Uitspraak 201206134/1/R3


Volledige tekst

201206134/1/R3.
Datum uitspraak: 12 juni 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1] en anderen, allen wonend of gevestigd te Zeeland, gemeente Landerd,
2. [appellant sub 2], wonend te Zeeland, gemeente Landerd,

en

de raad van de gemeente Landerd,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2012, kenmerk 2012/562, heeft de raad het bestemmingsplan "Kindcentrum Zeeland" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant sub 1] en anderen, [appellant sub 2] en de raad hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2013, waar [appellant sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. van der Velden, advocaat te Breda, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. E. Oomen, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. R. Benhadi en mr. T.E.P.A. Lam, beiden advocaat te Nijmegen, zijn verschenen.

Overwegingen

Ontvankelijkheid

1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.

1.1. Het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover dat is ingesteld door [appellant sub 1A], steunt niet op een naar voren gebrachte zienswijze tegen het ontwerpplan. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dit luidde ten tijde van belang, en artikel 6:13 van de Awb kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.

Het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover dat door [appellant sub 1A] is ingesteld, is niet-ontvankelijk.

In de volgende overwegingen wordt onder [appellant sub 1] en anderen [appellant sub 1A] niet begrepen.

Formeel aspect

2. [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3.8, vierde lid, van de Wro eerder dan zes weken nadat het besluit is genomen, bekend is gemaakt. Verder is de kennisgeving van het bestreden besluit volgens hen in strijd met het derde lid van dat artikel niet in de Staatscourant gepubliceerd.

2.1. De Afdeling overweegt dat deze beroepsgronden betrekking hebben op mogelijke onregelmatigheden van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kunnen aantasten. Dit betekent dat deze mogelijke onregelmatigheden geen grond kunnen vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit. Deze betogen falen.

Planbeschrijving

3. Het plan maakt de vestiging van een zogeheten kindcentrum mogelijk op de locatie van de voormalige discotheek De Morgenzon in het centrum van de kern Zeeland. Het kindcentrum zal voorzien in diverse maatschappelijke voorzieningen, waaronder twee bestaande en in de nabijheid van het plangebied gevestigde basisscholen, een peuterspeelzaal, een buitenschoolse opvang, een zorgcentrum en een recreatiezaal. Het plan heeft tevens betrekking op het plein voor het naastgelegen kerkgebouw en op het Bondsgebouw.

Evenementen

4. [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat in de onderzoeken die de raad in het kader van het plan heeft laten verrichten over het geluid en parkeren, ten onrechte niet is betrokken dat het plan evenementen mogelijk maakt en dat in het plan hieraan in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel geen beperkingen zijn gesteld.

4.1. De raad heeft te kennen gegeven dat in het plan ten onrechte geen beperkingen zijn opgenomen omtrent het aantal, de aard en de omvang van de evenementen die het plan mogelijk maakt. Omdat hierover ook geen duidelijkheid bestaat, verzoekt de raad de Afdeling de bepaling die evenementen mogelijk maakt, te vernietigen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat artikel 3, lid 3.1, onder 3.1.1, sub f, van de planregels is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het betoog slaagt.

Locatiekeuze

5. [appellant sub 2] voert aan dat de raad ten onrechte de in het plan voorziene locatie heeft gekozen in plaats van de locatie aan de oostelijke zijde van de Kerkstraat, waar thans de twee te verplaatsen basisscholen alsmede de bibliotheek en de sporthal zijn gevestigd. Deze door haar aangeduide locatie biedt meer uitbreidingsmogelijkheden.

5.1. De raad stelt dat hij een keuze heeft gemaakt uit vijf locaties en na afweging van alle belangen voor de in het plan voorziene locatie heeft gekozen.

