Uitspraak 201210308/1/R1


Volledige tekst

201210308/1/R1.
Datum uitspraak: 5 juni 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1 A] en [appellante sub 1 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Hazerswoude-Dorp, gemeente Rijnwoude,
2. [appellant sub 2], wonend te Bleiswijk, gemeente Lansingerland,
3. [appellant sub 3], wonend te Zwanenburg, gemeente Haarlemmermeer, en anderen,
4. [appellant sub 4], wonend te Nieuwe Wetering, gemeente Kaag en Braassem,
5. [appellant sub 5], wonend te Heemstede,
6. [appellant sub 6], wonend te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer,
7. [appellant sub 7], wonend te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer,
8. [appellant sub 8], wonend te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer,
9. [appellante sub 9], gevestigd te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer,
10. [appellant sub 10 A] en [appellante sub 10 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 10]), wonend te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer,
11. [appellante sub 11], gevestigd te Waddinxveen, waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te Waddinxveen,
12. [appellante sub 12], gevestigd te Moerkapelle, gemeente Zuidplas, waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te Moerkapelle, gemeente Zuidplas,
13. [appellante sub 13], gevestigd te Hazerswoude-Dorp, gemeente Rijnwoude, waarvan de maten zijn [maat A] en [maat B], beiden wonend te Hazerswoude-Dorp, gemeente Rijnwoude,
14. [appellant sub 14 A] en [appellant sub 14 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 14]), wonend te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer,
15. [appellanten sub 15], beiden wonend te Benthuizen, gemeente Rijnwoude,
16. de vereniging Vereniging Dorpsbelang Nieuwe Wetering (hierna: VDNW), gevestigd te Nieuwe Wetering, gemeente Kaag en Braassem, en anderen,
17. [appellant sub 17], wonend te Bleiswijk, gemeente Lansingerland,
18. [appellant sub 18], wonend te Hazerswoude-Dorp, gemeente Rijnwoude,
19. [appellant sub 19], wonend te Rijsenhout, gemeente Haarlemmermeer, en anderen,
20. de vereniging Vereniging Belangenvereniging de Kruisweg (hierna: BVK), gevestigd te Bleiswijk, gemeente Lansingerland,
21. [appellante sub 21], gevestigd te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer,
22. [appellanten sub 22], beiden wonend te Rijpwetering, gemeente Kaag en Braassem,
23. de erven van [appellant sub 23 A], onder wie [appellant sub 23 B], wonend te Gouda,
24. de stichting Wijkraad Wijkstellinghof, gevestigd te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer,
25. de vereniging Vereniging Dorp Vijfhuizen (hierna: VDV), gevestigd te Vijfhuizen, gemeente Haarlemmermeer,
26. [appellante sub 26], gevestigd te Bergschenhoek, gemeente Lansingerland, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], wonend te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas, onderscheidenlijk Bergschenhoek, gemeente Lansingerland,
27. [appellante sub 27], gevestigd te Abbenes, gemeente Haarlemmermeer, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te Abbenes, gemeente Haarlemmermeer,
28. [appellante sub 28], gevestigd te Abbenes, gemeente Haarlemmermeer, waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te Abbenes, gemeente Haarlemmermeer,
29. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eneco Wind B.V., gevestigd te Rotterdam, en andere,
30. [appellant 30], wonend te Lisserbroek, gemeente Haarlemmermeer,
31. [appellant sub 31], wonend te Spaarndam, gemeente Haarlem,
32. [appellante sub 32], gevestigd te Spaarnwoude, gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude, en anderen,
33. [appellant sub 33], wonend te Rijpwetering, gemeente Kaag en Braassem,
34. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ymere Ontwikkeling B.V., gevestigd te Amsterdam, en andere,
35. [appellant sub 35], wonend te Nieuw-Vennep, gemeente Haarlemmermeer,

en

de ministers van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, thans: Economische Zaken, en van Infrastructuur en Milieu (hierna: de ministers),
verweerders.

Procesverloop

Bij besluiten van 28 augustus 2012 en 3 september 2012 hebben de ministers het inpassingsplan "Randstad 380 kV-verbinding Noordring Beverwijk - Zoetermeer (Bleiswijk)" (hierna: het rijksinpassingsplan) vastgesteld.

Tegen deze besluiten (hierna in enkelvoud: het besluit) hebben appellanten onder 1 tot en met 35 beroep ingesteld.

De ministers hebben twee verweerschriften ingediend. Deze betreffen het verweerschrift van 3 december 2012 (hierna: het algemene verweerschrift) en het verweerschrift van 21 februari 2013 (hierna: het specifieke verweerschrift).

Een aantal partijen heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaaknummer 201209966/1/R1 ter zitting behandeld op 26 en 27 maart 2013, waar een aantal appellanten in persoon is verschenen en/of zich heeft doen vertegenwoordigen. Ook de ministers hebben zich doen vertegenwoordigen. Voorts zijn ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TenneT TSO B.V. als partij en de raad van de gemeente Rijnwoude gehoord.

Overwegingen

Ontvankelijkheid

1. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt een ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht.

Ingevolge artikel 2:15, eerste lid van de Awb kan een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden, voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Het bestuursorgaan kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg.

Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dit luidde ten tijde van belang, en artikel 6:13 van de Awb kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een rijksinpassingsplan door de belanghebbende die tegen dit ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.

Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.

1.1. In de publicatie van de bekendmaking van de terinzagelegging van het ontwerp van het rijksinpassingsplan staat dat zienswijzen niet alleen schriftelijk of mondeling naar voren kunnen worden gebracht maar ook via het reactieformulier op de internetpagina www.bureau-energieprojecten.nl. De ministers hebben derhalve de weg geopend tot het elektronisch naar voren brengen van een zienswijze.

1.2. BVK betoogt dat zij tegen het ontwerp van het rijksinpassingsplan via elektronische weg een zienswijze naar voren heeft gebracht, maar dat zij geen ontvangstbevestiging heeft ontvangen van de door haar naar voren gebrachte zienswijze.

1.3. De ministers hebben zich op het standpunt gesteld dat zij geen zienswijze hebben ontvangen. Zij betogen dat zowel uit de papieren administratie als uit de digitale administratie niet blijkt dat BVK een zienswijze naar voren heeft gebracht.

1.4. De Afdeling overweegt hieromtrent dat het op de weg van BVK ligt om aannemelijk te maken dat zij de zienswijze tijdig naar voren heeft gebracht. De enkele stelling dat zij tijdig via elektronische weg een zienswijze naar voren heeft gebracht is daartoe niet voldoende. De ministers hebben zich onweersproken op het standpunt gesteld dat op de internetpagina, die de mogelijkheid bood om elektronisch een zienswijze naar voren te brengen, stond vermeld dat een ontvangstbevestiging zou worden verstuurd. Het lag op de weg van BVK, nu zij kennelijk geen ontvangstbevestiging had ontvangen, om bij de ministers te informeren of haar zienswijze was ontvangen. Nu zij dit heeft nagelaten heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij een zienswijze naar voren heeft gebracht.

Het beroep van BVK is niet-ontvankelijk.

1.5. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, onder a, van de Crisis- en herstelwet, gelezen in samenhang met bijlage I, onder 2.1, van die wet en afdeling 3.5 van de Wro, is afdeling 2 van de Crisis- en herstelwet op het bestreden besluit van toepassing.

Ingevolge artikel 1.4 van de Crisis- en herstelwet, zoals dat luidde ten tijde van belang, kan in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, zoals dat luidde ten tijde van belang, een niet tot de centrale overheid behorende rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld of een niet tot de centrale overheid behorend bestuursorgaan geen beroep instellen tegen een besluit, indien dat besluit niet is gericht tot die rechtspersoon of tot een orgaan van die rechtspersoon, onderscheidenlijk tot dat bestuursorgaan of tot de rechtspersoon waartoe dat bestuursorgaan behoort.

1.6. Het beroep van Eneco Wind B.V. en andere is mede ingesteld door het Recreatieschap Spaarnwoude.

Het Recreatieschap Spaarnwoude is door provinciale staten en het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland en de raden en colleges van burgemeester en wethouders van Amsterdam, Haarlem, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Haarlemmermeer en Velsen bij de regeling Gemeenschappelijke regeling recreatieschap Spaarnwoude ingesteld. Deze regeling is gebaseerd op hoofdstuk IV van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Hierin is bepaald dat de raden, de colleges van burgemeester en wethouders en de burgemeesters van een of meer gemeenten, afzonderlijk of tezamen, met provinciale staten, de colleges van gedeputeerde staten of de commissarissen van de Koning, ieder voor zover zij voor de eigen gemeente onderscheidenlijk provincie bevoegd zijn, een gemeenschappelijke regeling kunnen treffen ter behartiging van een of meer bepaalde belangen van die gemeenten of provincies. Het Recreatieschap Spaarnwoude is derhalve een niet tot de centrale overheid behorende rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld. Nu het rijksinpassingsplan niet een tot het Recreatieschap Spaarnwoude gericht besluit is, kan het Recreatieschap Spaarnwoude tegen dit besluit geen beroep instellen. Het beroep van Eneco Wind B.V. en andere is, voor zover het is ingesteld door het Recreatieschap Spaarnwoude, derhalve niet-ontvankelijk.

1.7. Het beroep van Eneco Wind B.V. en andere is voor het overige ingesteld door Eneco Wind B.V. en Windpark IJmond B.V. Zij hebben geen gronden in eigendom in of in de nabijheid van het plangebied. Ter zitting hebben zij uiteengezet dat hun belang is gelegen in hun voornemen om in de nabijheid van de voorziene 380 kiloVolt (hierna: kV)-verbinding langs het Noordzeekanaal een windpark te realiseren, hetgeen door het thans gekozen tracé voor de 380 kV-verbinding niet mogelijk is. Ter zitting hebben zij aangegeven dat zij voor dit project een melding hebben gedaan als bedoeld in artikel 9b, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 en dat het realiseren van het windpark een openbaar werk van algemeen nut betreft als bedoeld in artikel 3.36a, eerste lid, van de Wro.

De Afdeling overweegt hieromtrent dat een dergelijk voornemen onvoldoende is voor het oordeel dat een concreet en actueel belang van Eneco Wind B.V. en Windpark IJmond B.V. rechtstreeks bij het besluit tot vaststelling van het rijksinpassingsplan is betrokken. Dat een melding als bedoeld in artikel 9b, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 is gedaan maakt dit niet anders omdat, zoals Eneco Wind B.V. en Windpark IJmond B.V. ter zitting hebben aangegeven, niet is uitgesloten dat andere bedrijven eveneens een dergelijke melding doen en hen dit geen recht biedt om het door hen gewenste windpark te realiseren. Evenmin leidt de omstandigheid dat het gebied in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) is aangewezen als kansrijk gebied voor windenergie ertoe dat sprake is van een concreet en actueel belang omdat ook een dergelijke aanduiding hen geen recht biedt om ter plaatse een windpark te realiseren. Verder heeft de duiding van het gewenste windpark als openbaar werk van algemeen nut als bedoeld in artikel 3.36a, eerste lid, van de Wro, wat daar verder ook van zij, slechts betekenis voor de toepasselijkheid van de Wet belemmeringenrecht privaatrecht.

De conclusie is dat Eneco Wind B.V. en Windpark IJmond B.V. geen belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, zoals dat luidde ten tijde van belang, geen beroep kunnen instellen. Het beroep van Eneco Wind B.V. en andere, voor zover dat door Eneco Wind B.V. en Windpark IJmond B.V. is ingesteld, is ook niet-ontvankelijk.

Het rijksinpassingsplan

2. Het rijksinpassingsplan voorziet in de aanleg van een nieuwe 380 kV hoogspanningsverbinding van ongeveer 60 km tussen Beverwijk en Zoetermeer, de zogenoemde Noordring. De Noordring vormt het noordelijke deel van de Randstad 380 kV-hoogspanningsverbinding. Voor het zuidelijk deel van deze verbinding, de zogenoemde Zuidring, is op 28 augustus 2009 een rijksinpassingsplan vastgesteld, welk plan, afgezien van de plangrens, bij uitspraak van de Afdeling van 29 december 2010 (zaak nr. 200908100/1/R1, hierna: de uitspraak omtrent de Zuidring) in rechte onaantastbaar is geworden. Op 26 juni 2012 is een partiële herziening van het rijksinpassingsplan voor de Zuidring vastgesteld. De Zuidring is thans in aanbouw.

Voorts voorziet het rijksinpassingsplan erin dat een aantal bestaande 150 kV-verbindingen wordt verwijderd omdat deze worden opgehangen in de masten van de nieuwe 380 kV-verbinding, ondergronds worden aangelegd of omdat de 380 kV-verbinding hun functie overneemt.

Een deel van de Noordring met een lengte van ongeveer 9 km zal ondergronds worden aangelegd. Het overige deel zal bovengronds worden aangelegd door ophanging van de hoogspanningslijnen aan masten.

3. Met de planologische kernbeslissing pkb Randstad 380 kV-verbinding, vastgesteld door de ministers bij besluit van 7 januari 2008 (hierna: de pkb), is het Tweede Structuurschema Elektriciteitsvoorziening uit 1994 (hierna: het SEV II) gewijzigd en aangevuld met het oog op onder meer de aanleg van de Noordring. Het SEV II is in 2008 vervangen door het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening, maar de pkb blijft ten aanzien van de Randstad 380 kV-verbinding daarnaast van kracht. Met de Structuurvisie natuurbescherming Randstad 380 kV, die is vastgesteld op 14 januari 2011, is de tekst van de pkb op het punt van beschermde natuurgebieden in overeenstemming gebracht met het toetsingskader uit de Natuurbeschermingswet 1998. Ten behoeve van de nadere besluitvorming over het precieze tracé en de uitvoeringswijze van de Noordring is een milieueffectrapport opgesteld, te weten Randstad 380 kV hoogspanningsverbinding Beverwijk-Zoetermeer (Bleiswijk) van mei 2012 (hierna: het MER).

3.1. TenneT is krachtens de Elektriciteitswet 1998 aangewezen als beheerder van het landelijke hoogspanningsnet en zal uitvoering geven aan het rijksinpassingsplan en de bijbehorende uitvoeringsbesluiten.

Formele en procedurele aspecten

4. Ter zitting heeft [appellante sub 13] haar beroepsgrond wat betreft de gelijktijdige aanleg van de hoogspanningsverbindingen en de aardgastransportleiding Beverwijk - Wijngaarden op en in haar gronden ingetrokken.

Voorts hebben [appellante sub 12] en [appellante sub 11] ter zitting hun beroepsgrond dat de posities van de masten in het rijksinpassingsplan hadden moeten worden vastgelegd, ingetrokken.

5. [appellant sub 2] en [appellant sub 14] betogen dat dat de wijze waarop de ministers de naar voren gebrachte zienswijzen hebben behandeld in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. [appellant sub 4] betoogt dat niet zijn gehele zienswijze is beantwoord.

Artikel 3:46 van de Awb verzet zich er niet tegen dat de ministers de zienswijzen samengevat weergeven. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit tot vaststelling van het rijksinpassingsplan niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten van [appellant sub 2] en [appellant sub 14] niet in de overwegingen zijn betrokken. Voorts is de zienswijze van [appellant sub 4] omtrent de masthoogte bij de Ringvaart, anders dan hij betoogt, beantwoord onder thema 2, onder punt 10, en onder thema 6, onder punt 2e, hebben de ministers de zienswijze omtrent de belasting van de hoogspanningsverbinding van 30% beantwoord. Het betoog van [appellant sub 4] dat hierop niet is ingegaan, mist derhalve feitelijke grondslag. Voorts zijn tegen het ontwerp van het rijksinpassingsplan 155 zienswijzen naar voren gebracht die door de ministers in de zienswijzenota zijn beantwoord. Gelet hierop ligt het, anders dan wordt betoogd, in de rede dat de zienswijzenota enige omvang heeft. In deze omstandigheid ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de beantwoording van de zienswijzen onzorgvuldig is.

6. [appellant sub 18], [appellante sub 11] en Wijkstellinghof betogen dat met hen ten onrechte geen of te weinig overleg en participatie heeft plaatsgevonden over het tracé van de hoogspanningsverbinding. Wijkstellinghof betoogt dat aan de bewoners van Vijfhuizen te weinig informatie is verstrekt. In haar nadere stukken wijst Wijkstellinghof erop dat uit een door haar gehouden onderzoek volgt dat de bezorging van de InforMeer gebrekkig is en niet had mogen worden gebruikt als middel ter bekendmaking van de terinzagelegging van het (ontwerp)rijksinpassingsplan.

6.1. De Afdeling overweegt dat het onderzoek van Wijkstellinghof is gehouden in de periode van 3 tot 21 december 2012 en derhalve na de data van het bestreden besluit. Reeds hierom kan een gebrekkige bezorging in die periode, wat daar verder ook van zij, niet leiden tot het oordeel dat niet aan de wettelijke verplichtingen wat betreft de terinzagelegging van het ontwerp van het rijksinpassingsplan en het naar voren brengen van zienswijzen is voldaan.

In het algemene verweerschrift staat dat op vier avonden in mei en juni 2012 informatieavonden zijn georganiseerd waar alle belangstellenden zijn geïnformeerd en desgewenst nadere uitleg is gegeven over het ontwerp van het rijksinpassingsplan. Een kennisgeving hiervan is in alle lokale kranten gepubliceerd. Voorts zijn nieuwsbrieven verspreid aan de belanghebbenden die wonen en werken binnen de invloedsfeer van het rijksinpassingsplan. De ministers wijzen er voorts op dat via verschillende internetpagina’s informatie over de voorziene hoogspanningsverbinding is verstrekt. Dat deze informatievoorzieningen hebben plaatsgevonden is niet weersproken. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de bewoners van Vijfhuizen onvoldoende geïnformeerd zijn over het rijksinpassingsplan.

Voorts maakt het bieden van inspraak geen deel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde planprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting, wat daar verder ook van zij, heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de planprocedure en het rijksinpassingsplan. Dit betoog slaagt niet.

7. [appellant sub 33] betoogt dat in de toelichting van het rijksinpassingsplan wordt verwezen naar stukken ter onderbouwing van de keuze om 20 km van de hoogspanningsverbinding te verkabelen, maar dat deze stukken ten onrechte niet met het rijksinpassingsplan ter inzage hebben gelegen. Wijkstellinghof betoogt in haar beroepschrift dat zij in de afgelopen twee maanden een onderzoek van NLR Air Transport Safety Institute niet heeft kunnen raadplegen.

Deze beroepsgronden hebben betrekking op mogelijke onregelmatigheden van na de datum van het bestreden besluit en kunnen reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheden kunnen geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.

