Uitspraak 201208020/1/R1


Volledige tekst

201208020/1/R1.
Datum uitspraak: 19 juni 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1], (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), beiden wonend te [woonplaats], gemeente Leudal,
2. [appellanten sub 2], gevestigd en wonend te [plaats], gemeente Leudal, (hierna allen tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]),

en

de raad van de gemeente Leudal,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "Bedrijfslocatie Jagersweg 5 te Haelen" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2013, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. T.J.H.M. Linssen, advocaat te Tilburg, [een van appellanten sub 2], bijgestaan door mr. A. Vinkenborg, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, D.A. Alkemade en ing. R.H.R. Slangen, werkzaam bij ingenieursbureau Cauberg-Huygen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. L. Janssen, drs. P. van Doorn en ing. B. Majolee, allen werkzaam bij de gemeente, bijgestaan door ing. T. Steegh en ing. H. Vossen, beiden werkzaam bij Ingenieursbureau Oranjewoud B.V., zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], vertegenwoordigd door J. Klaus, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. Het bestemmingsplan voorziet in een bestemming ten behoeve van een metaalverwerkend bedrijf gelegen op een bedrijfsterrein aan de Jagersweg.

Het beroep van [appellant sub 1]

3. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met het plan, omdat het bedrijfsterrein zal worden aangesloten op het bestaande rioleringssysteem waarop ook het perceel [locatie a] van [appellant sub 1] is aangesloten. Gelet op de reeds bestaande wateroverlast op zijn perceel vanwege onvoldoende rioolcapaciteit, vreest [appellant sub 1] na aansluiting van het bedrijfsterrein voor nog meer wateroverlast op zijn perceel.

Ter zitting heeft [appellant sub 1] betoogd dat in het verweer niet is te lezen dat in de onderzoeken rekening is gehouden met de daken.

Voorts vreest [appellant sub 1] voor gezondheidsrisico’s door uitstroom van rioolslib en gevaarlijke stoffen op zijn perceel ten gevolge van de toename van wateroverlast.

Gelet op de reeds bestaande wateroverlast heeft de raad volgens [appellant sub 1] ten onrechte niet voorzien in twee gescheiden afvoersystemen om hiermee te voorkomen dat het water van de bedrijfsterreinen in dezelfde rioolbuis terechtkomt als die voor de woningaansluitingen.

3.1. De raad verwacht dat door instelling van een knijpconstructie in de riolering er geen wateroverlast zal ontstaan voor [appellant sub 1], nu deze knijpconstructie waarborgt dat een vooraf ingesteld maximaal aantal liter water richting het rioolgemaal kan afstromen. De knijpconstructie zal zo worden ingesteld dat hierdoor minder water per uur geloosd zal worden dan in de huidige situatie het geval is. Daarnaast zal een hemelwaterbekken worden gerealiseerd, zodat het overtollige water kan worden opgevangen indien de maximale capaciteit van voornoemde constructie wordt bereikt.

De raad stelt dat in de onderzoeken van Arcadis rekening is gehouden met verharding en gebouwen.

Gelet op bedoelde maatregelen betoogt de raad dat geen noodzaak bestaat tot het in gebruik nemen van twee gescheiden afvoersystemen zoals wordt voorgesteld door [appellant sub 1].

Ten aanzien van mogelijk vervuild rioolwater, stelt de raad zich op het standpunt dat het rioolwater na de olie- en benzineafscheider weliswaar nog resten van metalen kan bevatten, maar dat dit normale waarden betreft die geen gezondheidsrisico’s opleveren.

3.2. In de plantoelichting wordt verwezen naar het rapport "Controleberekening rioolstelsel omgeving Oude Napoleonsweg te Haelen" van 11 december 2006 en het rapport "Effect extra lozing vanuit Napoleonsweg Zuid op bemalingsgebied Haelen Centrum" van 26 november 2007, beide opgesteld door Arcadis. Daarin is onder meer vermeld dat bij de berekeningen uit is gegaan van een uitbreiding van 2,8 ha verhard oppervlak. Verder adviseert Arcadis om een geknepen afvoer en een berging te realiseren. Bij realisering hiervan acht Arcadis geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.

Voorts staat in het rapport "Herberekening rioolstelsel Napoleonsweg Zuid" van maart 2013, opgesteld door de gemeente Leudal, dat uit herberekeningen blijkt dat bij de toekomstige situatie waarbij 2,8 ha verhard oppervlak wordt aangesloten en een knijpconstructie zal worden gerealiseerd, ter plaatse van het perceel [locatie a] geen extra wateroverlast zal optreden.

3.3. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat de gebruikte gegevens onjuist zijn, overweegt de Afdeling dat de onderzoeken zijn uitgegaan van een toevoeging van een verhard oppervlak van 2,8 ha, waaronder is inbegrepen de bebouwing ter plaatse. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan de genoemde rapporten van 11 december 2006 en 26 november 2007 van Arcadis zodanige gebreken kleven of dat deze zodanige leemtes in kennis bevatten dat deze niet aan het bestreden besluit ten grondslag konden worden gelegd.