5.2. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de locatie een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

Bij raadsbesluit van 7 oktober 2010 heeft de raad vijf mogelijke locaties voor het kindcentrum afgewogen, waaronder ook de door [appellant sub 2] bedoelde locatie aan de oostelijke zijde van de Kerkstraat. Bij deze beoordeling zijn ruimtelijke aspecten, zoals ruimtelijke inpassing, goede bereikbaarheid, parkeren en kwaliteitsverbetering, alsook financiële aspecten betrokken. De raad stelt dat gekozen is voor de in het plan voorziene locatie, omdat daarmee ruimtelijk deze belangrijke maatschappelijke voorziening beter aansluit op het centrumgebied van Zeeland. Vanuit de door [appellant sub 2] bedoelde locatie wordt, volgens de raad, ook met een ruimere doorbraak deze aansluiting niet bereikt. Verder brengt realisering van een kindcentrum op de voorziene locatie financieel minder risico’s met zich en is deze locatie goedkoper.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad mogelijke alternatieven niet voldoende in zijn afweging heeft betrokken. Het betoog faalt.

Parkeren

6. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] vrezen dat er onaanvaardbare parkeerproblemen zullen ontstaan, omdat het plan niet in voldoende parkeerplaatsen voorziet. In dit verband wijzen zij op het ingediende tegenrapport "Second opinion verkeersanalyse Kindcentrum Zeeland "van 28 september 2012, opgesteld door Goudappel Coffeng. Zij voeren aan dat het kindcentrum is voorzien op de locatie van de voormalige discotheek De Morgenzon, die over ruime parkeergelegenheid op dit terrein beschikte. Dit terrein wordt nog steeds als parkeerterrein gebruikt, maar die mogelijkheid komt met de uitvoering van het plan te vervallen. Volgens hen is niet voorzien in voldoende vervangende parkeergelegenheid, waardoor de bewoners van de Schoolstraat en de Kerkstraat niet meer bij hun woningen kunnen parkeren en de winkels en bedrijven in de Kerkstraat slecht bereikbaar worden. Volgens hen is het aantal parkeerplaatsen dat in de berekening van de raad in verband met de vestiging van het kindcentrum nodig is veel te laag, in het bijzonder omdat de berekening slechts op een zeer beperkt aantal parkeertellingen is gebaseerd en omdat hierin met diverse functies die in het kindcentrum mogelijk worden gemaakt, geen rekening is gehouden, zoals de peuterspeelzaal, de buitenschoolse opvang en de zorgfuncties. Verder is ten onrechte niet uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het plan en is buiten beschouwing gelaten dat in de kerk uitvaartdiensten en huwelijksplechtigheden plaatsvinden en dat de basisschool in de buurtschap ‘t Oventje in de toekomst naar het beoogde kindcentrum zal worden verplaatst.

6.1. In het kader van de voorbereiding van het plan heeft de raad een verkeerskundig onderzoek laten doen naar de gevolgen van de vestiging van het beoogde kindcentrum in het centrum van het dorp. Uit het hiervan opgemaakte rapport "Verkeerskundig advies Kindcentrum" van 19 januari 2012 van onderzoeksbureau Advin en de aanvulling hierop van 4 september 2012 blijkt volgens de raad dat in de behoefte aan parkeerplaatsen in verband met het kindcentrum kan worden voorzien binnen het plangebied alsmede in de omgeving ervan en dat het kindcentrum geen parkeeroverlast voor de omgeving met zich zal brengen. Voorwaarde hiervoor is wel dat enkele tientallen extra parkeerplaatsen in de Schoolstraat en Kerkstraat worden aangelegd. Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de parkeerkencijfers 2008 van het Nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte CROW (hierna: CROW). De resultaten van dit onderzoek worden bevestigd in de nadere onderbouwing hiervan in de rapporten "Dynamische parkeerbalans en verkeersveiligheid Kindcentrum Zeeland" van Mobycon van 5 december 2012 en 23 januari 2013. Gelet op deze rapporten is het de bedoeling van de raad binnen het plangebied aan de zijde van de Schoolstraat 12 extra parkeerplaatsen aan te laten leggen, zodat 36 parkeerplaatsen voor het parkeren door het personeel van het kindcentrum beschikbaar zijn. Voorts wil de raad binnen het plangebied aan de zijde van de Kerkstraat 33 extra parkeerplaatsen laten aanleggen, onder meer voor het halen en brengen van kinderen. Hiervoor zijn dan 45 parkeerplaatsen in de Kerkstraat beschikbaar. De raad stelt zich op het standpunt dat hiermee in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte vanwege het kindcentrum en dat voor de bewoners, winkeliers en bedrijven in de omgeving voldoende parkeerruimte beschikbaar blijft, ook op piekmomenten en ook bij een representatieve invulling van de maximale mogelijkheden van het plan.