8. Verder hebben enkele appellanten bezwaren naar voren gebracht over de opstelling van TenneT in het project Noordring en over een door TenneT aan appellanten verzonden tekening die volgens hen niet op de juiste schaal is. In dit verband overweegt de Afdeling dat thans aan de orde is het besluit tot vaststelling van het rijksinpassingsplan. Dit besluit is genomen door de ministers. De houding van TenneT in deze procedure en de door appellanten bedoelde tekening kunnen, wat daar verder ook van zij, behoudens in zeer uitzonderlijke omstandigheden niet afdoen aan de rechtmatigheid van het besluit. Van dergelijke omstandigheden is niet gebleken.

Algemene aspecten

9. Voor zover een aantal appellanten in hun beroepschrift heeft verwezen naar de inhoud van hun zienswijze of de zienswijze van anderen, overweegt de Afdeling dat in de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op de zienswijzen. Appellanten hebben geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van hun zienswijzen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Behoefte

10. [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] betogen dat geen behoefte bestaat aan de voorziene hoogspanningsverbinding. In dit verband wijzen zij op de economische crisis waarbij [appellant sub 4] er tevens op wijst dat de brochure "Nut en noodzaak, Randstad 380 kV-hoogspanningsverbinding Beverwijk-Zoetermeer" van november 2009 (hierna: de brochure) niet meer actueel is en dat alle woningen reeds zijn aangesloten op het elektriciteitsnetwerk. Verder betogen zij dat ten onrechte de commerciële belangen van TenneT doorslaggevend zijn geweest. [appellant sub 4] betoogt dat de liberalisering van de energiemarkt, gelet op deze hoogspanningsverbinding, meer nadelen dan voordelen biedt. [appellant sub 3] en anderen wijzen erop dat steeds meer energie decentraal wordt opgewekt waardoor de marktpositie van TenneT zal afnemen. [appellant sub 4] betoogt ten slotte dat niet duidelijk is op welke termijn wordt gedoeld in paragraaf 2.1 van het MER.

10.1. De ministers stellen zich op het standpunt dat de voorziene hoogspanningsverbinding een toekomstvaste oplossing beoogt te bieden om de voorziening van elektriciteit, de leveringszekerheid en de transportcapaciteit op de lange termijn te waarborgen. De economische crisis brengt hierin geen verandering. Verder wijzen de ministers op de wettelijke taak die op TenneT rust, op de door de overheid gereguleerde tarieven en op de Europese en nationale regelgeving die verplichten tot liberalisering van de energiemarkt. Commerciële overwegingen spelen volgens de ministers geen rol bij de voorziene hoogspanningsverbinding.

Met betrekking tot de decentrale opwekking van energie betogen de ministers dat daarmee rekening is gehouden in de behoefteraming maar dat dat niet zal leiden tot een afname van de behoefte aan de voorziene hoogspanningsverbinding.

10.2. In de toelichting op het rijksinpassingsplan staat in paragraaf 1.3 dat met de nieuwe hoogspanningsverbinding wordt voorzien in:

- het veilig stellen van de elektriciteitsvoorziening in de Randstad, door een toekomstvaste ontsluiting van de regionale transportnetten;

- voldoende toekomstvaste transportcapaciteit om elektriciteit die in de Randstad wordt opgewekt te transporteren naar elders en omgekeerd;

- een toekomstvaste ontsluiting van de grootschalige productielocaties op de Maasvlakte en de daar aangesloten hoogspanningsverbinding met Groot-Brittannië;

- een toekomstvaste ontsluiting van de door de rijksoverheid voorziene grootschalige onshore en offshore windproductielocaties aangesloten op Velsen en Beverwijk, waarbij vier circuits voldoende doorvoercapaciteit tot de landelijke transportring waarborgen;

- het amoveren van verbindingen die aan het einde van hun levensduur zijn;

- extra waarborgen in geval van grootschalige calamiteiten in verbindingen of transformatorstations.

Door de voorgenomen netuitbreidingen ontstaan twee ringvormige structuren in het 380 kV-net in de Randstad. Het betreft een zuidelijk en een noordelijk ringnet, die elk op meer plaatsen zijn verbonden met de rest van het 380 kV-net en het onderliggende 150 kV-net. Hierdoor ontstaat een robuust netwerk.

Voorts staat in de toelichting op het rijksinpassingsplan dat in toenemende mate zorg bestaat over de kwetsbaarheid van de stroomvoorziening in de Randstad, mede door het beperkte aantal en de capaciteit van aansluitpunten van het 150 kV-net. Bij het uitblijven van investeringen zullen op termijn de volgende problemen ontstaan:

- in perioden met een grote vraag naar elektriciteit vanuit het 150 kV-net kan de netbeheerder niet meer volledig aan die vraag voldoen;

- de bedrijfszekerheid van het 150 kV-net neemt af ten gevolge van veroudering in combinatie met zwaardere belasting;

- in perioden van weinig vraag in de Randstad zal het voor producenten steeds moeilijker worden om stroom te transporteren naar gebieden buiten de Randstad. De netbeheerder kan genoodzaakt zijn productie en import te beperken om overbelasting van het net te voorkomen. Dit is strijdig met zijn faciliterende rol;

- de kans op grootschalige stroomuitval in de Randstad wordt groter;

- daarnaast is de afvoercapaciteit vanuit Beverwijk beperkt door de opgelegde maximale capaciteit.

Deze knelpunten worden veroorzaakt doordat het elektriciteitsgebruik de komende jaren verder zal toenemen, hetgeen onder meer veroorzaakt wordt door meer technologische ontwikkelingen.

10.3. De brochure is een publicatie van het Ministerie van Economische Zaken van november 2009 en bevat informatie aan burgers en bedrijven over de voorziene Noordring. In de brochure is verkort weergegeven hetgeen in overweging 11.2 van de toelichting op het rijksinpassingsplan is vermeld.

10.4. In het MER staat in paragraaf 2.1 dat het kabinet heeft aangegeven waarom de verbindingen nodig zijn: bij het uitblijven van investeringen in het hoogspanningsnet in de Randstad kan op termijn de leveringszekerheid van elektriciteit niet langer worden gegarandeerd.

10.5. Met betrekking tot de brochure overweegt de Afdeling dat deze slechts dient ter informatie aan burgers en bedrijven en dat de behoefte aan de voorziene hoogspanningsverbinding daar niet op is gebaseerd. De brochure kan derhalve in deze procedure niet aan de orde komen.

De Afdeling overweegt dat, mede gelet op hetgeen is vermeld in de toelichting op het rijksinpassingsplan, behoefte bestaat aan de voorziene hoogspanningsverbinding. De Afdeling acht hierbij van belang dat de nieuwe hoogspanningsverbinding deels ter vervanging zal dienen van de bestaande 150 kV-hoogspanningsverbinding die, zoals de ministers onweersproken hebben gesteld, verouderd is. In zoverre is derhalve, wat verder ook zij van dit betoog, niet van belang dat de economische crisis leidt tot een vermindering van het energieverbruik. De ministers hebben zich onweersproken op het standpunt gesteld dat door de moderne technologie een steeds grotere behoefte aan energie bestaat. Derhalve is evenmin van belang dat bestaande woningen reeds zijn aangesloten op het elektriciteitsnet, hetgeen ook niet door de ministers is betwist.

Het rijksinpassingsplan voorziet niet in de liberalisering van de energiemarkt, zodat het betoog van [appellant sub 4] hieromtrent thans niet aan de orde kan komen. Verder overweegt de Afdeling dat TenneT op grond van artikel 10, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 is aangewezen als beheerder van het landelijk hoogspanningsnet, zodat de liberalisering en de opkomst van het decentraal opwekken van energie aan haar positie geen afbreuk doen. Ten slotte overweegt de Afdeling dat thans geen commercieel belang van TenneT in geding is, maar dat op TenneT op grond van artikel 16 van de Elektriciteitswet 1998 de wettelijke taak rust om haar netten in werking te hebben, te onderhouden en de veiligheid, doelmatigheid en betrouwbaarheid van de netten en van het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen.

Voor zover [appellant sub 4] betoogt dat niet duidelijk is op welke termijn wordt gedoeld in paragraaf 2.1 van het MER, hebben de ministers uiteengezet dat dit de periode tot ongeveer 2020 is. Dit is overeenkomstig de zichtperiode van het door TenneT op grond van artikel 21 van de Elektriciteitswet 1998 opgesteld Kwaliteits-capaciteitsdocument 2011. De behoefte aan de voorziene hoogspanningsverbinding is derhalve bezien binnen de planperiode van tien jaar.

De betogen van [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 4] omtrent de behoefte aan de voorziene hoogspanningsverbinding falen.

Gezondheid

11. In het kader van de milieueffectrapportage voor de hoogspanningsverbinding is onder meer onderzoek gedaan naar de effecten van de hoogspanningsverbinding op de kwaliteit van de leefomgeving. In het rapport "Achtergrondrapport leefomgevingskwaliteit MER Noordring Randstad 380", gedateerd 13 april 2012 en opgesteld door Tauw (hierna: het achtergrondrapport leefomgevingskwaliteit) is onder meer ingegaan op de invloed van de hoogspanningsverbinding op de gezondheid van de mens.

Zoals de Afdeling in de uitspraak omtrent de Zuidring heeft overwogen, brengt het in gebruik nemen van een hoogspanningsverbinding onder meer met zich dat daar omheen een magnetisch veld ontstaat. De sterkte van een magnetisch veld op een bepaalde plaats is afhankelijk van de hoeveelheid stroom die wordt getransporteerd of gebruikt, maar is ook sterk afhankelijk van de afstand van de bron die het veld veroorzaakt. Hoe groter de afstand tot de hoogspanningsverbinding, des te sneller neemt de veldsterkte af. Verder is voor de sterkte van het magneetveld van belang de omstandigheid of de hoogspanningsverbinding bovengronds of ondergronds wordt aangelegd.

Voorts staat in die uitspraak dat bij effecten op de gezondheid onderscheid wordt gemaakt tussen korte termijn effecten (directe effecten) en lange termijn effecten. De korte termijn effecten worden veroorzaakt door de opgewekte elektrische stroom in het lichaam. Voor de gesignaleerde lange termijn effecten is geen aannemelijk biologisch mechanisme vastgesteld. Er zijn in Nederland geen wettelijke normen gesteld voor de blootstelling van de bevolking aan deze velden.

11.1. Om korte termijn effecten te voorkomen wordt, op grond van de laagste blootstelling waarbij effecten kunnen optreden, een referentieniveau van 100 microtesla (hierna: µT) gehanteerd. Dit is het door de Europese Unie aanbevolen niveau voor magnetische veldsterkte, welke waarde ook in Nederland wordt gehanteerd. In Nederland wordt volgens het achtergrondrapport leefomgevingskwaliteit de advieswaarde van 100 µT op maaiveldniveau nergens overschreden, ook niet direct onder bovengrondse hoogspanningsverbindingen.

11.2. Met betrekking tot de lange termijn effecten is op rijksniveau beleid ontwikkeld. Dit beleid is gebaseerd op het Europese voorzorgbeginsel.

Bij brief van de toenmalige staatssecretaris van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu (hierna: VROM) van 3 oktober 2005, kenmerk SAS/2005183118, nadien bevestigd en verduidelijkt in een brief van de toenmalige minister van VROM van 4 november 2008, kenmerk DGM\2008105664 (www.rijksoverheid.nl), is een advies aan gemeenten en provincies gezonden met betrekking tot de aanwezigheid van hoogspanningsverbindingen in de nabijheid van gevoelige bestemmingen in verband met gezondheidsrisico's. Het advies houdt in bij de vaststelling van streek- en bestemmingsplannen en van de tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen zoveel als redelijkerwijs mogelijk te vermijden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied onder bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 µT (de magneetveldzone). In de brief wordt geadviseerd zo weinig mogelijk gevoelige bestemmingen, zoals woningen, crèches en kinderopvangplaatsen, te situeren in de specifieke zone. Volgens de brief is de reden hiervan dat mogelijk een statistisch significante associatie aanwezig is tussen het optreden van leukemie bij kinderen en de magnetische velden van bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Gebaseerd op een advies van de Gezondheidsraad van 21 februari 2008 wordt in de bijlage van de brief van 4 november 2008 het begrip "langdurig verblijf" omschreven als verblijf van minimaal 14 tot 18 uur per dag gedurende minimaal één jaar. Het begrip "gevoelige bestemming" wordt in de bijlage als woning, school, crèche en kinderopvangplaats gedefinieerd. Daarbij is toegelicht dat andere bestemmingen waar kinderen voor kortere tijd en niet dagelijks verblijven, geen gevoelige bestemmingen zijn. Op grond van het voorzorgbeginsel is er volgens de bijlage geen reden om de toepassing van het advies van de Gezondheidsraad uit te breiden naar bijvoorbeeld sportvelden, kinderspeelplaatsen en recreatiegebieden. Voor de omschrijving van het begrip erf wordt in de brief aangesloten bij de definitie van de term in het voormalige Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, zodat gronden, aansluitend op een woning die ingericht zijn ten dienste van de woning, beschouwd worden als erf.

11.3. Bij het rijksinpassingsplan zijn het briefadvies van de staatssecretaris van VROM van 3 oktober 2005 en de daarop betrekking hebbende brief van de minister van VROM van 4 november 2008 inzake hoogspanningslijnen en de gevolgen daarvan voor de volksgezondheid (hierna tezamen genoemd: het advies van VROM) tot uitgangspunt genomen. Hoewel het advies van VROM ziet op bovengrondse hoogspanningverbindingen, is het volgens de ministers op zowel het bovengrondse als het ondergrondse deel van de hoogspanningsverbinding toegepast.

11.4. In bijlage 2 bij het rijksinpassingsplan "Analyse gevoelige objecten magneetveldzone" (hierna: de analyse gevoelige objecten) staat dat in eerste instantie de mogelijke gevoelige bestemmingen zijn geïnventariseerd op basis van de indicatieve magneetveldzone die voor deze verbinding is bepaald op 50 m uit het hart van de verbinding voor het bovengrondse deel en op 30 m uit het hart van de verbinding voor het ondergrondse deel. Daarna is de specifieke magneetveldzone voor het bovengrondse deel van de hoogspanningsverbindingen bepaald op basis van de Handreiking voor het berekenen van de breedte van de specifieke magneetveldzone bij bovengrondse hoogspanningslijnen, versie 3.0 van 25 juni 2009, van het rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (hierna: RIVM), die in opdracht van het Ministerie van VROM is opgesteld (hierna: de handreiking). De specifieke magneetveldzone voor het ondergrondse deel van de hoogspanningsverbindingen is berekend aan de hand van het rapport "Afspraken over de rekenmethodiek voor de magneetveldzone bij ondergrondse kabels en hoogspanningstations behorende tot de Randstad 380 kV verbinding" van het RIVM.

11.5. In de toelichting op het rijksinpassingsplan staat in paragraaf 6.2.3 dat het verschil tussen de indicatieve en specifieke magneetveldzone bij een bovengrondse verbinding wordt veroorzaakt door de plaats van en de afstand tussen de masten en de hoogte van de draden ten opzichte van het maaiveld in het locatiespecifieke geval. Bij een ondergrondse verbinding is dit afhankelijk van de diepteligging van de kabel. De specifieke magneetveldzone is bepalend voor de vraag of een object als gevoelige bestemming als bedoeld in het advies van VROM wordt aangemerkt, aldus de toelichting.

12. In de uitspraak omtrent de Zuidring is overwogen dat de ministers zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat het advies van VROM, om niet uit te gaan van een magneetveldzone van 0,2 µT, is gebaseerd op het best beschikbare wetenschappelijke onderzoek. In hetgeen thans is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding daar anders over te oordelen. In dit verband overweegt de Afdeling dat enkele appellanten in hun nadere stukken een rapport van BioInitiative 2012 van 31 december 2012 hebben overgelegd. Dit rapport is een aanvulling op een rapport van BioInitiative van 31 augustus 2007. Zoals reeds in de uitspraak omtrent de Zuidring is overwogen, heeft de commissie Elektromagnetische velden van de Gezondheidsraad in een briefadvies aan de minister van VROM van 2 september 2008 haar kanttekeningen geplaatst bij het wetenschappelijke gehalte van het rapport uit 2007. Het rapport uit 2012 dateert van na de data van het nemen van het bestreden besluit. De ministers hebben dit derhalve niet bij het bestreden besluit kunnen betrekken.

13. Wijkstellinghof betoogt dat ten onrechte geen rekening is gehouden met het feit dat het risico op het krijgen van de ziekte van Alzheimer door het wonen in de nabijheid van een hoogspanningsverbinding zou worden vergroot. [appellant sub 4] betoogt dat ten onrechte niet duidelijk is wat de gevolgen van de aanwezigheid van de hoogspanningsverbinding op een afstand groter dan 50 m zijn voor het risico op het krijgen van de ziekte van Alzheimer.

13.1. De ministers hebben zich op het standpunt gesteld dat uit een Zwitsers onderzoek weliswaar naar voren is gekomen dat er een relatie zou kunnen zijn tussen het wonen nabij hoogspanningsverbindingen en de ziekte van Alzheimer, maar dat dit onderzoek geen inzicht geeft in de mogelijke verklaring hiervoor. De ministers wijzen erop dat in dit onderzoek staat dat het onderzoek alleen wetenschappelijk voldoende betrouwbaar is op een afstand van minder dan 50 m aan weerszijden van de hoogspanningsverbinding en dat bij de voorziene hoogspanningsverbinding de aan te houden magneetveldzone op grond van het advies van VROM reeds 50 m aan weerszijden van de bovengrondse hoogspanningsverbinding is. De uitkomst van dit Zwitserse onderzoek geeft vooralsnog geen aanleiding het advies van VROM op dit punt aan te passen, aldus de ministers.

13.2. In het achtergrondrapport leefomgevingskwaliteit staat dat recent Zwitsers onderzoek [Huss et al, 2008] een statistische relatie heeft aangetoond tussen het wonen binnen 50 m van hoogspanningsverbindingen en sterfgevallen als gevolg van de ziekte van Alzheimer. De auteurs concluderen dat een verband bestaat tussen een verhoogde kans op het overlijden ten gevolge van deze ziekte en het wonen dichtbij hoogspanningsverbindingen (<50 m). Het relatieve risico om te overlijden door de ziekte van Alzheimer voor mensen die langer dan 15 jaar binnen 50 m nabij hoogspanningsverbindingen wonen, is volgens het onderzoek twee keer zo groot als voor mensen die verder van hoogspanningsverbindingen wonen. Daarnaast is een toename van de kans geconstateerd naarmate men langer nabij de hoogspanningsverbindingen woonde. De auteurs geven aan dat geen verhoogde kans is geconstateerd als men verder dan 50 m van de hoogspanningsverbindingen woont. Hoogspanningsverbindingen veroorzaken een magnetisch veld. De auteurs hebben het verband tussen het risico en het magneetveld van de hoogspanningsverbinding niet kunnen onderzoeken. De reden hiervan is dat zij geen beschikking hadden over gegevens van de sterkte van het magneetveld gedurende de periode waarin de mensen nabij de hoogspanningsverbinding woonden.