Voorts heeft de raad toegezegd de door Arcadis genoemde maatregelen te treffen. Gelet hierop wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat niet van de conclusies in de rapporten kan worden uitgegaan.

Verder heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat het plan wat betreft mogelijke rioolafscheiding op zijn perceel onevenredige gezondheidsrisico’s met zich brengt.

Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan voorziene ontwikkeling niet leidt tot problemen vanwege de afvoer van water.

3.4. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.

Het beroep van [appellant sub 2]

4. [appellant sub 2] voert aan dat het onderzoek naar de geluidsemissies op de bedrijfswoningen op de percelen [locaties] gebreken vertoont. In dit verband baseert [appellant sub 2] zich op het rapport "Beoordeling op het gebied van geluid voor Bestemmingsplan Bedrijfslocatie Jagersweg 5 te Haelen", van 3 oktober 2012, opgesteld door Grontmij en de gelijknamige rapporten "Akoestische aspecten in de ruimtelijke procedure bedrijfslocatie Jagersweg 5", van 13 november 2012 en 8 maart 2013, opgesteld door Cauberg-Huygen. Volgens [appellant sub 2] zijn in het onderzoek van de gemeente de toekomstige loods en afscherming ten onrechte in de geluidberekening betrokken, nu deze nog niet gerealiseerd zijn.

4.1. De raad stelt dat het rapport "Akoestisch onderzoek Woningbouwplannen aan de Jagersweg te Haelen Bedrijventerrein Jagersweg", van 24 mei 2011, opgesteld door Oranjewoud, een representatief bedrijfsvoeringscenario, inclusief de maximale groeivariant weergeeft. Ten aanzien van de gestelde onzekerheid over een nog te bouwen loods en de afscherming rond het terrein stelt de raad dat de terreinafscherming is gerealiseerd. Verder heeft de gemeente op 10 december 2012 een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een loods ontvangen.

Voorts verwijst de raad naar het rapport "[belanghebbende]" van april 2009 en naar de memo "Memo geluid [belanghebbende]” van 7 december 2012, beide opgesteld door Oranjewoud.

4.2. Het rapport van Oranjewoud van 24 mei 2011 heeft alleen betrekking op de geluidbelasting op de nieuwbouwwoningen van [belanghebbende] en [appellant sub 2], veroorzaakt door het weg- en railverkeerslawaai. De geluidbelasting van het bedrijf van [belanghebbende] is daarin niet meegenomen, aldus het bestreden besluit en het verweerschrift. Gelet hierop kan dit rapport niet worden gebruikt voor de beoordeling of het geluid ten gevolge van dat bedrijf aanvaardbaar is.

4.3. In de uitspraak van de Afdeling van 17 november 2010 in zaak nr. 200908622/1/R3 is over het plan "Bedrijfslocaties Jagersweg te Haelen" waar onderhavig plangebied deel van uitmaakte, het volgende overwogen:

"Het ter zitting naar voren gebrachte standpunt van de raad laat onverlet dat niet is gewaarborgd dat de bedrijfsloods en de terreinafscherming waarmee rekening is gehouden in het ten behoeve van het plan verrichte akoestisch onderzoek zullen worden opgericht. [twee van appellanten sub 2] hebben aannemelijk gemaakt dat sprake zal zijn van een hogere geluidbelasting op de bedrijfswoningen aan de [locaties] indien de terreinafscherming en de bedrijfsloods op de grens van het perceel van [belanghebbende] niet worden gebouwd. Bij het ten behoeve van het plan verrichte akoestisch onderzoek is met die mogelijkheid evenwel geen rekening gehouden. In zoverre is bij dat onderzoek ten onrechte niet uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het plan.

Het betoog slaagt."

4.4. Uit het verweerschrift en het rapport van Oranjewoud van 7 december 2012 blijkt dat ten tijde van de vaststelling van het plan de terreinafscherming en de loods nog niet waren gerealiseerd. Wel blijkt uit het verweerschrift en het onderzoek van Oranjewoud van 7 december 2012 dat op dat moment een terreinafscherming met een hoogte van ongeveer 2,4 tot 2,8 m was gerealiseerd en dat op 10 december 2012 een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een loods is ingediend. De Afdeling stelt vast dat de hoogte van de gerealiseerde terreinafscherming beduidend lager is dan de hoogte van ongeveer 4 m die de raad gezien het rapport van april 2009 van Oranjewoud nodig acht ter beperking van de overdracht van geluid. Bovendien is wat betreft zowel de terreinafscherming als de loods niet gewaarborgd dat deze worden opgericht in de uitvoering waarmee de raad gelet op het rapport van april 2009 van Oranjewoud rekening heeft gehouden. In zoverre is bij dat onderzoek ten onrechte niet uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het plan. Voor zover de raad betoogt dat uit de memo van 7 december 2012 van Oranjewoud blijkt dat ook zonder de beoogde loods en terreinafscherming de geluidbelasting binnen redelijke grenzen blijft, is de Afdeling van oordeel dat de daaraan ten grondslag liggende uitgangspunten niet voldoende aannemelijk zijn gemaakt.