6.2. Aan het plangebied is de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder 3.1.1, van de planregels zijn deze gronden bestemd voor:

a. gezondheidszorg;

b. jeugd- en kinderopvang;

c. onderwijs;

d. verenigingsleven […];

e. welzijnsinstellingen

[…]

h. ondersteunende horecavoorzieningen (kantine) […]

met daarbij behorende:

1. groenvoorzieningen

2. parkeer- en stallingsvoorzieningen;

3. speelvoorzieningen;

4. nutsvoorzieningen;

[…].

6.3. In het rapport van Mobycon, in reactie op het rapport van Goudappel Coffeng, van 5 december 2012, is opgenomen dat het kindcentrum op basis van de parkeerkencijfers 2008 rekening moet houden met een parkeervraag van bezoekers van ongeveer 3 parkeerplaatsen gedurende de werkdagochtend en 7 parkeerplaatsen gedurende de werkdagmiddag voor de zorgfuncties en de recreatiezaal. Door de raad is in dit verband nader toegelicht dat de bestaande zorgfuncties slechts twee spreekkamers betreffen die worden gebruikt door de GGD en het Centrum Jeugd en Gezin alleen op afspraak en met slechts beperkte bedrijfstijden en dat dit niet anders zal zijn in het nieuw te bouwen kindcentrum. De parkeervraag van de zorgfuncties ligt dan ook buiten het maatgevende moment voor de scholen. De recreatiezaal staat tijdens de schooltijden uitsluitend ter beschikking van de basisscholen als aula en speellokaal. Gelet op de kleinschaligheid van de zorgfuncties, het voorziene gebruik van de recreatiezaal en mede in aanmerking genomen de mogelijkheid om het kort parkeren ten behoeve van de schoolvoorzieningen te beïnvloeden door aanvangs- en eindtijden te laten variëren, ziet de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat in de aan het plan ten grondslag liggende rapporten onvoldoende rekening is gehouden met de in het plan voorziene functies. Voorts heeft de raad een bijzondere samenkomst in de kerk, zoals een uitvaart of een huwelijksinzegening, niet hoeven aanmerken als een representatieve situatie voor het bepalen van de parkeervraag en heeft de raad evenmin rekening hoeven houden met een eventuele verplaatsing van de basisschool in ’t Oventje, nu de raad ter zitting te kennen heeft gegeven dat deze school op de bestaande locatie gehandhaafd blijft.

Uit het verkeersonderzoek blijkt dat de gehouden parkeertellingen op vier verschillende dagen en op verschillende tijdstippen in december 2011 hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de Afdeling is niet aannemelijk gemaakt dat deze tellingen niet voldoende representatief zijn voor de parkeersituatie zoals die zich op andere dagen voordoet.

Gelet op het voorgaande, is de Afdeling van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat het verkeersonderzoek en de hierop gebaseerde rapporten naar de wijze van totstandkoming, dan wel naar de inhoud ervan zodanige gebreken vertonen dat deze geen grondslag kunnen bieden aan het besluit van de raad tot vaststelling van het plan.