Het Kennisplatform Elektromagnetisch velden (hierna: het Kennisplatform) heeft een reactie gegeven op het in het achtergrondrapport genoemde onderzoek van Huss et al. De conclusie van het Kennisplatform is dat het onderzoek goed is opgezet en dat de conclusies voor een belangrijk deel zorgvuldig zijn getrokken.

De Gezondheidsraad heeft naar aanleiding van het onderzoek van Huss et al en de reactie daarop van het Kennisplatform een briefadvies, gedateerd 30 maart 2009, aan de minister van VROM geschreven. Omdat het onderzoek een aantal beperkingen bevat, kan uit dit onderzoek geen conclusie over een oorzakelijk verband tussen de ziekte van Alzheimer en het wonen in de nabijheid van hoogspanningsverbindingen worden getrokken, aldus de Gezondheidsraad.

13.3. Het rijksinpassingsplan voorziet ter hoogte van de wijk Stellinghof in Vijfhuizen en de woning van [appellant sub 4] in Nieuwe Wetering in de aanleg van een gecombineerde, onderscheidenlijk solo, bovengrondse verbinding waarvoor een indicatieve magneetveldzone van 50 m aan weerszijden geldt. De woning van [appellant sub 4] ligt op ongeveer 660 m van de voorziene verbinding. De woningen in de wijk Stellinghof liggen op een afstand van ten minste 250 m van de voorziene verbinding.

13.4. Gelet op hetgeen in 13.2 is opgenomen over het onderzoek van Huss et al hebben de ministers in dit onderzoek geen aanleiding hoeven zien om in aanvulling op het advies van VROM verdergaande eisen te stellen aan de magneetveldzone of aanvullend onderzoek te doen naar het gebied dat op een grotere afstand dan 50 m van de voorziene hoogspanningsverbinding ligt. Hierbij acht de Afdeling van belang dat uit het onderzoek van Huss et al zelf reeds naar voren komt dat het onderzoek alleen wetenschappelijk voldoende betrouwbaar is op een afstand van minder dan 50 m van de hoogspanningsverbindingen. Bij de in het rijksinpassingsplan voorziene hoogspanningsverbinding is de aan te houden indicatieve magneetveldzone ter hoogte van de wijk Stellinghof en de woning van [appellant sub 4] op grond van het advies van VROM reeds 50 m aan weerszijden van de hoogspanningsverbinding, zodat op die wijze reeds bescherming, voor zover nodig, wordt geboden. Voorts is van belang dat met dit onderzoek geen causaal verband tussen het wonen bij een hoogspanningsverbinding en het voorkomen van de ziekte van Alzheimer is aangetoond.

14. Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 4] dat over de gevolgen van de voorziene hoogspanningsverbinding voor de gezondheid zekerheid moet bestaan bij de vaststelling van het rijksinpassingsplan, overweegt de Afdeling dat het, gelet op de complexiteit daarvan, niet mogelijk is om zekerheid te verkrijgen over alle gevolgen van de voorziene hoogspanningsverbinding op de gezondheid. Het advies van VROM is, zoals de Afdeling in 2.17.4 van de uitspraak omtrent de Zuidring heeft overwogen, aan te merken als een beleidsmatige keuze, gebaseerd op de resultaten van een evaluatie van de beschikbare wetenschappelijke gegevens en in aanmerking genomen de onzekerheden van de uitkomsten van de relevante wetenschappelijke onderzoeken. Verder bestaat, zoals is overwogen in 10.5, thans behoefte aan de voorziene hoogspanningsverbinding. Daarom hebben de ministers bij de vaststelling van het rijksinpassingsplan zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zij zich op het moment van vaststelling van het rijksinpassingsplan op het advies van VROM mochten baseren.

15. Wijkstellinghof wijst op mensen met elektronische implantaten die in de nabijheid van of onder de voorziene hoogspanningsverbinding verblijven. Volgens Wijkstellinghof is ten onrechte geen onderzoek gedaan naar de gevolgen van piekbelasting van de hoogspanningsverbinding op deze elektronische implantaten. Ook VDV wijst op de gevolgen van de hoogspanningsverbinding voor pacemakers.

15.1. De ministers stellen zich op het standpunt dat mensen met pacemakers, implanteerbare cardioverter-defibrillators (hierna: icd’s) en cochleair implantaten (elektronisch gehoorimplantaat in het hoofd) geen onverantwoorde gezondheidsrisico’s lopen ten gevolge van de voorziene hoogspanningsverbinding.

15.2. Met betrekking tot het betoog omtrent de invloed op de icd’s en elektronische implantaten overweegt de Afdeling als volgt.

In het MER en het achtergrondrapport leefomgevingskwaliteit staat dat met betrekking tot verblijf in de directe omgeving van een hoogspanningslijn voor dragers van een pacemaker of icd reden tot ongerustheid is gebleken. Geregeld wordt in de media aandacht besteed aan de mogelijk storende werking van elektromagnetische velden op pacemakers of defibrillatoren. De pacemaker zou kortdurend in een andere frequentie kunnen gaan werken dan normaliter het geval is; dit kan invloed hebben op het hartritme van de drager. Overigens zou dit niet levensbedreigend zijn - de pacemaker keert ook weer terug naar de normale frequentie wanneer de drager het elektrische veld verlaat - maar het kan de drager van de pacemaker vanzelfsprekend wel verontrusten.

Verder staat in het MER en het achtergrondrapport leefomgevingskwaliteit dat pacemakers en icd’s in beginsel niet worden gestoord door elektrische en magnetische velden. Pacemakers en icd’s die na 15 januari 1996 op de markt zijn gekomen, moeten aan de Europese norm EN 50061/A1 voldoen, waardoor verstoring door de elektriciteitslevering in normale woon- en werkomgeving in ieder geval is uitgesloten. Nieuwe pacemakers en icd’s zijn dus goed afgeschermd voor invloeden van buitenaf, maar bepaalde oudere typen pacemakers reageren wel op een elektrisch veld van meer dan 2000 V/m of op een magnetisch veld van meer dan 150 µT. Een elektrisch veld van meer dan 2000 V/m kan plaatselijk onder hoogspanningslijnen optreden; een magnetisch veld onder hoogspanningslijnen is altijd veel lager dan 150 µT. Ook deze oudere typen kunnen aldus alleen worden verstoord in een omgeving waar relatief sterke velden aanwezig zijn. Het is niet aannemelijk dat nog pacemakers in gebruik zijn die dateren van voor 15 januari 1996. De gemiddelde levensduur van een pacemaker is ongeveer tien jaar. TenneT adviseert eigenaren van pacemakers om contact op te nemen met de cardioloog om navraag te doen over het type pacemaker, aldus het MER en het achtergrondrapport leefomgevingskwaliteit.

Niet in geschil is dat magnetische velden van meer dan 150 µT niet zullen optreden ten gevolge van de voorziene hoogspanningsverbinding, zodat deze in zoverre geen risico's voor mensen met een pacemaker met zich brengen. Met betrekking tot het elektrisch veld overweegt de Afdeling dat weliswaar niet is uitgesloten dat dit veld plaatselijk onder hoogspanningslijnen soms meer dan 2000 V/m kan bedragen, maar dat alleen de vóór 15 januari 1996 op de markt gebrachte pacemakers hierdoor verstoring kunnen ondervinden. Verder is de conclusie in het achtergrondrapport leefomgevingskwaliteit dat een pacemaker gemiddeld niet langer dan tien jaar mee gaat, niet bestreden zodat geen aanleiding voor het oordeel bestaat dat de ministers in zoverre een doorslaggevend gewicht aan een mogelijke verstoring van een oud type pacemaker hadden moeten toekennen.

15.3. Het Kennisplatform heeft een memo gepubliceerd waarin de resultaten van een onderzoek naar de gevolgen van een hoogspanningsverbinding op de werking van een cochleair implantaat zijn opgenomen. Dit betreft het memo "Cochleair Implantaten die voldoen aan de Europese norm functioneren normaal nabij hoogspanningslijnen" van 16 augustus 2012. Het Kennisplatform concludeert in dit memo dat cochleair implantaten die voldoen aan de Europese norm niet worden verstoord door normaal functionerende hoogspanningsverbindingen in Nederland. In de uitzonderlijke situatie dat in een hoogspanningsverbinding kortsluiting optreedt, kan dat leiden tot een kortstondige storing, maar het implantaat zal daardoor niet stuk gaan, aldus het Kennisplatform in dat memo.

Gelet op de conclusie in dit memo, die Wijkstellinghof niet heeft bestreden, bestond geen aanleiding voor de ministers om afzonderlijk onderzoek te doen naar de gevolgen van de hoogspanningsverbinding op cochleair implantaten.

16. [appellant sub 4] voert aan dat bij de berekening van de magneetveldzone ten onrechte is uitgegaan van een belasting van 30% van de hoogspanningsverbinding, omdat niet is gewaarborgd dat de belasting niet meer dan 30% zal zijn.

16.1. De ministers stellen dat in de handreiking staat dat een rekenstroom van 30% van de ontwerpstroom is gebaseerd op onderzoek van het RIVM (Achtergrondenbeleid bovengrondse hoogspanningslijnen RIVM rapport 861020014/2007) naar de jaargemiddelde stroom van alle 380- en 220 kV-verbindingen in 2003. Daaruit is gebleken dat voor 90% van de verbindingen de werkelijke jaargemiddelde stroom ruim onder 30% van de ontwerpstroom ligt. Een keuze voor 30% van de ontwerpstroom anticipeert op groei van het elektriciteitsgebruik in de komende decennia. De aanname van 30% wordt periodiek geëvalueerd met de evaluatie van de handreiking voor deze berekeningen. De maximale belasting in de bedrijfsvoeringsituatie is 2000 Ampere per circuit. Dit is 50% van het maximaal toelaatbaar vermogen voor een korte periode. De jaargemiddelde belasting van de verbinding is 30%. Dit is overeenkomstig de genoemde handreiking van het RIVM, aldus de ministers.

16.2. De Afdeling overweegt, zoals zij ook heeft gedaan in de uitspraak omtrent de Zuidring, dat het door [appellant sub 4] betwiste percentage van 30 voor de jaargemiddelde belasting van de hoogspanningsverbinding is gebaseerd op de handreiking die is opgesteld door een ter zake deskundige en onafhankelijke instantie. Voorts betrekt de Afdeling bij haar oordeel dat, zoals eveneens in de uitspraak omtrent de Zuidring is overwogen, uit de Elektriciteitswet 1998 en de netcode volgt dat de hoogspanningsverbinding niet maximaal zal kunnen worden belast, omdat anders niet kan worden voldaan aan de eisen die de netcode hieraan stelt.

Gelet op de eisen van de Elektriciteitswet en de handreiking en het daaraan ten grondslag liggende Achtergrondenbeleid overweegt de Afdeling dat de ministers bij de berekeningen van de magneetveldzone in redelijkheid hebben kunnen uitgaan van een belastinggraad van 30% van de hoogspanningsverbinding en van de verwachting dat deze binnen de planperiode niet structureel zal stijgen.

17. Met betrekking tot het betoog van VDNW en anderen dat het rijksinpassingsplan in strijd is met het advies van VROM omdat door het gekozen tracé de magneetveldzone over woningen komt te liggen, overweegt de Afdeling, zoals zij ook in de uitspraak omtrent de Zuidring heeft gedaan, dat uit het advies van VROM niet volgt dat geen enkele woning in de magneetveldzone mag staan. Het betoog faalt derhalve.

18. De erven [appellant sub 23A] betogen dat de ministers een onjuiste uitleg aan het voorzorgbeginsel geven omdat hun woning in de magneetveldzone niet is wegbestemd. De erven [appellant sub 23A] wijzen erop dat in strijd met het voorzorgbeginsel en de uitspraak omtrent de Zuidring de afweging of gevoelige bestemmingen te handhaven zijn binnen de magneetveldzone afhankelijk is gemaakt van een stapeling van milieufactoren en bereidheid tot verkoop van woningen. Volgens de erven [appellant sub 23A] dient specifiek naar de situatie te worden gekeken en dienen de ministers tot de conclusie te komen dat hun woning in de magneetveldzone niet kan worden gehandhaafd.

Ook een aantal andere appellanten betoogt in het algemeen dat ten onrechte de gevoelige bestemmingen binnen de magneetveldzone niet zijn wegbestemd.

18.1. Met betrekking tot de woning van de erven [appellant sub 23A] hebben de ministers zich op het standpunt gesteld dat deze woning en het bijbehorend erf deels binnen de specifieke magneetveldzone komen te liggen.

De ministers betogen dat het enkele feit dat een woning in de magneetveldzone zal staan niet voldoende is om de woonfunctie te beëindigen. Hieromtrent hebben zij een afweging gemaakt, waarbij aansluiting is gezocht bij het advies van VROM. Hierin staat volgens de ministers dat zoveel als redelijkerwijs mogelijk is vermeden moet worden dat er gevoelige bestemmingen in de magneetveldzone liggen. Uitzonderingen zijn hierop acceptabel als van kleinschalige concentraties van gevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld apart gelegen bedrijfswoningen of boerderijen) sprake is. De ministers menen dat de woning van de erven [appellant sub 23A] als een kleinschalige concentratie van gevoelige bestemmingen kan worden aangemerkt. Verder wijzen de ministers erop dat in het advies van VROM staat dat als hier sprake van is, een stapeling van negatieve milieufactoren een indicatie kan zijn om extra voorzorgen of maatregelen te treffen. De ministers hebben gemeend dat geen sprake is van een stapeling van milieufactoren, waarbij zij van belang hebben geacht dat de bestaande 150 kV-verbinding zal worden geamoveerd en op een grotere afstand van de woning ondergronds zal worden aangelegd. Verder wijzen de ministers erop dat TenneT voor alle gevoelige bestemmingen binnen de specifieke magneetveldzone een aanbod tot aankoop zal doen.

18.2. De erven [appellant sub 23A] zijn eigenaar van de woning op het perceel [locatie 1] in Hazerswoude-Dorp.

In de analyse gevoelige objecten zijn de gevoelige bestemmingen gelegen binnen de magneetveldzone van de voorziene hoogspanningsverbindingen geïnventariseerd en van een beoordeling voorzien in verband met de vraag of de desbetreffende bestemming redelijkerwijs gehandhaafd kan blijven in het licht van het advies van VROM.

De woning van de erven [appellant sub 23A] staat volgens de analyse gevoelige objecten binnen de indicatieve en de specifieke magneetveldzone. Het desbetreffende perceel is gelegen nabij de bestaande 150 kV-hoogspanningsverbinding die zal worden geamoveerd. Verder staat in de analyse gevoelige objecten dat overigens geen aanwijsbare milieufactoren zijn aan te wijzen. Door de toevoeging van de hoogspanningsverbinding ontstaat, zo staat in de analyse gevoelige objecten, naar de mening van de ministers geen zodanige stapeling van milieufactoren dat de woning daardoor redelijkerwijs niet kan worden gehandhaafd. De ministers zijn tot slot nog van mening dat ook niet onvermeld mag blijven dat van de zijde van TenneT aan bewoners van de onderhavige woning een aanbod tot uitkoop wordt gedaan. De ministers zijn op grond van het bovenstaande van oordeel dat onderhavige gevoelige bestemming redelijkerwijs gehandhaafd kan blijven, aldus de analyse gevoelige objecten.

18.3. In de toelichting op het rijksinpassingsplan staat dat op grond van het advies van VROM en het daarin verwoorde redelijkerwijs-criterium, het aanvaardbaar is dat bij kleinschalige concentraties van gevoelige bestemmingen, er gevoelige bestemmingen binnen de magneetveldzone komen te liggen. Een stapeling van negatieve milieufactoren kan in dat geval wel aanleiding zijn voor het treffen van extra voorzorgen of maatregelen. Van de gevoelige bestemmingen (zowel papieren als feitelijk bestaande) waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zij in de magneetveldzone komen te liggen, is daarom beoordeeld of deze kunnen blijven bestaan.

In de toelichting op het rijksinpassingsplan staat verder dat de 29 gerealiseerde gevoelige bestemmingen, die in de indicatieve magneetveldzone komen te liggen, alle zijn aan te merken als kleinschalige concentraties van gevoelige bestemmingen. Het betreft namelijk functies zoals verspreid liggende (bedrijfs)woningen. Op basis van de berekende specifieke magneetveldzone is voor de 380 kV-verbinding (al dan niet gecombineerd met een 150 kV-verbinding) beoordeeld of deze gerealiseerde gevoelige bestemmingen ook binnen de specifieke magneetveldzone liggen. Negentien gerealiseerde gevoelige bestemmingen vallen buiten de berekende specifieke magneetveldzone. Voor de tien gerealiseerde gevoelige bestemmingen die binnen de specifieke magneetveldzone vallen is overeenkomstig het advies van VROM beoordeeld of de stapeling van milieufactoren aanleiding is om extra voorzorgen of maatregelen te treffen. Uit de analyse gevoelige objecten blijkt dat hier in geen van de gevallen aanleiding voor is. Hiervoor geldt het schadebeleid van TenneT. Dit betekent dat bij alle gerealiseerde gevoelige bestemmingen binnen de specifieke magneetveldzone het gebruik op basis van het advies van VROM kan worden voortgezet. Voor de acht nog niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen geldt dat het relatief eenvoudig en zonder onevenredige belangenaantasting te voorkomen is dat alsnog gevoelige bestemmingen binnen de magneetveldzone worden gerealiseerd en het aantal blootgestelden toeneemt. Bij deze percelen wordt de gevoelige bestemming niet gehandhaafd en zijn in het rijksinpassingsplan een bouwverbod en gebruiksverbod voor gevoelige bestemmingen opgenomen.

18.4. In het advies van VROM staat dat de toenmalige staatssecretaris het op basis van het redelijkerwijs-criterium, zoals verwoord in het advies van VROM, acceptabel vindt dat voor kleinschalige concentraties van gevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld apart gelegen bedrijfswoningen of boerderijen) uitzonderingen worden gemaakt. Anderzijds kan de stapeling van negatieve milieufactoren een indicatie zijn voor het treffen van extra voorzorgen of maatregelen.

