien dat het geval is, zal in de einduitspraak over deze gronden worden beslist.

8. Voorts zal in de einduitspraak worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

draagt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland op om binnen 18 weken na de verzending van deze tussenuitspraak het besluit van 27 juli 2012, kenmerk 2012008489, te herstellen met inachtneming van rechtsoverweging 6:

1. het gebrek in het bestreden besluit van 27 juli 2012, kenmerk 2012008489, te herstellen door dat besluit alsnog toereikend te motiveren, of zo nodig dat besluit te wijzigen dan wel in plaats daarvan een ander besluit te nemen. Indien een wijzigingsbesluit of een nieuw besluit wordt genomen waarbij wordt vastgesteld dat spoedige sanering niet noodzakelijk is dient het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland bij de voorbereiding van dat besluit toepassing te geven aan afdeling 3.4 van de Awb. Indien een wijzigingsbesluit of een nieuw besluit wordt genomen, dient deze op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te worden gemaakt en medegedeeld;

2. de Afdeling de uitkomst mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. N.S.J. Koeman en mr. R. Uylenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Kalter
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2013

492-764.