6.4. Het kindcentrum is voorzien op de locatie van de voormalige discotheek De Morgenzon, die thans wordt gebruikt als tijdelijke parkeervoorziening. Vaststaat dat als gevolg van het vervallen van deze

- overigens slechts tijdelijke - parkeervoorziening en het realiseren van het kindcentrum op deze locatie de parkeerdruk in het centrum van het dorp zal toenemen. Uit de verkeerskundige rapporten blijkt echter dat bij realisering van het plan voor de bewoners, winkels en bedrijven in de Schoolstraat en de Kerkstraat voldoende parkeergelegenheid beschikbaar blijft binnen aanvaardbare loopafstanden, omdat in totaal 45 extra permanente, openbare parkeerplaatsen in verband met het kindcentrum en de daarvan te verwachten parkeerbehoefte worden aangelegd. Voorts heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat is gebleken dat zonodig ook gebruik kan worden gemaakt van de ruime parkeergelegenheid die bij het gemeentehuis aanwezig is en die niet in het verkeerskundig onderzoek is betrokken, omdat deze niet nodig is om de parkeervraag van het kindcentrum op te vangen. Deze locatie ligt ongeveer 100 m verwijderd van het voorziene kindcentrum. De Afdeling acht het standpunt van de raad dat ook deze locatie als vervangende parkeergelegenheid in aanmerking komt, niet onredelijk. De betogen falen.

Verkeer

7. [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat de verkeerssituatie in de Kerkstraat in het verkeerskundig onderzoek van Advin niet zorgvuldig is onderzocht. Zij betwisten het aantal verkeersbewegingen in de Kerkstraat waarvan in het onderzoek wordt uitgegaan, omdat volgens hen niet het gemiddelde aantal verkeersbewegingen, maar de verkeersbewegingen op de piekmomenten bepalend zijn. [appellant sub 1] en anderen vrezen dat de verkeersveiligheid in gevaar wordt gebracht, omdat er veel verkeersbewegingen in de Kerkstraat zullen plaatsvinden en ook busverkeer en vrachtauto’s die de winkels in de straat bevoorraden, van de straat gebruik maken. Bovendien ligt tegenover het beoogde kindcentrum de kruising met het Brouwerspad, die volgens [appellant sub 1] en anderen erg onoverzichtelijk is.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit het rapport van Advin kan worden afgeleid dat de verwachte toename van het aantal verkeersbewegingen in de Kerkstraat niet zodanig is dat er problemen zullen ontstaan op het gebied van verkeersveiligheid en leefbaarheid.

7.2. In het verkeerskundig rapport van Advin staat dat de Kerkstraat een erftoegangsweg is waarvan - blijkens tellingen die in november 2011 zijn verricht - in de ochtend tussen 8.00 en 9.00 uur ongeveer 300 motorvoertuigen gebruik maken en in de middag tussen 15.00 en 16.00 uur ongeveer 350 motorvoertuigen. De gemiddelde etmaalintensiteit in de Kerkstraat bedraagt ongeveer 4.000 motorvoertuigen op werkdagen, terwijl de maximaal toelaatbare etmaalintensiteit op een erftoegangsweg volgens de normen van het CROW 6.000 motorvoertuigen bedraagt. Deze norm komt overeen met een maximale intensiteit van 600 motorvoertuigen in een spitsuur. Ervan uitgaande dat het aantal verkeersbewegingen met motorvoertuigen in de Kerkstraat met maximaal 100 zal toenemen, blijft de intensiteit in het spitsuur beneden dit maximum. Gelet op het voorgaande hebben [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat de intensiteit van het verkeer met motorvoertuigen in de Kerkstraat ten gevolge van het plan meer zal toenemen dan de capaciteit, waarop de Kerkstraat is berekend, toelaat.

7.3. Uit de stukken blijkt dat de raad de extra parkeerplaatsen in de Kerkstraat op de gronden in het plangebied heeft voorzien op twee aan te leggen parkeerterreinen, te weten een parkeerterrein voor het kindcentrum en een parkeerterrein op het kerkplein voor de kerk. Aldus kan worden voorkomen dat kinderen de Kerkstraat moeten oversteken. Elk parkeerterrein wordt afzonderlijk door middel van een in- en uitritconstructie op de rijbaan van de Kerkstraat aangesloten. Verder heeft de raad ter zitting toegelicht dat de kruising van de Kerkstraat met het Brouwerspad door middel van een verhoogd plateau zal worden beveiligd en dat ter hoogte van het kindcentrum een voetgangersoversteekplaats met vluchtheuvel zal worden aangelegd. Verder laat het plan onverlet dat het college van burgemeester en wethouders zo nodig nog andere maatregelen kan nemen om de verkeersveiligheid te verbeteren.