18.5. In de uitspraak omtrent de Zuidring heeft de Afdeling overwogen dat geen wettelijk voorschrift valt aan te wijzen dat voorziet in de verplichting om gevoelige bestemmingen als bedoeld in het advies van VROM weg te bestemmen. Voorts heeft de Afdeling overwogen dat het in het advies van VROM neergelegde beleid niet alleen inhoudt dat bij het bepalen van het tracé voor zover redelijkerwijs mogelijk vermeden moet worden dat gevoelige bestemmingen binnen het tracé komen te liggen, maar tevens dat een afweging moet worden gemaakt of de gevoelige bestemmingen binnen de magneetveldzone, die redelijkerwijs niet vermeden kunnen worden, redelijkerwijs ter plaatse kunnen worden gehandhaafd. In dat kader heeft de Afdeling overwogen dat, nu het rijksinpassingsplan ingevolge artikel 3.28, derde lid, van de Wro geacht wordt deel uit te maken van de bestemmingsplannen waarop het betrekking heeft, het op de weg van de ministers ligt om zelf de afweging te maken of de gevoelige bestemmingen, die binnen de magneetveldzone komen te liggen, redelijkerwijs ter plaatse gehandhaafd kunnen worden. Bij de vaststelling van het rijksinpassingsplan ten behoeve van de Noordring hebben de ministers dat blijkens de analyse gevoelige objecten gedaan. In het bijzonder wat betreft de woning van de erven [appellant sub 23A] is daarin geconcludeerd dat deze gehandhaafd kan blijven waarbij de ministers hebben aangesloten bij het advies van VROM. Met betrekking tot het betoog van de erven [appellant sub 23A] dat het al dan niet handhaven van een gevoelige bestemming binnen de magneetveldzone niet afhankelijk mag zijn van de stapeling van milieufactoren, overweegt de Afdeling dat dit criterium volgt uit het advies van VROM. De erven [appellant sub 23A] hebben niet gemotiveerd waarom de ministers dat criterium in dit geval niet mochten toepassen. Verder overweegt de Afdeling dat de erven [appellant sub 23A] niet hebben bestreden dat ter plaatse van hun woning sprake is van een kleinschalige concentratie van gevoelige bestemmingen en ook niet gemotiveerd hebben aangegeven dat ter plaatse van hun woning sprake is van een zodanige stapeling van milieufactoren dat de woonbestemming redelijkerwijs niet gehandhaafd kan blijven. Verder hebben de ministers van bijkomend belang geacht dat TenneT de woning zal aankopen en is de afweging om de woning al dan niet te handhaven, anders dan de erven [appellant sub 23A] betogen, daarop niet gebaseerd.

19. [appellant sub 1] betoogt dat voor zijn situatie ten onrechte geen passende oplossing wordt geboden terwijl zijn woning in de magneetveldzone komt te staan. [appellant sub 1] wijst er in dit verband op dat de door hem gewenste verplaatsing van zijn bedrijfswoning door de ministers als passend wordt beschouwd. Nu de bestaande woning van [appellant sub 1] niet is wegbestemd en geen nieuw bouwvlak is toegekend, dient hij zich ten onrechte te wenden tot de raad van de gemeente Rijnwoude. Vooralsnog kan die raad niet instemmen met de door [appellant sub 1] gewenste verplaatsing en heeft die raad daarvoor twee alternatieven voorgesteld waarbij de bestaande bedrijfsopstallen moeten worden gesloopt. Volgens [appellant sub 1] zal TenneT de schade die hierdoor ontstaat niet volledig vergoeden.

19.1. De ministers hebben zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de woning van [appellant sub 1], die is gelegen binnen de specifieke magneetveldzone van de hoogspanningsverbinding, gehandhaafd kan blijven. Voorts hebben de ministers er op gewezen dat het schadebeleid van TenneT, dat geen deel uitmaakt van het rijksinpassingsplan, beoogt een passende oplossing te bieden voor eigenaren van gevoelige bestemmingen die niet in de specifieke magneetveldzone willen wonen of anderszins willen verblijven. In dat kader is de door [appellant sub 1] voorgestelde verplaatsing van de woning een passende oplossing, aldus de ministers. In het kader van het schadebeleid zal TenneT in overleg met de eigenaar het gemeentebestuur van Rijnwoude benaderen met een verzoek voor een planologische wijziging van het desbetreffende bestemmingsplan zodat de gewenste verplaatsing van de bedrijfswoning alsnog kan plaatsvinden, aldus de ministers.

19.2. [appellant sub 1] woont op het perceel [locatie 2] in Hazerswoude-Dorp waar hij tevens een agrarisch bedrijf uitoefent.

In de analyse gevoelige objecten staat dat de woning binnen de indicatieve en de specifieke magneetveldzone zal komen te staan. Op het perceel zijn het bestemmingsplan "Buitengebied" en de bestemming "Agrarische doeleinden" van toepassing. Ter plaatse is één woning per bouwvlak toegestaan. Het desbetreffende perceel is gelegen nabij de bestaande 150 kV-hoogspanningsverbinding die zal worden geamoveerd. Overigens zijn er geen bijzondere milieufactoren aan te wijzen. Door de toevoeging van de hoogspanningsverbinding ontstaat er naar de mening van de ministers geen zodanige stapeling van milieufactoren dat de woning daardoor zou moeten worden wegbestemd. In de analyse gevoelige objecten staat verder dat de ministers tot slot nog van mening zijn dat ook niet onvermeld mag blijven dat van de zijde van TenneT aan bewoners van de onderhavige woning een aanbod tot uitkoop wordt gedaan.

19.3. De Afdeling overweegt dat de woning van [appellant sub 1] in het rijksinpassingsplan niet is wegbestemd en derhalve in het bestemmingsplan "Buitengebied" nog als zodanig is bestemd. Ter zitting is van de zijde van de raad van de gemeente Rijnwoude aangegeven dat medewerking zal worden verleend aan het planologisch mogelijk maken van het verplaatsen van de woning van [appellant sub 1] naar een locatie binnen het bestaande bouwvlak waarmee beide partijen kunnen instemmen. Verder is van de zijde van de raad van de gemeente Rijnwoude aangegeven dat daarbij een uitbreiding van het bestaande bouwvlak mogelijk zal worden gemaakt omdat door de verplaatsing van de woning bedrijfsopstallen moeten worden geamoveerd. Ter zitting heeft TenneT aangeven dat deze oplossing voor vergoeding in aanmerking komt. [appellant sub 1] heeft ter zitting aangegeven dat hij kan instemmen met de door de raad van de gemeente Rijnwoude voorgestelde oplossing. Het betoog dat hem ten onrechte geen passende oplossing wordt aangeboden, faalt derhalve.

20. VDV betoogt dat enkele openbaar toegankelijke locaties, zoals een volkstuinencomplex, een druk kruispunt waar mensen met pacemakers en icd’s moeten wachten voor de stoplichten, het voorziene Jack Sharp Park en een voorzien seniorencomplex, ten onrechte niet als gevoelige bestemmingen als bedoeld in het advies van VROM zijn aangemerkt. Ook Wijkstellinghof betoogt dat dit seniorencomplex, evenals een aantal woningen aan de Vijfhuizerweg en bebouwing aan de Stelling, in de magneetveldzone staat en dat deze objecten derhalve als gevoelige bestemming dienen te worden aangemerkt.

20.1. De ministers stellen dat de door VDV en Wijkstellinghof genoemde objecten geen gevoelige bestemmingen als bedoeld in het advies van VROM zijn omdat geen sprake is van langdurig verblijf van kinderen tot 15 jaar als bedoeld in dat advies of omdat het object niet binnen de indicatieve magneetveldzone ligt.

20.2. Het volkstuinencomplex, het kruispunt en het voorziene Jack Sharp Park liggen deels onder de voorziene hoogspanningsverbinding dan wel deels in de indicatieve magneetveldzone. De ministers hebben zich terecht op het standpunt gesteld dat deze objecten niet als gevoelige bestemmingen als bedoeld in het advies van VROM kunnen worden aangemerkt, omdat geen sprake is van langdurig verblijf van kinderen tot 15 jaar als bedoeld in dat advies.

20.3. Met betrekking tot het door VDV en Wijkstellinghof bedoelde seniorencomplex overweegt de Afdeling als volgt. De ministers hebben een luchtfoto op schaal overgelegd waaruit volgt dat de kortste afstand van het voorziene seniorencomplex tot de voorziene hoogspanningsverbinding ongeveer 160 m bedraagt. De ministers hebben zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het seniorencomplex niet is voorzien in de indicatieve magneetveldzone van 50 m aan weerszijde van de hoogspanningsverbinding.

Verder blijkt uit dezelfde luchtfoto dat de meest nabijgelegen woning aan de Vijfhuizerweg op een afstand van 52 m van de voorziene hoogspanningsverbinding staat en derhalve buiten de indicatieve magneetveldzone. Met betrekking tot de bebouwing aan de Stelling overweegt de Afdeling dat, nog daargelaten dat deze bebouwing op een afstand van ongeveer 160 m van de voorziene hoogspanningsverbinding staat, dit geen gevoelige bestemming als bedoeld in het advies van VROM is omdat kinderen er niet langdurig verblijven. Dit betreft bebouwing die deel uitmaakt van het Provinciaal Monument Noord-Holland Stelling van Amsterdam. Een dergelijke status leidt niet tot het oordeel dat het een gevoelige bestemming is. Gelet op het voorgaande hebben de ministers zich terecht op het standpunt gesteld dat de woningen aan de Vijfhuizerweg en de bebouwing aan de Stelling geen gevoelige bestemmingen zijn als bedoeld in het advies van VROM.

21. Landbouwbedrijf [appellante sub 9] en [appellanten sub 22] betogen dat wonen en werken in de nabijheid van de voorziene hoogspanningsverbinding gezondheidsklachten met zich brengen. [appellante sub 9] betoogt dat haar zorgboerderij ten onrechte niet als gevoelige bestemming is aangemerkt.

21.1. [appellante sub 9] exploiteert op het perceel [locatie 3] in Vijfhuizen onder meer een zorgboerderij. De voorziene hoogspanningsverbinding zal door een open ontgraving deels op de gronden van [appellante sub 9] worden aangelegd. Uit de door de ministers overgelegde luchtfoto van dit perceel volgt dat binnen de indicatieve magneetveldzone van de voorziene hoogspanningsverbinding geen gevoelige bestemmingen als bedoeld in het advies van VROM zijn gelegen.

Landbouwbedrijf [appellante sub 9] exploiteert een agrarisch bedrijf op het perceel [locatie 4] in Vijfhuizen. Op dit perceel zal de voorziene hoogspanningsverbinding door een open ontgraving worden aangelegd. De bedrijfswoning op dit perceel staat blijkens de door de ministers overgelegde luchtfoto’s op een afstand van ongeveer 43 m vanaf de hoogspanningsverbinding en derhalve buiten de indicatieve magneetveldzone van 30 m aan weerszijden van de hoogspanningsverbinding.

[appellanten sub 22] wonen op het perceel [locatie 5] in Rijpwetering en exploiteren daar een garagebedrijf. In de analyse gevoelige objecten staat dat dit perceel grotendeels binnen de indicatieve magneetveldzone ligt. Uit berekeningen blijkt dat het perceel geheel buiten de specifieke magneetveldzone ligt, zodat geen sprake is van een gevoelige bestemming als bedoeld in het advies van VROM, aldus de analyse gevoelige objecten.

21.2. Anders dan Landbouwbedrijf [appellante sub 9], [appellanten sub 22] en [appellante sub 9] betogen, behoeven bedrijven en landbouwgrond niet als gevoelige bestemmingen in de zin van het advies van VROM te worden aangemerkt. In dit verband hebben de ministers zich terecht op het standpunt gesteld dat het advies van VROM niet ziet op volwassenen en dat, hoewel ook kinderen in de nabijheid van een hoogspanningsverbinding kunnen verblijven, in dit geval geen sprake is van langdurig verblijf als bedoeld in het advies van VROM en dat daarom bedrijven of landbouwgrond, waarop werkzaamheden kunnen worden verricht, niet als gevoelige bestemmingen behoeven te worden aangemerkt. [appellante sub 9] stellen niet dat op hun zorgboerderij kinderen langdurig verblijven, zodat voor haar zorgboerderij geen aanleiding voor een ander oordeel bestaat.

Verder liggen de woonpercelen van Landbouwbedrijf [appellante sub 9] en [appellanten sub 22] buiten de specifieke magneetveldzone zodat de ministers zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat dit geen gevoelige bestemmingen als bedoeld in het advies van VROM zijn.

22. Enkele appellanten betogen dat magnetische velden invloed hebben op dieren en gewassen en dat daar ten onrechte geen rekening mee is gehouden. [appellant sub 10] betoogt in dit verband dat zijn paardenhouderij ten onrechte niet als gevoelige bestemming is aangemerkt en wijst hierbij op een door Cordis gepubliceerd artikel waaruit volgens hem volgt dat het houden van paarden in de nabijheid van een ondergrondse hoogspanningsverbinding niet mogelijk is. Volgens [appellant sub 10] is ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat een magnetisch veld nauwelijks door grond wordt afgeschermd waardoor niet is uitgesloten dat het magnetisch veld bij een ondergrondse hoogspanningsverbinding hoger is dan het magnetisch veld bij een bovengrondse hoogspanningsverbinding. [appellant sub 10] wijst in dit verband op een kennisbericht van het Kennisplatform.

[appellant sub 33] voert in dit verband aan dat niet inzichtelijk is gemaakt wat de gevolgen van de voorziene hoogspanningsverbinding zijn voor koeien omdat niet inzichtelijk is gemaakt in hoeverre de onderzoeken rekening hebben gehouden met de omstandigheden dat dit een 380 kV-verbinding betreft en dat de koeien dicht bij een opstijgpunt staan.

22.1. De ministers stellen dat op basis van de huidige stand van het wetenschappelijk onderzoek er geen reden is om aan te nemen dat sprake is van schadelijke effecten op dieren en gewassen of gevolgen voor de voedselveiligheid als gevolg van magneetvelden van hoogspanningsverbindingen. Dit geldt volgens de ministers ook voor een biologische melkveestapel, waarvoor geen striktere wettelijke eisen met betrekking tot magneetvelden gelden.

Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 10] omtrent zijn paardenhouderij voeren de ministers aan dat er geen aanwijzingen zijn dat de voorziene hoogspanningsverbinding gevolgen heeft voor de gezondheid van herkauwers en dat uit de informatie van Cordis geen conclusie kan worden getrokken over het richtinggevoel van dressuurpaarden.

22.2. Uit het door [appellant sub 10] overgelegde artikel van Cordis volgt dat vee en reeën kunnen reageren op magnetische velden van hoogspanningsverbindingen. Nog daargelaten de vraag wat het wetenschappelijke gehalte van dit artikel is en dat dit artikel niet ziet op paarden, staat daarin niet dat deze gevolgen voor vee en reeën een nadelige invloed hebben op de gezondheid van deze dieren. Evenmin staat daarin dat het richtingsgevoel van vee en reeën verslechtert ten gevolge van de magnetische velden. De ministers hebben zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zij in dit artikel geen aanleiding hebben hoeven zien om de paardenhouderij van [appellant sub 10] aan te merken als een gevoelige bestemming in aanvulling op het advies van VROM. Nu de paardenhouderij niet is aan te merken als gevoelige bestemming behoeft de beroepsgrond van [appellant sub 10] dat een magnetisch veld nauwelijks door grond wordt afgeschermd, hetgeen door de ministers niet wordt betwist, geen bespreking.

Met betrekking tot het betoog van [appellant sub 33] overweegt de Afdeling dat het voor de effecten van elektromagnetische straling van een hoogspanningsverbinding niet van belang is of deze worden veroorzaakt door de hoogspanningslijnen of een opstijgpunt. Evenmin is voor de effecten van de elektromagnetisch straling van belang wat de stroomsterkte is van de hoogspanningsverbinding.

Voor het overige hebben appelanten hun standpunten niet gemotiveerd, zodat de Afdeling daarin geen aanleiding voor het oordeel ziet dat de ministers zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat op basis van de huidige stand van het wetenschappelijk onderzoek er geen reden is om aan te nemen dat sprake is van schadelijke effecten op dieren en gewassen of gevolgen voor de voedselveiligheid als gevolg van magneetvelden van hoogspanningsverbindingen. Verder hebben appellanten niet aangevoerd dat voor een biologische bedrijfsvoering strengere eisen worden gesteld aan de producten wat betreft de aanwezigheid van elektromagnetische velden.

23. [appellante sub 13] betoogt dat ten onrechte de aanduiding "magneetveldzone" aan een deel van haar perceel is toegekend. Als de specifieke magneetveldzone bij de vaststelling van het rijksinpassingsplan was berekend, zou deze aanduiding niet dan wel aan een kleiner oppervlak van haar perceel zijn toegekend. Ze wijst op volgens haar drie vergelijkbare percelen waar wel de specifieke magneetveldzone is berekend.

23.1. De ministers stellen zich op het standpunt dat het woonperceel van [appellante sub 13] buiten de indicatieve magneetveldzone van de nieuwe hoogspanningsverbindingen ligt en dat daarom de specifieke magneetveldzone niet is berekend. Wel is het volgens de ministers op grond van het planologische regime mogelijk om de woning op het perceel te verplaatsen naar binnen de indicatieve magneetveldzone. Deze mogelijkheid hebben de ministers wegbestemd.

Om aan de wensen van [appellante sub 13] tegemoet te komen, hebben de ministers na het nemen van het bestreden besluit alsnog de specifieke magneetveldzone ter hoogte van het woonperceel van [appellante sub 13] berekend.

23.2. De woning van [appellante sub 13] staat op het perceel [locatie 6] in Hazerswoude-Dorp.

In de analyse gevoelige objecten is dit perceel opgenomen in onderdeel C, de niet gerealiseerde gevoelige bestemmingen binnen de indicatieve magneetveldzone. Hierin staat dat op het perceel [locatie 6] het bestemmingsplan "Buitengebied" en de bestemming "Agrarische doeleinden, grondgebonden veehouderij" van toepassing is. Binnen het bouwvlak is een bedrijfswoning toegestaan en aanwezig. Deze woning en de daarbij behorende tuin en het erf staan ver buiten de magneetveldzone maar de woning kan volgens de voorschriften bij het bestemmingsplan verplaatst worden naar een locatie binnen de zone. Gezien het voorgaande is sprake van een gevoelige bestemming als bedoeld in het advies van VROM, aldus de analyse gevoelige objecten. Gelet op de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, is het niet uitgesloten dat binnen de magneetveldzone een bedrijfswoning dan wel de daarbij behorende tuin of het erf wordt gerealiseerd. Het advies van VROM is bedoeld om zoveel als mogelijk te voorkomen dat er gevoelige functies binnen de magneetveldzone zijn gelegen of komen te liggen. In het geval van niet gerealiseerde ('papieren') gevoelige bestemmingen is relatief eenvoudig te voorkomen dat alsnog gevoelige functies binnen de magneetveldzone worden gerealiseerd door deze weg te bestemmen. Om de bouw van een bedrijfswoning hier uit te sluiten is daarom een wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied" nodig waarmee wordt uitgesloten dat binnen de magneetveldzone een nieuwe bedrijfswoning kan worden opgericht. Gezien de beperkte invloed die een dergelijke wijziging oplevert zal de schade voor de eigenaar van de gronden beperkt zijn. Indien en voor zover er toch schade zou blijken te zijn, valt deze onder de schaderegeling voortvloeiend uit een afgesloten zakelijk rechtovereenkomst dan wel onder de planschaderegeling, aldus de analyse gevoelige objecten.

23.3. Aan een smalle strook van het perceel van [appellante sub 13] is in het rijksinpassingsplan de aanduiding "magneetveldzone" toegekend.

Ingevolge artikel 13, lid 13.1, aanhef en onder c, van de planregels wordt tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden, ter plaatse van de aanduiding "magneetveldzone", als gevoelige bestemming.