Gezien het voorgaande is het bestreden besluit in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van het besluit te betrachten zorgvuldigheid.

5. [appellant sub 2] betoogt dat het onderzoek over indirecte hinder gebreken vertoont. Hij acht onduidelijk in hoeverre in het rapport "Akoestisch onderzoek [belanghebbende], [locatie b] te [plaats] projectnummer 176137" van april 2009, opgesteld door Oranjewoud, is uitgegaan van vrachtwagens rijdend over het perceel met de kadastrale aanduiding […], nu dit perceel de bestemming "Verkeersdoeleinden" heeft. Indien dit het geval is, zullen de vrachtwagens op kortere afstand van de woningen komen te rijden, hetgeen meer geluidhinder betekent.

Voorts is volgens [appellant sub 2] in voornoemd onderzoek uitgegaan van een niet haalbare snelheid van 35 km per uur en van een te laag bronvermogen voor vrachtwagens. Verder wordt in dit onderzoek uitgegaan van een verdubbeling van het aantal vrachtwagens in vergelijking met het rapport "Akoestisch onderzoek bouwplannen Jagersweg te Haelen, projectnummer 161883" van december 2006 opgesteld door Oranjewoud, terwijl de berekening uitkomt op een gelijke geluidemissie veroorzaakt door aan- en afrijdende voertuigen.

5.1. De raad heeft zich voor de beoordeling van indirecte hinder gebaseerd op de circulaire "Geluidhinder veroorzaakt door wegverkeer van en naar de inrichting" van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 29 februari 1996. Hij stelt dat de gevolgen vanwege indirecte hinder aanvaardbaar zijn. Volgens de raad is het perceel waarop [appellant sub 2] doelt kadastraal bekend onder nummer […] weliswaar bestemd voor verkeer, maar is dit perceel in eigendom van [een van appellanten sub 2] en zal niet worden gebruikt voor vrachtwagens van en naar het bedrijf van [belanghebbende]. De berekeningen op basis van de rijroute van vrachtwagens zijn gelet hierop nog van toepassing, aldus de raad.

De raad stelt dat het gehanteerde aantal voertuigbewegingen gelijk is aan de gehanteerde voertuigbewegingen in de rest van het onderzoek en de gebruikte bronvermogens liggen binnen de bandbreedte voor bronvermogens van langzaam rijdende vrachtwagens.

5.2. De raad stelt dat bij de beoordeling van indirecte hinder is uitgegaan van de rijroute zoals is aangegeven op figuur 3 uit het rapport van april 2009 van Oranjewoud en figuur 1 behorende bij de memo van 7 december 2012 van Oranjewoud. Bij deze rijroute wordt de bocht in de Jagersweg niet afgesneden over het terrein van [een van appellanten sub 2], zodat de verkeersbewegingen een aantal meters verder van de nabij gelegen bedrijfswoningen plaatsvinden. Voorts is ter zitting komen vast te staan dat [een van appellanten sub 2] een zodanige afscherming op zijn terrein heeft geplaatst dat verkeersbewegingen op zijn perceel niet mogelijk zijn. In zoverre is de vrees van [appellant sub 2] ongegrond.

Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat de raad uit is gegaan van onjuiste gegevens wat betreft snelheid, aantal verkeersbewegingen en bronvermogen, overweegt de Afdeling dat niet aannemelijk is gemaakt dat aan de door de raad gehanteerde rapporten zodanige gebreken kleven of dat deze zodanige leemtes in kennis bevatten dat deze niet aan het bestreden besluit ten grondslag konden worden gelegd. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gevolgen van de in het plan voorziene ontwikkeling uit een oogpunt van indirecte hinder beperkt zijn.

6. De beroepsgrond van [appellant sub 2] inzake cumulatie van geluid kan gezien het in 4.4 geconstateerde gebrek niet inhoudelijk worden beoordeeld.

7. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

8. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

Proceskosten

9. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van de [appellanten sub 2], gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Leudal van 3 juli 2012 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bedrijfslocatie Jagersweg 5 te Haelen";

III. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] ongegrond;

IV. draagt de raad van de gemeente Leudal op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel II wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

V. veroordeelt de raad van de gemeente Leudal tot vergoeding van bij de [appellanten sub 2], in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 5.678,03 (zegge: vijfduizendzeshonderdachtenzeventig euro en drie cent), waarvan € 944,- (zegge: negenhonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VI. gelast dat de raad van de gemeente Leudal aan de [appellanten sub 2], het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2013

191-763.