Gelet op het vorenstaande en in aanmerking genomen dat de Kerkstraat deel uitmaakt van een zone waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur van kracht is, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de veiligheid van het verkeer, in het bijzonder fietsers en voetgangers, voldoende is gewaarborgd. De betogen falen.

Geluid

8. [appellant sub 1] en anderen, die allen in de directe omgeving van het plangebied wonen of hun bedrijf gevestigd hebben, voeren aan dat niet voldaan wordt aan de in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten aanbevolen richtafstand van 30 m in verband met het aspect geluid. Ook is de raad onvoldoende gemotiveerd van deze afstand afgeweken. In dat verband wijzen zij erop dat de woningen aan de Schoolstraat 31 tot en met 37 (oneven huisnummers) ruim boven de muur aan de noordelijke zijde van het plangebied uitkomen. De muur die aan de westzijde van het plangebied staat, zal worden gesloopt, zodat woningen aan de Schoolstraat 39 tot en met 45 (oneven huisnummers) niet van het geluid vanwege het kindcentrum worden afgeschermd.

Verder voeren zij aan dat het rapport "Kindcentrum Zeeland; Kerkstraat te Zeeland Gemeente Landerd" van 14 september 2011, dat is opgesteld door onderzoeksbureau RMB, onvoldoende grondslag biedt voor het afwijken van genoemde richtafstand, omdat dit rapport gebreken vertoont. Zo is in dit rapport ten onrechte niet uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het plan, aangezien niet is uitgegaan van permanent buitenspelende kinderen. Ook zijn het aantal verkeersbewegingen en het aantal geparkeerde auto’s te laag ingeschat, onder meer omdat het plan ook ondersteunende horeca mogelijk maakt. Verder heeft de raad in dat verband ten onrechte gesteld dat in de avond en nacht geen gebruik zal worden gemaakt van het parkeerterrein aan de Schoolstraat.

Verder voeren [appellant sub 1] en anderen aan dat de raad nader had moeten motiveren of in het kader van een goede ruimtelijke ordening voor het aspect geluid een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de woningen kan worden gegarandeerd.

8.1. In de Notitie naar aanleiding van de ingediende zienswijzen stelt de raad zich op het standpunt dat het kindcentrum wat betreft het aspect geluid niet voldoet aan de in de VNG-brochure opgenomen richtafstand van 30 m. Daarom heeft de raad een akoestisch onderzoek laten instellen door RMB. Volgens de raad blijkt hieruit dat geen sprake is van onaanvaardbare geluidsoverlast voor omwonenden en dat een goed woon- en leefklimaat is gegarandeerd.

8.2. Uit de stukken blijkt dat de raad bij nader inzien van mening is dat het akoestisch rapport van RMB onvolledig is en dat het noodzakelijk was een nieuw onderzoek in te stellen. Ter zitting heeft de raad dit bevestigd. In verband hiermee ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het betoog slaagt.

8.3. Naar aanleiding van het beroep heeft de raad een nieuw akoestisch onderzoek laten verrichten. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Kindcentrum Zeeland; akoestisch onderzoek bestemmingsplan" van 28 september 2012, dat is opgesteld door onderzoeksbureau LBP/Sight. In dit onderzoek is uitgegaan van de maximale invulling bij een representatieve bedrijfssituatie, waarbij is uitgegaan van een periode van 7.00 tot 18.00 uur voor het kinderdagverblijf, van drie uur speeltijd tijdens schoolweken en acht uur speeltijd tijdens vakantie voor de buitenschoolse opvang en een over alle groepen gemiddelde speeltijd van 51 minuten voor de basisscholen.