Ingevolge lid 13.2, onder b, kan de de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, thans Economische Zaken, bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 13.1, onder c, en het gebruik als gevoelige bestemming toestaan indien na nadere technische uitwerking van de hoogspanningsverbinding een rapport is overgelegd met de weergave van de berekende specifieke magneetveldzone en uit dit rapport blijkt dat de gevoelige bestemming na ingebruikname van de hoogspanningsverbinding niet binnen de specifieke magneetveldzone zal zijn gelegen.

23.4. KEMA heeft een berekening gemaakt van de specifieke magneetveldzone ter hoogte van het perceel van [appellante sub 13]. Hieruit volgt dat het woonperceel van [appellante sub 13] niet in de specifieke magneetveldzone van de voorziene 150 kV- en 380 kV-verbindingen ligt. Wel ligt een deel van het perceel waarop het planologisch mogelijk is om een gevoelige bestemming als bedoeld in het advies van VROM te realiseren binnen de specifieke magneetveldzone. Ter zitting is van de zijde van de ministers verklaard dat uit deze berekening, ten opzichte van de indicatieve berekening, volgt dat de aanduiding "magneetveldzone" op het perceel enkele meters zou kunnen worden verkleind.

23.5. De Afdeling overweegt dat de aanduiding "magneetveldzone" voor [appellante sub 13] weliswaar een beperking van het gebruik van de gronden waaraan die aanduiding is toegekend oplevert, maar dat deze beperking niet zodanig is dat de ministers hieraan een doorslaggevende betekenis moesten toekennen. In dit verband overweegt de Afdeling dat het woonperceel van [appellante sub 13] buiten de magneetveldzone ligt en dat zij niet heeft aangevoerd dat zij haar woning wenst te verplaatsen. De Afdeling overweegt voorts dat het een relatief klein deel van het perceel betreft en dat bij omgevingsvergunning, zoals bepaald in artikel 13, lid 13.2, onder b, van de planregels van het verbod kan worden afgeweken. Verder staat deze aanduiding er niet aan in de weg dat op die locatie bedrijfsopstallen worden gerealiseerd die ingevolge het advies van VROM niet als gevoelige bestemming worden aangemerkt.

Door [appellante sub 13] is in het kader van het berekenen van de specifieke magneetveldzone verwezen naar drie volgens haar vergelijkbare percelen. Nu de ministers aan de wens van [appellante sub 13] tegemoet is gekomen door het laten berekenen van de specifieke magneetveldzone hoewel daar op grond van het advies van VROM geen aanleiding toe bestond, laat de Afdeling deze beroepsgrond, wat daar verder ook van zij, buiten beschouwing.

24. [appellant sub 17] betoogt dat het woongenot van zijn gezin zal worden aangetast omdat zijn vrouw en dochter lijden aan elektrogevoeligheid.

24.1. De ministers verwijzen naar een kennisbericht over elektrogevoeligheid van het Kennisplatform van april 2012. Zij zien daarin geen aanleiding om het advies van VROM aan te passen omdat er over elektrogevoeligheid wetenschappelijk nog te veel onduidelijkheden bestaan.

24.2. [appellant sub 17] woont op het perceel [locatie 7] in Bleiswijk. De kortste afstand van het woonperceel van [appellant sub 17] tot de voorziene hoogspanningsverbinding bedraagt ongeveer 310 m.

24.3. Het Kennisplatform heeft in april 2012 een kennisbericht uitgebracht over elektrogevoeligheid. Hierin staat onder meer dat de oorzaak van de klachten wetenschappelijk nog niet duidelijk is en dat er drie mogelijke verklaringen denkbaar zijn, namelijk de klachten worden veroorzaakt door elektromagnetische velden, de klachten hebben een psychische oorzaak of de klachten worden veroorzaakt door andere milieufactoren of ziekten. Een combinatie van deze oorzaken is ook mogelijk.

Verder staat in het kennisbericht dat de Gezondheidsraad over elektrogevoeligheid tot de volgende conclusie komt. Het beeld dat uit de beschikbare wetenschappelijke gegevens naar voren komt, is dat er geen oorzakelijk verband is tussen blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden en het optreden van onverklaarde lichamelijke klachten. Wel is er een verband tussen de klachten en de veronderstelling blootgesteld te worden en daarmee naar alle waarschijnlijkheid de mate van risicoperceptie. Dit doet overigens niet af aan het feit dat die klachten er zijn en om een oplossing vragen.

24.4. De Afdeling overweegt dat, gelet op de conclusie in het kennisbericht over elektrogevoeligheid die door [appellant sub 17] niet zijn bestreden en gelet op de afstand van de woning van [appellant sub 17] tot aan de hoogspanningsverbinding, de ministers hierin geen aanleiding hadden hoeven zien verdergaande eisen te stellen aan de magneetveldzone.

25. Wijkstellinghof heeft aangevoerd dat ten onrechte geen onderzoek is gedaan naar de piekbelasting van de voorziene hoogspanningsverbinding.

25.1. De Afdeling overweegt hieromtrent dat de ministers in redelijkheid hebben kunnen uitgaan van de jaargemiddelde belasting van de voorziene hoogspanningsverbinding, omdat hiermee wordt aangesloten op het advies van VROM. Dat advies gaat immers uit van een jaargemiddeld magnetisch veld van 0,4 µT. Voor piekstraling geldt het internationale referentieniveau van de Europese Unie van 100 µT, dat ook in Nederland wordt gehanteerd. Dit referentieniveau zal nergens worden overschreden.

26. [appellante sub 9], [appellant sub 8], [appellant sub 7], [appellant sub 6] en [appellant sub 5] voeren aan dat ten onrechte geen nulmeting is uitgevoerd. Bij een toename van de hoogte van het elektromagnetisch veld ter plaatse van hun woningen, dient TenneT maatregelen te treffen zodat de hoogte van het elektromagnetisch veld weer op hetzelfde niveau uitkomt als voor de aanleg van de hoogspanningsverbinding.

[appellant sub 15 A] en [appellant sub 15B] betogen dat bij hun woning, die binnen de specifieke magneetveldzone staat, ten onrechte de hoogte van het elektromagnetisch veld niet is berekend.

26.1. De ministers stellen hieromtrent dat voor de uitvoering van het advies van VROM alleen de breedte van de magneetveldzone van belang is. De precieze sterkte van het magneetveld op een bepaalde plaats binnen of buiten de magneetveldzone is voor de toepassing van het advies van VROM niet van belang, aldus de ministers.

26.2. [appellant sub 15 A] en [appellant sub 15B] wonen op het perceel [locatie 8] in Benthuizen. Deze woning staat volgens de analyse gevoelige objecten binnen de specifieke magneetveldzone.

Anders dan [appellant sub 15 A] en [appellant sub 15 B] betogen, betekent de omstandigheid dat hun woning binnen de specifieke magneetveldzone staat, niet dat de precieze sterkte van het magnetisch veld ter plaatse van hun woning dient te worden berekend. Het advies van VROM ziet immers op gevoelige bestemmingen die aanwezig zijn binnen een magneetveld met een sterkte van 0,4 µT of hoger. Voor de toepassing van het advies van VROM is niet van belang hoe hoog het daadwerkelijke magneetveld is.

Verder volgt uit het advies van VROM niet dat voor de ministers een plicht bestaat om een eventuele verhoging van de magneetveld ter plaatse van de woningen van [appellante sub 9], [appellant sub 8], [appellant sub 7], [appellant sub 6] en [appellant sub 5], wat daar verder ook van zij, na het realiseren van de hoogspanningsverbindingen ongedaan te maken. In dit verband acht de Afdeling mede van belang dat de woningen van voornoemde appellanten alle buiten de indicatieve magneetveldzone van de voorziene hoogspanningsverbindingen staan en dat de ministers de mogelijkheid om de bedrijfswoning van [appellant sub 6] te verplaatsen naar een locatie binnen de magneetveldzone hebben wegbestemd.

27. [appellant sub 4] betoogt dat de ministers ten onrechte geen onderzoek hebben gedaan naar de gevolgen van de hoogspanningsverbinding op het in de lucht aanwezige fijn stof. De ministers hebben zich ten onrechte gebaseerd op onderzoeken die uitgaan van aannames. Een aantal appellanten betoogt verder dat niet duidelijk is of rekening is gehouden met de aanwezigheid van de A4, de verhoging van de maximumsnelheid daarop en de Hogesnelheidslijn (hierna: HSL). [appellant sub 4] betoogt dat niet duidelijk is wat de gevolgen zijn voor de warmte-terugwin-unit (hierna: wtw-unit) in zijn woning.

27.1. De ministers stellen dat de belangrijkste conclusie van het rapport Hoogspanningslijnen en fijn stof, een literatuuronderzoek, van 20 november 2007 van het RIVM (hierna: het RIVM-rapport) en een actualisatie van 3 oktober 2011, is dat op basis van de huidige kennis niet is gebleken dat bovengrondse hoogspanningsverbindingen de gezondheidseffecten die door fijn stof kunnen worden veroorzaakt, kunnen beïnvloeden. Het RIVM kan volgens de ministers ook geen mechanisme bedenken dat ertoe zou kunnen leiden dat het fijn stof afkomstig van de A4 tussen de hoogspanningsverbinding en de HSL zou blijven hangen. Gelet hierop is er volgens de ministers geen noodzaak om nader onderzoek te doen naar de gezondheidsgevolgen voor het wonen binnen de combinatie van de A4, de HSL en de voorziene hoogspanningsverbinding. Verder stellen de ministers dat uit het RIVM-rapport volgt dat de extra lading die fijn stofdeeltjes door corona-ontladingen kunnen krijgen na ongeveer 600 tot 800 m weer in neutrale toestand is en bij de overgang van buiten naar binnen in belang zal afnemen. Verder is het volgens de ministers niet aannemelijk dat opgeladen fijn stof wordt tegengehouden dan wel geneutraliseerd in het filter van het wtw-unit.

27.2. Het RIVM heeft in opdracht van het Ministerie van VROM literatuuronderzoek gedaan naar de invloed van bovengrondse hoogspanningslijnen op fijn stof. Dit heeft geresulteerd in het RIVM-rapport.

Uit het RIVM-rapport volgt dat:

A. bovengrondse hoogspanningslijnen zelf geen bron van fijn stof zijn;

B. corona-ontladingen onder bepaalde omstandigheden kunnen optreden;

C. corona-ontladingen tot extra lading op een fijn stofdeeltje kunnen leiden;

D. de gemiddelde extra lading per deeltje varieert van 0,1 tot 0,9 elementaire lading;

E. het extra geladen fijn stof zich verspreidt tot op enkele honderden meters benedenwinds van een hoogspanningslijn;

F. relatief grote hoeveelheden extra lading (tien elementaire ladingen of meer) nodig zijn om tot een verhoogde depositie van fijn stof in de longen te kunnen leiden.

Het RIVM is van mening dat niet aannemelijk is gemaakt dat de hoeveelheid extra lading op fijn stofdeeltjes, die in de buurt van een hoogspanningslijn kan voorkomen, tot extra depositie in luchtwegen of longen leidt. De belangrijkste conclusie van het RIVM-rapport is, dat op basis van de huidige kennis niet is gebleken dat bovengrondse hoogspanningslijnen de gezondheidseffecten die door fijn stof kunnen worden veroorzaakt, kunnen beïnvloeden.

Het RIVM heeft in 2011 het briefrapport ‘Hoogspanningslijnen en fijn stof, update van het literatuuronderzoek uit 2007’ uitgebracht. Hierin worden de conclusies uit het RIVM-rapport gehandhaafd.

27.3. In het MER staat dat door de corona-ontladingen (naast ozon) ook negatieve en positieve ionen worden gevormd. Deze ionen kunnen met de luchtstroming worden meegevoerd. Hierdoor zou de achtergrondconcentratie plaatselijk kunnen worden verhoogd. De ionen zouden kunnen botsen met aerosolen (fijn stof) zodat de neerslag van fijn stof zou kunnen toenemen. Er bestaan enkele hypothesen die stellen dat elektrisch geladen fijn stof een negatieve invloed kan hebben op de gezondheid van mensen. Het RIVM heeft hier onderzoek naar gedaan. In dit onderzoek is geconcludeerd dat elektrische ontladingen ontstaan bij hoogspanningslijnen en dat dit leidt tot oplading van fijn stof. Dit extra geladen fijn stof wordt verspreid door de wind. Er is echter niet aannemelijk gemaakt dat vervolgens extra neerslag plaatsvindt van fijn stof in longen, luchtwegen of op de huid. Veel extra lading op fijn stofdeeltjes leidt wel tot extra neerslag in de luchtwegen, maar daar is zeker een tien keer hogere lading voor nodig dan bij een hoogspanningslijn kan ontstaan. Hoogspanningsverbindingen emitteren geen fijn stof (zijn geen bron) en leiden niet tot het aantrekken van fijn stof. Het verspreidingsgedrag van fijn stof wordt vooral door de wind bepaald. Een hoogspanningslijn is volgens het RIVM niet in staat om fijn stof 'tegen te houden'. Dus het is onwaarschijnlijk dat fijn stof zich tussen de aan te leggen hoogspanningslijn en andere infrastructuur, zoals de HSL bij Nieuwe Wetering zal ophopen, aldus het MER.

Verder staat in het MER dat uit onderzoek van KEMA uit 2007 blijkt dat er geen epidemiologische aanwijzingen zijn dat meer hart- en luchtwegaandoeningen, longkanker of huidkanker voorkomen bij mensen die wonen of verblijven in de omgeving van hoogspanningslijnen. Op grond van het bovenstaande wordt in het MER geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn dat hoogspanningsverbindingen aantoonbare schadelijke effecten hebben op de luchtkwaliteit.

27.4. [appellant sub 4] heeft het RIVM-rapport noch het MER op dit punt bestreden. Gelet daarop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de ministers zich niet hebben kunnen baseren op het RIVM-rapport waaruit volgt dat de voorziene hoogspanningsverbinding in combinatie met fijn stof geen gevolgen zal hebben voor de volksgezondheid. Voorts hebben de ministers kunnen volstaan met het door het RIVM gedane onderzoek en behoefden zij geen onderzoek te verrichten waarin alle onzekerheden wat betreft dit onderwerp worden uitgesloten. Het RIVM beschikt over deskundigheid op dit gebied en gelet op de complexe materie is terecht uitgegaan van de best beschikbare huidige kennis van de invloed van de voorziene hoogspanningsverbinding op fijn stof. Verder acht de Afdeling van belang dat het RIVM-rapport in 2011 opnieuw is bezien en dat de daarin getrokken conclusies gehandhaafd zijn. Uit het voorgaande volgt dat de omstandigheid dat in de directe omgeving van de voorziene hoogspanningsverbinding de A4 en de HSL zijn gelegen geen extra risico inhoudt voor de volksgezondheid. Hetzelfde geldt voor de wtw-unit in de woning van [appellant sub 4].

28. [appellant sub 31] wijst op de gevaren door vallend ijzel van de bliksemafleiders.

Hieromtrent verwijst de Afdeling naar hetgeen zij hierover in 2.48 van de uitspraak omtrent de Zuidring heeft overwogen. Nu deze situatie zeer incidenteel voorkomt hebben de ministers zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit veiligheidsrisico aanvaardbaar is.

29. Een aantal appellanten heeft gewezen op een link van de internetpagina van Earth Matters over nadelige gevolgen van de voorziene hoogspanningsverbinding op hun gezondheid. De Afdeling overweegt hieromtrent dat zij dit rapport niet in de procedure hebben ingebracht. Het enkel noemen hiervan leidt niet tot het oordeel dat de ministers niet het advies van VROM aan het rijksinpassingsplan ten grondslag hebben kunnen leggen.

Tussenconclusie

30. De Afdeling overweegt dat in het aangevoerde zoals hiervoor weergegeven onder 11 tot en met 29 en de niet gemotiveerde vrees van verschillende appellanten voor elektromagnetische velden geen aanleiding wordt gevonden voor het oordeel dat de ministers in de gevolgen van het rijksinpassingsplan voor de gezondheid aanleiding hadden moeten zien om het rijksinpassingsplan niet vast te stellen.

Interferentie

31. [appellante sub 26] voert aan dat de hoogspanningsverbinding en de mast nr. 109 kunnen leiden tot schade door interferentie met GPS-apparatuur. [appellanten sub 22] stellen dat de hoogspanningsverbinding bij de vaststelling van het rijksinpassingsplan ten opzichte van het ontwerp weliswaar in de richting van de HSL is verplaatst, maar dat zij nog altijd vrezen voor de invloed van de magneetvelden, die mogelijk via de holle ijzeren palen van de fundering van hun pand machines binnen het bedrijf zullen beïnvloeden.

31.1. De ministers stellen zich op het standpunt dat elektronica en computer- en besturingsapparatuur moeten voldoen aan Europese en Nederlandse normen ten aanzien van gevoeligheid voor elektromagnetische en elektrische velden. Bij het lijnontwerp is rekening gehouden met de eisen aan het stoorniveau dat mag worden veroorzaakt op grond van NEN-EN 50341. Zowel TenneT als de gebruikers dienen zich aan de normen te houden, zodat de apparatuur in beginsel geen beperkingen zal ondervinden van interferentie. Verder zal TenneT, indien zich desondanks problemen zouden voordoen, maatregelen nemen om storingen te voorkomen, aldus de ministers.

32. In hetgeen is aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat de ministers er niet in redelijkheid van mochten uitgaan dat [appellante sub 26] en [appellanten sub 22] door de realisering van de hoogspanningsverbinding geen problemen met fijngevoelige elektronica, computerapparatuur en machines zullen ondervinden dan wel daardoor onevenredig in hun belangen worden geschaad. Hierbij betrekt de Afdeling dat door TenneT eventuele interferentie van de hoogspanningsverbinding op andere elektrische systemen door beïvloedingsberekeningen wordt gemonitord. Voorts is bij dit oordeel van belang dat de ministers uiteen hebben gezet dat voldoende waarborgen bestaan om te voorkomen dat problemen zich voordoen en zo deze zich onverhoopt voor zouden doen, TenneT daarvoor een oplossing zal aandragen en de kosten zal vergoeden.

Schade

Algemeen

33. Veel appellanten voeren aan dat het schadebeleid van TenneT onredelijk is, zodat de ministers niet konden volstaan met een verwijzing naar dat beleid.

33.1. De ministers stellen zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling omtrent de Zuidring op het standpunt dat het schadebeleid, zoals verwoord in het document "Randstad 380 kV, Gids over schadevergoedingen" van TenneT (hierna: de Schadegids), in algemene zin toereikend is. Volgens de ministers is gelet hierop geen sprake van een zodanige onevenwichtigheid dat het rijksinpassingsplan niet op deze wijze had mogen worden vastgesteld.

33.2. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel omtrent het schadebeleid, zoals verwoord in de Schadegids, dan in de rechtsoverwegingen 2.78 tot en met 2.80 in de uitspraak omtrent de Zuidring is verwoord. Hierbij betrekt de Afdeling ten eerste dat appellanten niet zijn gehouden overeenkomsten te sluiten met TenneT. Ten tweede is van belang dat indien appellanten wel een overeenkomst willen sluiten maar niet tot overeenstemming kunnen komen het schadebeleid voorziet in een bindende taxatie van drie deskundigen. Daarnaast is van belang dat naast de Schadegids de wettelijke regelingen, in het bijzonder de Belemmeringenwet Privaatrecht en de Wro en, zo dit aan de orde zou zijn, de onteigeningswet, van toepassing zijn. In het aangevoerde wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de ministers zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de toepasselijke wettelijke en buitenwettelijke schadevergoedingsregelingen in dit geval toereikend zijn.

33.3. Voorts overweegt de Afdeling dat, anders dan [appellante sub 32] en anderen veronderstellen, de ministers niet behoeven te beoordelen of de voorstellen tot schadevergoeding op voorhand als onwerkelijk en onredelijk moeten worden aangemerkt. Voor zover zij betogen dat dit zou volgen uit de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2012 (zaak nr. 201104115/1/R4 overweegt de Afdeling dat deze uitspraak betrekking had op de oplegging van een gedoogplicht ingevolge de Belemmeringenwet Privaatrecht en niet op de vaststelling van een rijksinpassingsplan.

33.4. De Afdeling overweegt verder dat hetgeen appellanten hebben aangevoerd met betrekking tot de inhoud van de te sluiten overeenkomsten, de overlegpartners bij de onderhandelingen, het gewenste bindend advies en de hoogte van de schadevergoeding, niet in de onderhavige procedure aan de orde kan komen maar in een eventuele schadeprocedure.

34. Het betoog van [appellant sub 3] en anderen dat TenneT ten onrechte ten behoeve van elektriciteitshandelaren een zakelijk recht vestigt op de hoogspanningsverbinding, faalt. In het stelsel van de Elektriciteitswet 1998 geldt immers een strikte scheiding tussen netbeheerders en netgebruikers, waaronder elektriciteitshandelaren.

Ondergrondse aanleg

35. Een aantal appellanten betoogt dat de ministers zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat binnen Nederland maximaal 20 km hoogspanningsverbinding ondergronds kan worden aangelegd (verkabeld), waardoor de Noordring slechts gedeeltelijk ondergronds kan worden aangelegd.

[appellant sub 4] betoogt dat ten onrechte nog veel onzekerheid bestaat.

[appellant sub 17] en Wijkstellinghof betogen dat ten onrechte slechts op basis van financiële argumenten is gekozen voor een bovengrondse aanleg.

VDNW en anderen betogen dat de ministers zich ten onrechte op het standpunt stellen dat de grens van 20 km hard is omdat de delen van de Zuidring en de Noordring die ondergronds worden aangelegd tezamen meer dan 20 km beslaan. Gelet hierop hebben de ministers volgens hen onvoldoende gemotiveerd waarom de grens niet bij bijvoorbeeld 25 km verkabeling ligt.

[appellant 30] betoogt dat verkabeling geen relatie heeft met de leveringszekerheid van energie.

[appellant sub 33] betoogt dat niet inzichtelijk is gemaakt waarop de grens van 20 km verkabeling is gebaseerd. Verder wijst hij erop dat sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel nu in de Zuidring, met een tracélengte van 21,9 km, ongeveer 11 km wordt verkabeld en de Noordring, met een tracélengte van ongeveer 60 km, slechts ongeveer 10 km wordt verkabeld.

Verder wijst een aantal appellanten erop dat het ter bevordering van de technologische vooruitgang nodig is om 20 km verkabeling als minimum te zien.

35.1. De ministers stellen zich op het standpunt dat in de Zuidring ongeveer 10,7 km en in de Noordring ongeveer 9,3 km wordt verkabeld en dat derhalve niet meer dan 20 km van de Randstad 380 kV ondergronds wordt aangelegd. Verder betogen de ministers dat bij toepassing van meer dan 20 km tracélengte kabel tezamen met de bijbehorende blindstroomcompensatiemiddelen in het vermaasde net, de risico’s voor de netstabiliteit niet alleen groter worden, maar mede door gebrek aan wereldwijde ervaring bij toepassing van dit spanningsniveau en deze transportcapaciteit ook minder goed voorspelbaar worden. De ministers wijzen in dit verband op een rapport van onderzoeksbureau Tractebel Suez waarin staat dat het technisch mogelijk is om over grotere afstanden te verkabelen, maar dat dit zeer innovatief zal zijn. Daarbij wijzen zij erop dat een lengte van 20 km ook internationaal als innovatief kan worden aangemerkt. Volgens de ministers wordt hun standpunt zowel door Tractebel Suez als door de Technische Universiteit Delft ondersteund. De ministers stellen verder dat het kostenaspect geen doorslaggevende rol heeft gespeeld bij het bepalen van de maximale tracékabellengte en dat elders in Nederland, waar ook besluitvorming over de aanleg van nieuwe 380 kV-verbindingen in voorbereiding is, naar de stand van zaken van dit moment helemaal niet verkabeld kan worden.

35.2. De Afdeling overweegt dat in het MER en de toelichting op het rijksinpassingsplan is uiteen gezet waarom een maximale verkabeling van 20 km niet, zoals [appellant sub 33] betoogt, willekeurig gekozen is, maar gerelateerd is aan de thans wereldwijd meest innovatieve bestaande situatie en dat deze keuze mede is gebaseerd op het oogpunt van leveringszekerheid. Verder wordt in deze stukken verwezen naar het rapport van Tractebel Suez en een onderzoek van de Technische Universiteit Delft. Nu [appellant sub 33] en [appellant 30] de conclusies in deze stukken niet gemotiveerd hebben bestreden, overweegt de Afdeling dat de ministers zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat zij verkabeling over meer dan 20 km in Nederland gelet op de huidige kennis, ook bezien in het licht van de voordelen van ondergrondse aanleg, niet verantwoord achten, gelet op de grote belangen van de continuïteit van de elektriciteitsvoorziening. Voorts is niet gebleken dat het kostenaspect bij vorenbedoelde overweging doorslaggevend is geweest.

Verder hebben de ministers in het algemene verweerschrift uiteengezet dat uit een tweedimensionale berekening volgt dat in totaal 20,006 km van de Randstad 380 kV zal worden verkabeld. De ministers hebben deze berekening aan VDNW en anderen ter beschikking gesteld. VDNW en anderen hebben deze niet bestreden. Weliswaar is de totale verkabeling van de Randstad 380 kV daarmee langer dan 20 km, maar dit betreft een zeer geringe overschrijding van de 20 km waaruit niet de conclusie kan worden getrokken dat dan ook bij een verkabeling met de afstand zoals VDNW en anderen die voorstaan de leveringszekerheid niet onevenredig in gevaar komt.

Met betrekking tot het betoog dat ten minste 20 km verkabeling nodig is ter bevordering van de technologische vooruitgang overweegt de Afdeling dat dit betoog berust op een verkeerde lezing van de zienswijzenota. Zoals de ministers ook in het algemeen verweerschrift hebben aangegeven staat hier dat voor een zinvolle test van de stabiliteit van de verbinding het noodzakelijk is dat de totale 20 km wordt verkabeld, niet dat ten minste 20 km dient te worden verkabeld.

35.3. Ten aanzien van de door [appellant sub 33] gemaakte vergelijking met de Zuidring wordt overwogen dat de ministers zich op het standpunt hebben gesteld dat reeds bij de vaststelling van het rijksinpassingsplan voor de Zuidring rekening is gehouden met de wens om ook in de Noordring delen van de hoogspanningsverbinding ondergronds aan te leggen. Zoals reeds in de uitspraak omtrent de Zuidring is overwogen, is wat betreft de ondergrondse aanleg sprake van een samenhang tussen de Noord- en Zuidring en hebben de ministers derhalve bij de vaststelling van het rijksinpassingsplan rekening moeten houden met de lengte van het ondergrondse tracé in de Zuidring. De afweging om de Randstad 380 kV-verbinding bovengronds dan wel ondergronds aan te leggen is gebaseerd op de pkb en het SEV II. In paragraaf 5 van de pkb staat dat de verbindingen overeenkomstig het gestelde in het SEV II in beginsel bovengronds worden aangelegd. Zoals het SEV II aangeeft kan daarvan onder bepaalde voorwaarden worden afgeweken in landschappelijk en ecologisch kwetsbare gebieden als bijvoorbeeld Nationale Landschappen. Ook kunnen ontwerptechnische beperkingen of regelgeving aanleiding zijn voor ondergrondse aanleg. Deze voorwaarden zijn zowel bij de vaststelling van het rijksinpassingsplan voor de Zuidring als het onderhavige rijksinpassingsplan gehanteerd. [appellant sub 33] heeft niet gemotiveerd bestreden dat de ministers dit onjuist hebben gedaan. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de ministers de belangen die zijn betrokken bij de Noord- en Zuidring niet op gelijke wijze in de afweging hebben betrokken. De ministers hebben in redelijkheid in de lengte van de tracés geen aanleiding hoeven zien om in de Noordring een groter deel van het tracé ondergronds aan te leggen, nog daargelaten dat dit niet mogelijk was omdat het ondergrondse deel van de Zuidring als een gegeven dient te worden beschouwd.

Tracékeuze en locaties masten en opstijgpunten

Algemeen

36. In de plantoelichting staat dat de uitgangspunten waarmee rekening moet worden gehouden bij de besluitvorming over het tracé van de Noordring zijn vastgelegd in de pkb. In het bijzonder volgt daaruit dat de verbinding in beginsel bovengronds wordt aangelegd, dat een (nieuwe) doorsnijding van kwetsbare gebieden zoveel mogelijk wordt vermeden en dat de verbinding voldoet aan het voorzorgbeginsel. Voorts is van belang dat binnen Nederland maximaal 20 km hoogspanningsverbinding ondergronds kan worden aangelegd en dat in de Zuidring 10,7 km is verkabeld, zodat in de Noordring nog maximaal 9,3 km kan worden verkabeld. Volgens de plantoelichting vindt verkabeling in elk geval plaats op die tracédelen waar dat technisch gezien onvermijdelijk is en op tracédelen waar zich gecombineerde knelpunten op het terrein van de leefomgeving, het landschap, de natuur en recreatie voordoen. Deze afweging is reeds eerder in de Zuidring toegepast met dien verstande dat bij de afweging in de Noordring in het licht van het gewijzigde beleid in de SVIR minder gewicht is toegekend aan de belangen van landschap en natuur en een relatief zwaarder gewicht is toegekend aan het belang van de leefomgeving. Voorts heeft het de voorkeur één of enkele aaneengesloten trajecten te verkabelen, in plaats van meerdere hele korte ondergrondse tracés op korte afstand van elkaar om zeer lokale knelpunten op te lossen, aldus de plantoelichting. In het document "Randstad 380kV Beverwijk-Bleiswijk, Landschapsplan" van 23 augustus 2012 opgesteld door Jhon van Veelen, landschapsarchitect (hierna: het Landschapsplan) staat voorts dat uit landschappelijk oogpunt een lange rechtstand met een ritme van masten en draden vanwege de visuele eenvoud de voorkeur heeft.

37. Het tracé van de Noordring is ongeveer 60 km lang en loopt van het transformatorstation in Beverwijk via het transformatorstation Vijfhuizen tot het transformatorstation in Bleiswijk. Vier trajectdelen van dit tracé worden ondergronds aangelegd. Dit betreft de passage van het Noordzeekanaal, het tracégedeelte vanaf station Vijfhuizen tot aan de Drie Merenweg nabij Schiphol, het gedeelte langs de wijk Floriande in Hoofddorp en een gedeelte bij Rijpwetering. Daarnaast wordt in het kader van de besluitvorming over de Noordring bij het Natura 2000-gebied De Wilck, nabij Schiphol, bij de wijk Floriande in Hoofddorp en ten oosten van Lisserbroek een bestaande 150 kV-verbinding ondergronds gebracht. Voorts wordt een aantal bestaande 150 kV-verbindingen verwijderd doordat ze worden opgehangen in de masten van de nieuwe 380 kV-verbinding, ondergronds worden aangelegd of omdat de 380 kV-verbinding hun functie overneemt. Dit laatste is het geval voor de 150 kV-verbinding Velsen-Vijfhuizen.

Beverwijk - Vijfhuizen

38. In het MER staat dat vanaf station Beverwijk de hoogspanningsverbinding zo snel mogelijk de A9 oversteekt. Aan de oostzijde van de A9 maakt de verbinding een lichte knik om daarna in een rechte lijn zuidwaarts richting het opstijgpunt aan de noordzijde van het Noordzeekanaal te gaan. De verbinding gaat vervolgens onder het Noordzeekanaal door door middel van een boring. De kabel heeft hier een totale lengte van bijna 1 km. Het opstijgpunt ligt op ongeveer 300 m van de zuidzijde van het Noordzeekanaal. Vanaf daar volgt het voorkeurstracé de A9 aan de oostzijde tot de kruising met de bestaande 150 kV-verbinding Velsen - Leiden; ten noorden van het punt waar de Oostbroekerweg de A9 kruist. Vanaf hier tot station Vijfhuizen volgt het voorkeurstracé zoveel mogelijk het tracé van de bestaande 150 kV-verbinding Velsen - Leiden, dat onder meer door het Recreatiegebied Spaarnwoude loopt. De bestaande 150 kV-verbinding zal worden geamoveerd, aldus het MER. Uit de verbeelding volgt dat de verbinding de A9 overkruist ten zuiden van het punt waar de Spaarndammerdijk onder de A9 door gaat.

39. Het beroepschrift van [appellante sub 32] en anderen is onder meer ingesteld door Variohippique B.V. Variohippique B.V. voert aan dat zij niet alleen wordt getroffen door de aanleg van de hoogspanningsverbinding en het opstijgpunt, maar ook door de realisering van een aardgastransportleiding. Voorts voert zij aan dat als gevolg van de hoogspanningsverbinding haar bedrijfsbebouwing niet in westelijke richting kan worden uitgebreid terwijl dit noodzakelijk is voor het voortbestaan van haar bedrijf.

39.1. De ministers hebben zich op het standpunt gesteld dat de hoogspanningsverbinding en het opstijgpunt zijn voorzien op gronden waarop Variohippique B.V. een recht van ondererfpacht heeft. Deze gronden wil TenneT minnelijk aankopen. De overige gronden van Variohippique B.V. worden niet getroffen door de hoogspanningsverbinding, zodat naar de mening van de ministers geen aanleiding bestaat voor volledige onteigening. De belemmeringen die Variohippique B.V. zal ondervinden van de aardgastransportleiding zullen in een rijksinpassingsplanprocedure met betrekking tot de aardgastransportleiding aan de orde komen, aldus de ministers.

39.2. Variohippique B.V. is de beheerder van een pensionstal en manege. Zij heeft een recht van ondererfpacht op het perceel ten zuiden van het Noordzeekanaal waarop het opstijgpunt is voorzien. De aardgastransportleiding, ten behoeve waarvan op 15 oktober 2012 het rijksinpassingsplan "Aardgastransportleiding Beverwijk - Wijngaarden" is vastgesteld, is voorzien in de andere twee percelen van Variohippique B.V.

39.3. Voor zover Variohippique B.V. betoogt dat zij als gevolg van de aanleg van beide infrastructurele werken onaanvaardbaar in haar bedrijfsvoering wordt aangetast en de ministers haar belangen onvoldoende in de besluitvorming hebben betrokken, overweegt de Afdeling als volgt. Het opstijgpunt is voorzien op het meest westelijk gelegen perceel van Variohippique B.V. dat wordt gebruikt voor de beweiding door paarden. Met betrekking tot dit perceel zal TenneT ofwel overgaan tot minnelijke verwerving ofwel een onteigeningsprocedure in gang zetten. Het aangrenzende perceel dat thans niet in gebruik is door Variohippique B.V. zal blijkens het Landschapsplan geschikt worden gemaakt voor beweiding door paarden. Gelet hierop hebben de ministers zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat Variohippique B.V. wordt gecompenseerd voor de gevolgen van de hoogspanningsverbinding. In dit kader is van belang dat, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 21.2 is overwogen, Variohippique B.V. niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit perceel niet geschikt is voor beweiding door paarden vanwege het opstijgpunt. Voorts overweegt de Afdeling dat - nog afgezien van de vraag of op de drie percelen bebouwing is toegestaan - niet valt in te zien dat het rijksinpassingsplan leidt tot een meer dan beperkte aantasting van de bouwmogelijkheden van Variohippique B.V. nu twee van haar percelen buiten het plangebied liggen en de nieuwe paardenweide slechts voor een klein deel binnen het plangebied zal liggen. Daarnaast overweegt de Afdeling dat de omstandigheid dat Variohippique B.V. eveneens gevolgen zal ondervinden van de voorziene aardgastransportleiding in haar meer oostelijk gelegen percelen, in deze procedure niet aan de orde kan komen. In dit kader is van belang dat de aantasting als gevolg van de hoogspanningsverbinding enerzijds en de aantasting als gevolg van de aardgastransportleiding anderzijds plaatsvinden op verschillende percelen en dat bovendien eerstgenoemde aantasting wordt gecompenseerd met een nieuwe paardenweide. Derhalve is geen sprake van een dusdanige samenhang tussen beide projecten dat de ministers de specifieke gevolgen van de aardgastransportleiding en de daarvoor te bieden compensatie in de onderhavige procedure hadden moeten betrekken.

40. Het beroepschrift van [appellante sub 32] en anderen is voorts ingesteld door [appellante sub 32] en [appellant sub 32A]]. Zij voeren aan dat zij bij de exploitatie van hun agrarische bedrijven belemmeringen zullen ondervinden als gevolg van de voorziene hoogspanningsverbinding over hun gronden en dat voorts de gezondheidsrisico’s voor mensen en dieren zullen toenemen.

41. [appellant sub 31] voert aan dat ten onrechte zowel de hoogspanningsverbinding over zijn vleesveehouderijbedrijf met woning is voorzien als een mast naast zijn agrarisch bouwperceel. In dit kader voert hij aan dat de ministers voor het huidige tracé hebben gekozen, vanwege de kruising met de rijksweg A9, maar dat er een goed alternatief bestaat waarbij zowel rekening wordt gehouden met de rijksweg als met zijn belangen.

41.1. De bovengrondse hoogspanningsverbinding loopt langs het woonperceel en agrarische perceel van [appellant sub 32A] aan de [locatie 9] in Spaarndam. Voorts loopt de hoogspanningsverbinding vanaf de overkruising van de A9 over de agrarische gronden die [appellante sub 32] pacht, richting de rijksweg A200. Daarna loopt de hoogspanningsverbinding verder over de bedrijfsgronden van [appellant sub 31] aan de Spaardammerdijk in Spaarndam. Een klein deel van de tuin van [appellant sub 31] ligt binnen de specifieke magneetveldzone. De uiterste hoek van het perceel van [appellant sub 32A] ligt voorts binnen de indicatieve magneetveldzone.