8.3.1. Wat betreft de woningen aan de Schoolstraat 39 tot en met 45 is de geluidsbelasting op de gevel volgens dit rapport voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau ten gevolge van buitenspelende kinderen ten hoogste 53 dB(A) op de begane grond. Bij toetsing aan de hand van de methode Miedema is de conclusie dat de milieukwaliteit matig tot redelijk is. Met de muur aan de westzijde van het plangebied is in het akoestisch rapport van LBP/ Sight geen rekening gehouden.

8.3.2. Wat betreft de woningen aan de Kerkstraat bedraagt het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau vanwege buitenspelende kinderen maximaal 50 dB(A) op de begane grond. De milieukwaliteit kan hier als redelijk tot goed worden aangemerkt.

8.3.3. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding om aan deze conclusies te twijfelen en betrekt daarbij dat voldoende aannemelijk is dat is uitgegaan van een representatieve maximale invulling van het plan. De raad stelt zich op het standpunt dat deze milieukwaliteiten, gelet ook op het feit dat de woningen zich bevinden in het centrumgebied van Zeewland, aanvaardbaar zijn. De Afdeling acht dat standpunt niet onredelijk.

8.3.4. Wat betreft de woningen aan de Schoolstraat 31 tot en met 37 stelt de Afdeling vast dat de achtergevels en een deel van de zijgevels van deze woningen zijn uitgevoerd als een zogeheten dove gevel. Uit geluidsonderzoeken uit 1999 en 2000, die in verband met de destijds nieuw te bouwen woningen naast de locatie van de voormalige discotheek zijn gedaan, blijkt dat de geluidwering van die gevels meer dan 30 dB(A) bedraagt. Gelet hierop en in aanmerking genomen de resultaten van het akoestisch rapport van LBP/Sight, aangevuld met het akoestisch rapport van 23 november 2012 van hetzelfde onderzoeksbureau, heeft de raad in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat de geluidsbelasting van deze woningen vanwege buitenspelende kinderen aanvaardbaar is.

8.4. Wat betreft de geluidsbelasting vanwege het verkeer is in het akoestisch rapport van LBP/Sight een berekening gemaakt. Volgens dit rapport zullen uitsluitend de maximale geluidniveaus in de Kerkstraat in de avond- en nachtperiode overschreden kunnen worden door dichtslaande autoportieren. Deze geluidniveaus zijn echter veel lager dan die vanwege het rijdende verkeer op de Kerkstraat, zodat zich volgens de raad geen onacceptabele hinder zal voordoen. De Afdeling acht dit standpunt niet onredelijk. Voorts hebben [appellant sub 1] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat het parkeerterrein aan de Schoolstraat buiten de reguliere tijden waarin het kindcentrum is geopend, gebruikt zal gaan worden door personeel of bezoekers. Immers uit de stukken blijkt dat de gemeente als eigenaar van het kindcentrum en de gronden van het kindcentrum aan de westelijke zijde een hek zal plaatsen met een poort die door middel van een pasjes- of sleutelsysteem alleen toegankelijk is voor het personeel en dat het college van burgemeester en wethouders op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer een maatwerkvoorschrift zal opleggen dat inhoudt dat tussen 19.00 uur en 7.00 uur personeel geen gebruik mag maken van dit parkeerterrein.

8.5. Wat betreft het betoog dat het plan ter plaatse ook ondersteunende horecavoorzieningen mogelijk maakt waarmee volgens [appellant sub 1] en anderen in het akoestisch rapport geen rekening is gehouden, oordeelt de Afdeling dat ingevolge artikel 1, lid 1.33, van de planregels daaronder wordt verstaan een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een gedeelte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren. Gelet op die definitie acht de Afdeling voldoende gewaarborgd dat de horecavoorziening een ondergeschikte functie zal blijven, waarvan geen significante geluidsbijdrage behoeft te worden verwacht. Gelet hierop hoefde deze activiteit niet te worden betrokken bij het akoestisch onderzoek.