41.2. In de zienswijzenota staat in reactie op de door [appellant sub 31] aangedragen oplossingen het volgende. Het realiseren van het tracé aan de westzijde van de bestaande 150 kV-verbinding, betekent een kruising van dezelfde bestaande 150 kV-verbinding. Het gevolg is dat, op het tracé tussen Zijkanaal C en de kruising met de A9, een extra hoek wordt gemaakt. Dit gaat in tegen het principe om het tracé zoveel mogelijk in een rechte lijn te realiseren. Bovendien is de kruising van de A9 door een lijn aan de westzijde van de bestaande 150 kV-verbinding zeer complex. Het viaduct over de Spaarndammerdijk moet dan worden gekruist. In combinatie met de minimale doorrijhoogte van 11,9 m die geldt voor snelwegen moeten de masten extra verhoogd worden. Dat is niet mogelijk in verband met de nabijheid van Schiphol en de daarmee gepaard gaande hoogtebeperkingen. De masten dichterbij elkaar plaatsen voor deze kruising is tevens zeer complex door de hoge concentratie van kabels en leidingen rondom de kruising van de A9 met de Spaarndammerdijk; dit leidt tot ruimtegebrek voor het plaatsen van de extra masten. Indien wordt gekozen voor een kruising van de bestaande 150 kV-verbinding moet tijdens de uitvoering gebruik worden gemaakt van noodlijnen omdat de bestaande 150 kV-verbinding in bedrijf moet blijven. Hiermee wordt terughoudend omgegaan omdat dit hoge risico’s geeft ten aanzien van de leveringszekerheid en extra kosten met zich brengt. Noodlijnen worden dan ook in principe alleen toegepast indien er geen alternatieven zijn. Voornoemde problemen ten aanzien van noodlijnen gelden in meerdere mate voor een verplaatsing van het tracé op de lijn van de bestaande 150 kV-verbinding aan de noordkant van de Spaarndammerdijk. De complexe combinatie van factoren op deze locatie maakt dat niet gekozen is voor het verplaatsen van het tracé naar de westkant dan wel op de hartlijn van de bestaande 150 kV-verbinding. De ministers geven gezien het bovenstaande geen gevolg aan het verzoek om het tracé te wijzigen. Wel is besloten om de toegestane masthoogte op het gedeelte tussen zijkanaal C en de kruising met de A9 te verhogen. Na overleg met de Inspectie Leefomgeving en Transport is gebleken dat hier geen belemmeringen ten aanzien van Schiphol gelden. Door de masten hier te verhogen, wordt de belemmering op de gronden onder de verbinding minder groot en is een mastpositie minder nodig, aldus de zienswijzenota.

41.3. De Afdeling overweegt dat in de zienswijzenota is gemotiveerd waarom de door [appellant sub 31] aangedragen alternatieven niet mogelijk zijn. [appellant sub 31] heeft hetgeen hierin is vermeld, niet weersproken. In hetgeen [appellant sub 31] heeft aangevoerd wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de ministers niet in redelijkheid de eisen van rijkswaterstaat met betrekking tot de ter plaatse aanwezige rijksweg A9 aan hun besluit ten grondslag hebben kunnen leggen.

41.4. Voorop staat dat in het vorenstaande is overwogen dat aan de aanleg van een hoogspanningsverbinding behoefte bestaat en dat aan het rijksinpassingsplan het uitgangspunt "bovengronds-tenzij" ten grondslag ligt. Dit in aanmerking nemende wordt in het aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat de ministers zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de niet nader geconcretiseerde belemmeringen die [appellante sub 32], [appellant sub 32A] en [appellant sub 31] zullen ondervinden vanwege de ligging van hun percelen nabij en in het plangebied aanvaardbaar zijn. Hierbij betrekt de Afdeling dat direct ten westen van de voorziene hoogspanningsverbinding een bovengrondse 150 kV-verbinding loopt die zal worden geamoveerd, zodat de mogelijke belemmeringen die daarvan worden ondervonden zullen verdwijnen. Verder betrekt de Afdeling bij dit oordeel dat onder 21.2 is overwogen dat bedrijven en landbouwgrond niet behoeven te worden aangemerkt als gevoelige bestemmingen in de zin van het advies van VROM en dat vallend ijzel van bliksemafleiders zeer incidenteel voorkomt zodat de ministers zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat dit veiligheidsrisico aanvaardbaar is. Voorts betrekt de Afdeling hierbij dat slechts het uiterste hoekje van het woonperceel van [appellant sub 31] in de specifieke magneetveldzone ligt en bovendien in de plantoelichting staat dat TenneT in het kader van het magneetveldvoorzorgbeleid eigenaren van woningen binnen de magneetveldzone de gelegenheid biedt om deze op vrijwillige basis aan TenneT te verkopen. Ook aan [appellant sub 31] is wat betreft zijn woning een dergelijk aanbod gedaan. Bij voornoemd oordeel is voorts van belang hetgeen met betrekking tot de vergoeding van de schade is overwogen onder 33.2.

42. Gelet op het vorenstaande wordt in het aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat de ministers het tracé tussen Beverwijk en Vijfhuizen niet in redelijkheid op de thans voorziene wijze in het rijksinpassingsplan mogelijk hebben kunnen maken.

Station Vijfhuizen - opstijgpunt nabij Drie Merenweg

43. In het MER staat dat vanaf station Vijfhuizen de hoogspanningsverbinding over een lengte van ongeveer 3 km ondergronds wordt aangelegd. De 380 kV-kabel passeert daarbij eerst de wegenbundel N205/N232/Schipholweg en steekt dan schuin door de weilanden naar de Kromme Spieringweg. De Kromme Spieringweg wordt haaks gekruist op een plek waar een bebouwingsonderbreking zit. Het kabeltracé gaat vervolgens diagonaal door de weilanden verder in zuidwaartse richting tot het opstijgpunt bij de Drie Merenweg, ook wel genoemd N205, aldus het MER.

44. [appellant sub 10], [appellant sub 5], [appellante sub 9], [appellante sub 21], [appellant sub 7], [appellant sub 6], [appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 8] voeren aan dat de hoogspanningsverbinding vanaf hoogspanningstation Vijfhuizen de N232 zou moeten volgen, dan de Kromme Spieringweg helemaal noordelijk zou moeten kruisen en daarna de westzijde van de Drie Merenweg zou moeten volgen. Daarnaast voeren [appellant sub 5], [appellante sub 9], [appellant sub 7], [appellant sub 6] en [appellant sub 8] aan dat een groter deel van de verbinding langs de Driemerenweg ondergronds kan worden aangelegd indien het opstijgpunt bij station Vijfhuizen in zuidelijke richting zou worden verplaatst.

[appellante sub 21] stelt verder dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid nu in de zienswijzenota haar voorstel tot wijziging van het tracé wordt afgewezen onder verwijzing naar de beperkte lengte voor een ondergronds tracé maar onduidelijk is hoeveel kilometer ondergrondse kabel buiten het traject nabij Schiphol kan worden aangelegd en hoe de afweging tussen boven- en ondergrondse aanleg heeft plaatsgevonden.

Het beroep van [appellante sub 32] is onder meer ingesteld door [appellante sub 32B]. [appellante sub 32B]. voert aan dat onduidelijk is waarom bij de vaststelling van het rijksinpassingsplan het tracé, het opstijgpunt en de toegangsweg nabij de Drie Merenweg niet overeenkomstig het voorstel in zijn zienswijze zijn aangepast.

44.1. De Afdeling overweegt dat in de plantoelichting en de zienswijzenota is toegelicht hoeveel kilometer ondergrondse kabel buiten het traject nabij Schiphol kan worden aangelegd en hoe die afweging heeft plaatsgevonden. Reeds hierom faalt het betoog van [appellante sub 21] dat hieromtrent onduidelijkheid bestaat en dat het bestreden besluit derhalve in zoverre onzorgvuldig is voorbereid.

44.2. Wat betreft het voorstel om het ondergrondse tracé zo aan te leggen dat het vanaf hoogspanningstation Vijfhuizen de N232 volgt, de Kromme Spieringweg helemaal noordelijk kruist en daarna de westzijde van de Drie Merenweg volgt, hebben de ministers zich op het standpunt gesteld dat dit op zichzelf voldoet aan het traceringprincipe "bundelen met bestaande infrastructuur". Echter, een dergelijk tracé betekent volgens de ministers dat een beduidend langer ondergronds tracé zal moeten worden aangelegd. Ook het door [appellante sub 32B]. gedane voorstel tot aanpassing van het tracé, het opstijgpunt en daarmee de toegangsweg nabij de Drie Merenweg zou een langer ondergronds tracé tot gevolg hebben. Gelet hierop en nu aan de vaststelling van het rijksinpassingsplan de uitgangspunten "bovengronds-tenzij", zo kort mogelijke ondergrondse routes vanwege de beperkte lengte ondergronds tracé, en in het bijzonder voor dit gedeelte van het tracé inzet van een minimaal aantal kilometers kabel ter waarborging van de veiligheidsaspecten rondom Schiphol, ten grondslag liggen, hebben de ministers in redelijkheid deze voorstellen kunnen afwijzen.

44.3. Wat betreft het voorstel om het opstijgpunt bij station Vijfhuizen in zuidelijke richting te verplaatsen zodat voldoende ondergrondse meters kabel beschikbaar zijn om ook het opstijgpunt bij de Drie Merenweg in zuidelijke richting te verplaatsen, hebben de ministers zich op het standpunt gesteld dat dit niet mogelijk is uit het oogpunt van vliegveiligheid. Het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium heeft onderzoek gedaan naar de botsingsrisico’s van vliegtuigen met de hoogspanningsverbinding. Uitkomst van dit onderzoek is dat verkabeling het best kan worden toegepast daar waar het tracé het dichtst langs de Polderbaan van Schiphol gaat en daar waar startend vliegverkeer vanaf de Polderbaan in worst-case omstandigheden het tracé zou kruisen. De ministers hebben onweersproken gesteld dat dit het geval is tussen het transformatorstation Vijfhuizen en de Drie Merenweg. Gelet hierop wordt in het aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat de ministers niet in redelijkheid het voorstel tot verplaatsing van de opstijgpunten bij station Vijfhuizen en de Drie Merenweg in zuidelijke richting hebben kunnen afwijzen.

45. [appellant sub 10], [appellant sub 5], [appellante sub 9], [appellante sub 21], [appellant sub 7], [appellant sub 6], [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 8] en [appellante sub 32B] voeren aan dat zij ernstig in hun bedrijfsvoering zullen worden belemmerd door de realisering van de hoogspanningsverbinding nabij de Kromme Spieringweg in Vijfhuizen.

[appellant sub 10] vreest voor inkomensschade nu de aanwezigheid van de ondergrondse verbinding klanten ervan zal weerhouden hun paarden te stallen bij zijn paardenhouderij. Bovendien zal een deel van de percelen van [appellant sub 10], na de aanleg van de ondergrondse verbinding, niet langer bruikbaar zijn omdat uit onderzoek is gebleken dat paarden afwijkend gedrag vertonen in de nabijheid van magnetische velden. Verder wijst [appellant sub 10] er op dat zijn woning en paardenbedrijf als gevolg van de aanleg van de hoogspanningsverbinding onverkoopbaar zijn geworden.

[appellant sub 5] stelt dat als gevolg van de werkzaamheden de bodem kan inklinken en verslappen met als mogelijk gevolg letselschade bij zijn paarden. Voorts vreest hij voor gewasschade nu een deel van zijn land niet toegankelijk is tijdens de aanleg en het nadien nog jaren zal duren totdat de opbrengst van het hooi weer op het huidige peil is.

[appellante sub 9] wijst erop dat minder klanten haar zorgboerderij zullen bezoeken met als gevolg inkomstenderving. Voorts voert zij aan dat zij ten behoeve van de noodzakelijke schaalvergroting van haar veebedrijf nieuwbouw wil realisering en dat een weigering van de omgevingsvergunning vanwege de nabijheid van de hoogspanningsverbinding tot een ernstige belemmering in de bedrijfsvoering zou leiden.

[appellante sub 21] betoogt dat als gevolg van de realisering van de hoogspanningsverbinding de mogelijkheid tot het realiseren van een bedrijfswoning in een toekomstig bestemmingsplan zal verdwijnen. Dit leidt ertoe dat het bedrijf geen uitbreidingsmogelijkheden meer zal hebben, met als gevolg een beperking in de gebruiksmogelijkheden en een mogelijke staking van alle activiteiten, aldus [appellante sub 21]

[appellant sub 7] voert aan dat hij kort geleden zijn grond heeft verworven en dat hij verschillende plannen heeft in verband met de paarden die hij ter plaatse houdt en zijn ter plaatse gevestigde bouwbedrijf, welke plannen niet kunnen worden uitgevoerd als gevolg van de realisering van de hoogspanningsverbinding. Voorts voert hij aan dat de hoogspanningsverbinding niet via een open ontgraving maar via een gestuurde boring in zijn perceel dient te worden aangelegd.

[appellant sub 6] voert aan dat uitbreiding dan wel herontwikkeling van zijn veebedrijf nagenoeg onmogelijk wordt en dat problemen zullen ontstaan met de waterhuishouding.

[appellant sub 3] en anderen en [appellant sub 8] wijzen erop dat zij schade zullen lijden en dat hun eigendommen in waarde zullen dalen.

[appellante sub 32B] wijst er in dit verband op dat niet alleen het opstijgpunt maar ook de toegangsweg op zijn gronden is voorzien.

45.1. De ministers stellen zich op het standpunt dat een uitgangspunt waarmee rekening moet worden gehouden bij de besluitvorming over het tracé van de Noordring is dat zoveel als redelijkerwijs mogelijk gevoelige bestemmingen moeten worden vermeden. Om die reden kruist het tracé de Kromme Spieringweg op die locatie waar het meeste ruimte tussen de woningen is. Gevoelige bestemmingen binnen de magneetveldzone worden hierdoor voorkomen. Langs het huidige tracé van de bovengrondse 150 kV-verbinding liggen meer gevoelige bestemmingen in de mageneetveldzone. Na de ondergrondse aanleg van de 380 kV-verbinding ter plaatse zal de bovengrondse 150 kV-verbinding worden geamoveerd, zodat per saldo de situatie ter plaatse verbetert. De ministers achten de beperkingen die [appellant sub 10], [appellant sub 5], [appellante sub 9], [appellante sub 21], [appellant sub 7], [appellant sub 6], [appellant sub 3] en anderen, [appellant sub 8] en [appellante sub 32B] zullen ondervinden als gevolg van de aanleg van de hoogspanningsverbindingen in en nabij hun gronden aanvaardbaar.

45.2. [appellant sub 10] heeft een woning en paardenhouderij aan de [locatie 10] in Vijfhuizen. De hoogspanningsverbinding is voorzien in de uiterste noordwestelijke hoek van zijn bedrijfsgronden, zodat een deel van deze gronden binnen de indicatieve magneetveldzone ligt.

[appellant sub 5] houdt dressuur- en fokpaarden aan de Kromme Spieringweg in Vijfhuizen. De hoogspanningsverbinding is voorzien in haar bedrijfsgronden, zodat een deel van haar bedrijfsgronden in de indicatieve magneetveldzone ligt. De bestaande 150 kV-verbinding die thans over de gronden van [appellant sub 5] loopt, zal worden geamoveerd.

[appellante sub 9] heeft een woning, een veebedrijf met jongvee en een zorgboerderijtak op 20 ha grond aan de [locatie3]. De hoogspanningsverbinding is voorzien in de oostelijke hoek van haar agrarische gronden, zodat deze hoek in de indicatieve magneetveldzone ligt. De bestaande 150 kV-verbinding die thans midden over haar agrarische gronden loopt, zal worden geamoveerd.

[appellante sub 21] heeft een woning en bedrijf aan de [locatie 4] in Vijfhuizen. De hoogspanningsverbinding grenst aan het zuidwestelijk deel van de bedrijfsgronden, zodat een deel van deze gronden binnen de indicatieve magneetveldzone ligt. Voorts is aan een deel van haar gronden de aanduiding "magneetveldzone" toegekend.

[appellant sub 7] heeft een woning en een bouwbedrijf en hij houdt tevens paarden op 0,5 ha grond aan de [locatie 11]. De hoogspanningsverbinding is voorzien in het noordoostelijke deel van de bedrijfsgronden, zodat een deel van deze gronden binnen de indicatieve magneetveldzone ligt.

[appellant sub 6] heeft een woning en een veebedrijf aan de [locatie 12]. De hoogspanningsverbinding ligt in het noordoostelijke deel van zijn perceel en voor een klein deel ter plaatse van het thans onbebouwde bouwblok. Hieraan is de aanduiding "magneetveldzone" toegekend. Een deel van de gronden ligt binnen de indicatieve magneetveldzone.

[appellant sub 3] en anderen hebben agrarische gronden tussen de Kromme Spieringweg en de Drie Merenweg in Vijfhuizen. Het tracé van de hoogspanningsverbinding kruist de westzijde van deze gronden, zodat een deel van deze gronden binnen de indicatieve magneetveldzone ligt.

[appellant sub 8] heeft een woning en bedrijf met 6,5 ha grond aan de [locatie 13]. De hoogspanningsverbinding is voorzien in de uiterste oostelijke hoek van zijn bedrijfsgronden. De bestaande

150 kV-verbinding die thans over de gronden van [appellant sub 8] op korte afstand van de woning en de bedrijfsbebouwing loopt, zal worden geamoveerd.

[appellante sub 32B] heeft een woning en agrarische gronden aan de [locatie 14]. Het tracé van de hoogspanningsverbinding kruist de oostzijde van deze gronden waarop tevens een opstijgpunt is voorzien. Voorts is langs de zuidwestelijke grens van zijn perceel de ontsluitingsweg van het opstijgpunt voorzien. Een deel van de agrarische gronden van [appellante sub 32B] ligt binnen de indicatieve magneetveldzone. De bestaande 150 kV-verbinding die thans over de oostzijde van de agrarische gronden loopt, zal worden geamoveerd.

45.3. De Afdeling overweegt dat in het aangevoerde geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat de ministers zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de beperkingen die [appellant sub 3] en anderen, [appellante sub 9], [appellant sub 8], [appellante sub 32B], [appellant sub 7], [appellant sub 6], [appellant sub 5], [appellante sub 21] en [appellant sub 10] zullen ondervinden als gevolg van de aanleg van de 150 kV- en 380 kV-verbinding in en grenzend aan hun gronden aanvaardbaar zijn. In dit verband is van belang dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij gelet op de beperkingen die gelden binnen de indicatieve magneetveldzone en de gronden waaraan de aanduiding "magneetveldzone" is toegekend, alsmede de omvang van de resterende gronden, dusdanig in hun bedrijfsvoering worden belemmerd dat zij hun bedrijf ter plaatse niet rendabel kunnen voortzetten. Hierbij wordt in aanmerking genomen hetgeen met betrekking tot de vergoeding van de schade is overwogen onder 33.2.