8.6. Gelet op het voorgaande oordeelt de Afdeling dat niet is gebleken dat het akoestisch rapport van LBP/Sight naar de wijze van totstandkoming dan wel naar zijn inhoud zodanige gebreken vertoont dat dit geen grondslag kan bieden aan het oordeel van de raad dat het plan in akoestisch opzicht aanvaardbaar is. Nu hiermee het onder 8.2. vastgestelde gebrek is hersteld, hoeft dit punt op zichzelf niet in de weg te staan aan het in stand laten van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit.

Uitzicht, privacy en rust

9. [appellant sub 1] en anderen voeren aan dat het plan zal leiden tot een ernstige aantasting van het uitzicht vanuit de woningen en tuinen aan de Schoolstraat, aangezien de nieuwe bebouwing 10 m hoog mag worden en op korte afstand van deze woningen kan komen te staan. Verder zal de privacy van de bewoners worden aangetast, omdat de bebouwing twee lagen mag hebben en de hoeveelheid verkeer in de Schoolstraat zal toenemen.

9.1. De raad stelt zich op het standpunt dat er rekening is gehouden met de belangen van de omwonenden, maar dat deze belangen niet zwaarder wegen dan het belang dat met de realisering van het kindcentrum is gediend.

9.2. De Afdeling overweegt dat het plan in zekere mate het uitzicht, de privacy en de rust van de bewoners van de Schoolstraat zal kunnen aantasten. [appellant sub 1] en anderen hebben evenwel niet aannemelijk gemaakt dat deze aantasting zodanig is dat de raad hieraan in redelijkheid doorslaggevende betekenis had moeten toekennen. Daarbij wordt onder andere in aanmerking genomen dat het verkeer met motorvoertuigen in de Schoolstraat niet in grote mate zal toenemen. Verder staat bij de woningen aan de Schoolstraat 31 tot en met 37 op de grens met het terrein van het beoogde kindcentrum een muur van 2,20 m hoog en hebben deze woningen in de achtergevel aan de zijde van het plangebied geen ramen behalve op de bovenverdieping in een haaks op de achtergevel staand geveldeel. Het uitzicht vanuit dit raam op het kindcentrum is zeer beperkt. Wat betreft de woningen aan de Schoolstraat 39 tot en met 45 neemt de Afdeling in aanmerking dat de afstand ten opzichte van het bouwvlak voor het kindcentrum ongeveer 27 m bedraagt, hetgeen in het centrum van Zeeland niet ongebruikelijk is. Het betoog faalt.

Monumentale gebouwen

10. [appellant sub 1] en anderen en [appellant sub 2] voeren aan dat de raad onvoldoende heeft onderbouwd dat het plan voldoende bescherming biedt aan de gebouwen met een monumentaal karakter, zoals het Bondsgebouw, dat binnen het plangebied staat, en het kerkgebouw dat direct naast het plangebied staat. Voorts staat niet vast dat de vereiste monumentenvergunning zal kunnen worden verleend.

10.1. De raad stelt zich op het standpunt dat er geen wijzigingen zullen worden aangebracht aan het Bondsgebouw die het monumentale karakter kunnen aantasten. Het Bondsgebouw zal zijn prominente situering enigszins terugkrijgen. Dit heeft ertoe geleid dat het bouwvlak van het kindcentrum enigszins is teruggelegd ten opzichte van het ontwerpplan.

10.2. Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen ter plaatse van het aanwezige Bondsgebouw, welk bouwvlak ook de aanduiding "cultuurhistorische waarden" heeft. Dit bouwvlak grenst direct aan het bouwvlak van het nieuw te bouwen kindcentrum. Het bouwvlak van het beoogde kindcentrum grenst ook direct aan het kerkgebouw. Het plan sluit derhalve niet uit dat er direct tegen het Bondsgebouw en tegen het kerkgebouw wordt gebouwd. [appellant sub 1] en anderen hebben echter niet aannemelijk gemaakt dat daarmee het monumentale karakter van het Bondsgebouw en de kerk op voorhand zal worden aangetast, omdat deze aansluiting zodanig kan worden vormgegeven dat deze geen inbreuk maakt op de monumentale en cultuurhistorische waarde van deze gebouwen.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de monumentale en cultuurhistorische waarde van het Bondsgebouw en de kerk voldoende kunnen worden beschermd. Verder bestaat er geen aanleiding voor de veronderstelling dat de omgevingsvergunning voor een activiteit met betrekking tot de beschermde monumenten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, indien deze is vereist, niet zal kunnen worden verleend. Het betoog faalt.

Uitvoerbaarheid

11. [appellant sub 1] en anderen betwijfelen of het plan financieel uitvoerbaar is, nu er ten tijde van de vaststelling van het plan alleen een begroting onder voorbehoud was vastgesteld en nog niet vast stond of er een exploitatietekort zou zijn dat ten laste van de gemeente zal komen. Ook is volgens hen onduidelijk of een planschaderisicoanalyse is opgesteld.

Verder is volgens hen onduidelijk of het bestuur van de kerk, dat eigenaar is van de gronden waar de kiss and ridestrook zal worden aangelegd, heeft ingestemd met het aanleggen daarvan.

11.1. De raad heeft een krediet beschikbaar gesteld voor de bouw van het kindcentrum en stelt zich op het standpunt dat binnen de begroting van de gemeente ruimte is voor dekking van de exploitatie van het kindcentrum. Een planschaderisicoanalyse is opgesteld. Verder staat het bestuur van de kerk open voor het medegebruik van de parkeerplaatsen op het kerkplein ten behoeve van het kindcentrum, aldus de raad.

11.2. In het rapport "Gemeente Landerd Kindcentrum Zeeland; planschade risico-analyse" van 24 februari 2012, dat in opdracht van het gemeentebestuur is opgesteld door onderzoeksbureau Tonnaer, zijn de mogelijke planschadeclaims onderzocht. Verder zijn de gronden waarop het kindcentrum is voorzien, in eigendom van de gemeente. In de plantoelichting staat dat de kosten voor de bouw van het kindcentrum en de herinrichting van het omliggende gebied worden gedragen door de gemeente en dat hiervoor in de gemeentelijke begroting € 8.000.000,- is gereserveerd. Vanuit de provincie Noord-Brabant is aanvullend een bedrag van € 700.000,- beschikbaar gesteld. [appellant sub 1] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat die begroting ontoereikend is voor de realisering van het plan en dat het plan financieel niet uitvoerbaar zal zijn. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad ter zitting heeft verklaard dat de termijn voor de verleende subsidie door het college van gedeputeerde staten is verlengd tot februari 2014.

Verder is de Afdeling niet gebleken dat het kerkbestuur niet bereid zou zijn aan de voorgenomen herinrichting van het kerkplein medewerking te verlenen. Het betoog faalt.

Conclusie

12. Gelet op het voorgaande is het beroep van [appellant sub 1] en anderen gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

De Afdeling ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, zoals dit luidde ten tijde van belang, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, behalve wat betreft artikel 3, lid 3.1, onder 3.1.1, sub f, van de planregels.

Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling voorts aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.

Proceskosten

13. De raad dient ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van het beroep van [appellant sub 2] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover dat is ingesteld door [appellant sub 1A], niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] en anderen, voor zover ontvankelijk, gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Landerd van 19 april 2012, kenmerk 2012/562;

IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven, met uitzondering van artikel 3, lid 3.1, onder 3.1.1, sub f, van de planregels;

V. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond;

VI. draagt de raad van de gemeente Landerd op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de in de hiervoor vermelde onderdelen III en IV opgenomen vernietiging van artikel 3, lid 3.1, onder 3.1.1, sub f, van de planregels wordt verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;

VII. veroordeelt de raad van de gemeente Landerd tot vergoeding van bij [appellant sub 1] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.222,08 (zegge: twaalfhonderdtweeëntwintig euro en acht cent), waarvan € 1.180,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VIII. gelast dat de raad van de gemeente Landerd aan [appellant sub 1] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 310,00 (zegge: driehonderdtien euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2013

177-661.