Bij dit oordeel is verder van belang dat de verbindingen zijn voorzien in de gronden van [appellant sub 5], [appellante sub 9], [appellant sub 8] en [appellante sub 32B] maar dat de over hun gronden lopende 150 kV-verbinding wordt geamoveerd. Voorts zijn de verbindingen voorzien nabij de hoeken dan wel perceelsgrenzen van [appellant sub 10], [appellant sub 7], [appellant sub 3] en anderen en [appellante sub 21] zodat de zakelijk rechtstrook niet ligt over hun resterende gronden, ter plaatse waarvan derhalve geen beperkingen zullen gelden. Ook de toegangsweg naar het opstijgpunt is langs de grens van het perceel van [appellante sub 32B] voorzien. Wat betreft [appellant sub 6] is van belang dat de verbindingen weliswaar schuin in zijn gronden zijn voorzien zodat ook de zakelijk rechtstrook schuin over zijn gronden loopt, maar dat niet is gebleken dat dit tot ernstige belemmeringen in de bedrijfsvoering zal leiden.

Voorts is niet gebleken van concrete plannen van [appellante sub 21] en [appellant sub 6] tot verplaatsing van hun bedrijfswoningen dan wel overige bedrijfsbebouwing naar hun gronden waaraan de aanduiding "magneetveldzone" is toegekend.

Nu onder 22.2 is overwogen dat in het aangevoerde geen reden wordt gevonden om aan te nemen dat sprake is van schadelijke effecten op dieren en gewassen of gevolgen voor de voedselveiligheid als gevolg van magneetvelden van hoogspanningsverbindingen hebben [appellant sub 5], [appellant sub 10] en [appellante sub 9] niet aannemelijk gemaakt dat de gronden van [appellant sub 5] niet langer geschikt zijn voor de beweiding door paarden en het telen van gewassen, een meer dan beperkte daling van het aantal klanten van [appellant sub 10] en [appellante sub 9] zal optreden en het bedrijf van [appellant sub 10] onverkoopbaar zal worden. Hierbij betrekt de Afdeling dat de ondergrondse hoogspanningsverbindingen in de uiterste oostelijke hoek van het perceel van [appellant sub 10] zijn voorzien en de bestaande bovengrondse 150 kV-verbinding over het perceel van [appellant sub 5] en [appellante sub 9] zal worden geamoveerd en zal worden vervangen door de ondergrondse hoogspanningsverbindingen.

Bij voornoemd oordeel betrekt de Afdeling verder dat het rijksinpassingsplan niet in de weg staat aan bedrijfsontwikkelingen binnen de indicatieve magneetveldzone op het perceel van [appellant sub 7] en [appellant sub 6], mits daarbij de bouw- en gebruiksregels uit het rijksinpassingsplan in acht worden genomen. Verder is van belang dat, anders dan [appellante sub 9] kennelijk veronderstelt, het rijksinpassingsplan niet in de weg staat aan de door haar gewenste nieuwe schuur nu deze is voorzien buiten het gebied van het rijksinpassingsplan.

Ten slotte betrekt de Afdeling bij voornoemd oordeel hetgeen met betrekking tot de vergoeding van de schade is overwogen onder 33.2.

45.4. [appellant sub 7] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat hij dusdanig meer schade ondervindt van de aanleg van de hoogspanningsverbinding in zijn gronden via een open ontgraving ten opzichte van de aanleg via een gestuurde boring, dat de ministers gelet daarop de aanleg via een open ontgraving in de planregels hadden moeten uitsluiten. In dit verband is van belang hetgeen met betrekking tot de vergoeding van de schade is overwogen onder 33.2.

45.5. [appellant sub 5] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat als gevolg van de aanleg van de verbindingen sprake zal zijn van dusdanig inklinken en verslappen van de grond dat zijn gronden - met het oog op letselschade - niet langer geschikt zijn voor de beweiding door paarden.

45.6. Gelet op het vorenstaande wordt in hetgeen is aangevoerd, geen grond gevonden voor het oordeel dat de ministers de ondergrondse hoogspanningsverbinding niet in redelijkheid op de thans voorziene wijze tussen de opstijgpunten bij station Vijfhuizen en de Drie Merenweg mogelijk hebben kunnen maken.

Opstijgpunt nabij Drie Merenweg - Opstijgpunt nabij Kruisweg in Hoofddorp

46. In het MER staat dat vanaf het opstijgpunt bij de Drie Merenweg de gecombineerde 380/150 kV-verbinding parallel aan de N205, ook wel genoemd de Drie Merenweg, loopt. De verbinding gaat in een rechte lijn tot net voorbij 'Big Spotters Hill'. Na 'Big Spotters Hill' staat een hoekmast waar het tracé een lichte knik maakt richting park De Groene Weelde. Het tracé loopt in een rechte lijn door De Groene Weelde tot het 380kV/150 kV-opstijgpunt nabij de Kruisweg in Hoofddorp. Het opstijgpunt ligt aan de noordwestzijde van de watergang en de bebouwing langs de Kruisweg zodat er geen woningen in de magneetveldzone van het opstijgpunt vallen. De bestaande 150 kV-verbinding ten oosten van de Drie Merenweg zal worden geamoveerd, aldus het MER.

47. Wijkstellinghof voert aan dat, gelet op de afstand van de voorziene hoogspanningsverbinding tot de Vijfhuizerweg en de voorziene woningen aan de Stelling, de bewoners naast fijnstofhinder en gezondheidsproblemen te maken krijgen met horizonvervuiling en een waardedaling van de woningen. Derhalve had volgens Wijkstellinghof een serieus onderzoek moeten worden gedaan naar de alternatieven om bij Vijfhuizen het tracé van de bestaande 150 kV-verbinding ten oosten van de Drie Merenweg te volgen en om het opstijgpunt in zuidelijke richting te verplaatsen. VDV is van mening dat vanwege de hinder in Vijfhuizen de hoogspanningsverbinding ter plaatse ondergronds dient te worden aangelegd en derhalve het opstijgpunt nabij de Drie Merenweg in zuidelijke richting dient te worden verplaatst.

47.1. De ministers stellen zich op het standpunt dat de woningen en planologische mogelijkheden tot het realiseren van woningen ter plaatse buiten de indicatieve magneetveldzone liggen. Voorts is volgens de ministers onderzoek gedaan naar een tracering ten oosten van de Drie Merenweg, maar is gekozen voor een tracé ten westen van de Drie Merenweg, omdat anders de N205 tweemaal gekruist zou moeten worden en omdat de verbinding dan verder van de Polderbaan ligt, hetgeen volgens het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium veiliger is. Een verplaatsing van het opstijgpunt in zuidelijke richting is voorts niet mogelijk omdat daardoor het ondergrondse tracé met ongeveer 700 m zou worden verlengd en daardoor meer dan 20 km zou moeten worden verkabeld, aldus de ministers.

47.2. De Stelling en de woningen aan de Vijfhuizerweg liggen op afstanden van 160 m respectievelijk 52 m van de voorziene bovengrondse hoogspanningsverbinding, die ter plaatse is bestemd als

"Leiding - Hoogspanningsverbinding I".

47.3. Wat betreft het voorstel tot tracering ten oosten van de Drie Merenweg overweegt de Afdeling dat de ministers aannemelijk hebben gemaakt dat uit het oogpunt van veiligheid voor het vliegverkeer gelet op de nabij gelegen Polderbaan van Schiphol tracering ten westen van de Drie Merenweg de voorkeur verdient. Voorts is in het vorenstaande, met betrekking tot het beroep van [appellante sub 32B]., reeds overwogen dat het voorstel tot verplaatsing van het opstijgpunt in zuidelijke richting een langer ondergronds tracé tot gevolg zou hebben en dat de ministers dit voorstel gelet op de aan de vaststelling van het rijksinpassingsplan ten grondslag liggende uitgangspunten in redelijkheid hebben kunnen afwijzen. In de enkele verwijzingen van VDV naar hinder en van Wijkstellinghof naar fijnstofhinder, gezondheidsproblemen, horizonvervuiling en een waardedaling van de eigendommen wordt geen grond gevonden voor een ander oordeel. Hierbij betrekt de Afdeling hetgeen hiervoor onder 13.4, 20.3 en 27.4 is overwogen alsmede dat de hoogspanningsverbinding ter plaatse wordt gebundeld met de Drie Merenweg en dat de ten oosten van deze weg gelegen 150 kV-hoogspanningsverbinding wordt geamoveerd.

48. Gelet op het vorenstaande wordt in hetgeen is aangevoerd, geen grond gevonden voor het oordeel dat de ministers de bovengrondse hoogspanningsverbinding niet in redelijkheid op de thans voorziene wijze tussen de opstijgpunten nabij de Drie Merenweg en nabij de Kruisweg in Hoofddorp mogelijk hebben kunnen maken.

Opstijgpunt nabij Kruisweg in Hoofddorp - kruising met N207 in Nieuw-Vennep

49. Vanaf het opstijgpunt nabij de Kruisweg in Hoofddorp tot het opstijgpunt nabij de Bennebroekerweg in Haarlemmermeer ligt de verbinding ondergronds. De totale lengte van dit kabelgedeelte is 3,5 km. De verbinding passeert de Kruisweg en ligt langs de westzijde van de N205 door het met groen en water ingerichte recreatiegebied. Vanaf het 380kV/150 kV-opstijgpunt aan de zuidzijde van de Bennebroekerweg gaat de verbinding in zuidelijke richting verder. Het tracé buigt eerst mee met de N205 door middel van twee hoekmasten. Na de tweede hoekmast volgt het tracé min of meer de ligging van de huidige 150 kV-verbinding die aan de westzijde van de N205 staat. Bij de Venneperweg buigt het tracé iets naar de N205 toe zodat enkele woningen aan het Venneperpad niet in de magneetveldzone komen te liggen. Op de hoek van Nieuw-Vennep - in een perceel in de oksel van de N205 en de N207 - buigt het tracé met een hoekmast af naar het zuiden, kruist daarbij de N207 en gaat vervolgens met nog een hoekmast in zuidoostelijke richting naar de zuidzijde van de N207 langs Nieuw-Vennep.

50. Ymere en anderen voeren aan dat sprake is van een omkering van zaken nu in de plantoelichting staat dat bij de ontwikkeling van de Westflank in de Haarlemmermeer rekening zal worden gehouden met het tracé terwijl juist bij de tracékeuze rekening dient te worden gehouden met de ontwikkeling van de Westflank, welke ontwikkeling reeds in verscheidene beleidsstukken is vastgelegd. Bovendien heeft het rijk zich hiertoe verplicht in de Bestuursovereenkomst Westflank Haarlemmermeer van 29 oktober 2008. Voorts stellen Ymere en anderen dat onvoldoende rekening is gehouden met hun financiële belang bij het behouden van de mogelijkheid de Westflank te ontwikkelen zoals in verschillende beleidsstukken en de Bestuursovereenkomst was voorzien. Volgens Ymere en anderen hebben de ministers voorts onvoldoende schadebeperkend gehandeld. In dit kader wijzen zij er op dat zij reeds in hun zienswijze hebben voorgesteld de hoogspanningsverbinding ook ter hoogte van hun gronden zoveel mogelijk in te passen in het huidige tracé van de 150 kV-verbinding dan wel in andere infrastructuur en daarmee samenhangende belemmeringenzones. Het tracé loopt thans immers schuin over gronden van Ymere en anderen met als gevolg dat op een deel van hun gronden geen woningbouw zal kunnen worden gerealiseerd en hun overige gronden hiervoor niet langer aantrekkelijk zullen zijn.

50.1. Het beroep van [appellante sub 32] is onder meer ingesteld door [appellant sub 32C]. [appellant sub 32C] voert aan dat zijn gronden liggen binnen de Westflank ter plaatse waarvan woningbouw is voorzien. Volgens hem hadden de ministers gelet op deze voorziene woningbouw ofwel het tracé moeten verleggen ofwel aan [appellant sub 32C] financiële compensatie moeten aanbieden. [appellant sub 32C] stelt voorts dat op andere delen van het tracé van de hoogspanningsverbinding wel rekening wordt gehouden met gronden waarop nieuwe functies zijn voorzien die nog niet planologisch mogelijk zijn gemaakt, terwijl hiermee in zijn geval geen rekening is gehouden.

50.2. De ministers stellen zich op het standpunt dat op dit deel van het tracé zoveel mogelijk rekening is gehouden met de beoogde ontwikkelingen. Door het tracé zoveel mogelijk te bundelen met de N205 en de N207 blijft een zo groot mogelijk gebied beschikbaar voor een kwalitatief hoge ruimtelijke invulling van de Haarlemmermeer. Voor de hoek die het tracé maakt om van de bundeling met de N205 naar de N207 te gaan wordt een deel niet strikt gebundeld om een gevoelig object te ontwijken. Voorts is op het deel van het tracé waar niet wordt gebundeld met (verkeers)infrastructuur, gezocht naar een combinatie met het bestaande 150 kV-tracé. Deze combinatie betekent echter niet dat er geen nieuwe zakelijk recht overeenkomsten hoeven te worden afgesloten. Voor de nieuwe verbindingen zijn deze alsnog nodig, vanwege het verschil in breedte van de zakelijk recht strook tussen een 150 kV-verbinding enerzijds en een gecombineerde 380/150 kV-verbinding anderzijds. Daarbij ligt het tracé niet exact op de hartlijn van de bestaande verbinding, aldus de ministers.

50.3. Ymere en anderen zijn eigenaren van agrarische percelen op de hoek N205 - N207 in Nieuw-Vennep. De bovengrondse hoogspanningsverbinding is schuin over deze gronden voorzien en de masten nr. 29 en 30 zijn op deze percelen geprojecteerd. Voorts is Ymere eigenaar van een aantal percelen nabij de wijk Floriande in Hoofddorp.

[appellant sub 32C] is eigenaar van twee percelen aan de IJweg in Nieuw-Vennep, waarop tevens zijn woning staat. Voorts heeft hij een gebruiksrecht op agrarische percelen op de hoek N205 - N207 in Nieuw-Vennep, welke percelen in eigendom zijn van Ymere en anderen.

50.4. De Westflank is het gebied ten westen van Hoofddorp en Nieuw-Vennep.

50.5. Vast staat dat ten behoeve van de woningbouwontwikkeling in de Westflank geen bindende ruimtelijke besluitvorming heeft plaatsgevonden en evenmin een ontwerp dan wel voorontwerp van een dergelijk besluit is opgesteld. Wel is deze ontwikkeling in verschillende beleidsstukken van het rijk, de provincie en de gemeente opgenomen. In de structuurvisie "Structuurvisie Noord-Holland 2040, inclusief 1e herziening" die op 23 mei 2011 is vastgesteld door provinciale staten van Noord-Holland is onder de integrale gebiedsontwikkeling Haarlemmermeer-Westflank, het versterken van het internationaal vestigingsklimaat rond luchthaven Schiphol door de realisatie van een aantrekkelijk, duurzaam, klimaatbestendig woonmilieu als doel genoemd. Toegelicht wordt dat de metropoolregio Amsterdam een grote behoefte heeft aan woningen in het midden- en hoge segment in een landelijk woonmilieu, welke behoefte binnenstedelijk niet kan worden opgelost. De Westflank is de laatste grote uitleglocatie in de provincie, aldus de structuurvisie.

50.6. De ministers hebben naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid de door Ymere en anderen en [appellant sub 32C] voorgestelde alternatieven kunnen afwijzen. Hierbij betrekt de Afdeling dat het eerste alternatief van Ymere en anderen, waarbij het tracé in de oksel van de N205 - N207 in zuidwestelijke richting wordt verschoven en waarbij door een extra mast een extra knik in het tracé wordt aangebracht, niet voldoet aan de uitgangspunten dat een zo recht mogelijk tracé met zo min mogelijk masten wordt gerealiseerd. Het tweede alternatief van Ymere en anderen, waarbij het tracé in de oksel van de N205 - N207 nog verder in zuidwestelijke richting wordt verplaatst leidt ertoe dat het ter plaatse aanwezige dag- en wooncentrum op zeer korte afstand van het tracé komt te liggen. Derhalve voldoet dit alternatief niet aan het uitgangspunt dat gevoelige bestemmingen op een zo groot mogelijk afstand worden gepasseerd. Bij voornoemd oordeel betrekt de Afdeling verder dat [appellant sub 32C] zijn standpunt dat het tracé dient te worden verlegd niet nader heeft geconcretiseerd.

Gelet op het vorenstaande wordt in de verwijzing van Ymere en anderen naar twee alternatieven geen grond gevonden voor het oordeel dat de ministers onvoldoende schadebeperkend hebben gehandeld. Gelet op het vorenstaande bestaat evenmin grond voor het oordeel dat de ministers het financiële belang van TenneT doorslaggevend hebben geacht bij de keuze van het tracé ter plaatse.

50.7. Ontwikkelingen in de Westflank van de Haarlemmermeer hebben al geruime tijd de aandacht van betrokken overheden. De gezamenlijke ambities zijn door partijen bekrachtigd in een Bestuursovereenkomst, aldus de plantoelichting.

De Bestuursovereenkomst Westflank Haarlemmermeer van 29 oktober 2008 is gesloten tussen het rijk, vertegenwoordigd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de provincie

Noord-Holland, de gemeente Haarlemmermeer en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Nu Ymere en anderen geen partij zijn bij deze overeenkomst kunnen zij hierop geen beroep doen in deze procedure. Ymere en anderen en [appellant sub 32C] wijzen er terecht op dat de woningbouwontwikkeling in de Westflank eveneens in verscheidene beleidsstukken is opgenomen. De ministers hebben dan ook bij de bepaling van het tracé rekening gehouden met deze beoogde woningbouwontwikkeling. Nog daargelaten het feit dat ter zitting is gebleken dat inmiddels is besloten van het project Westflank Haarlemmermeer af te zien, hebben de ministers naar het oordeel van de Afdeling bij de bepaling van het tracé in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het passeren van gevoelige bestemmingen op een zo groot mogelijke afstand, het realiseren van een zo recht mogelijk tracé ten behoeve van de landschappelijke inpassing en het gebruik van zo min mogelijk masten vanwege de daarmee gepaard gaande belemmeringen voor de desbetreffende percelen, dan aan het belang gediend bij de woningbouwontwikkeling. Hierbij is van belang dat de woningbouwontwikkeling weliswaar in verscheidene beleidsstukken is genoemd, maar dat hieromtrent nog geen bindende ruimtelijke besluitvorming had plaatsgevonden, zodat sprake is van een onzekere toekomstige gebeurtenis waaraan de ministers in redelijkheid een beperkt gewicht hebben kunnen toekennen. De ministers hebben zich bovendien terecht op het standpunt gesteld dat bij de ontwikkeling van de Westflank rekening dient te worden gehouden met de hoogspanningsverbinding. Voor zover Ymere en anderen en [appellant sub 32C] aanvoeren dat zij vermogensschade lijden, verwijst de Afdeling naar hetgeen met betrekking tot de vergoeding van de schade is overwogen onder 33.2. In hetgeen zij voorts hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat aan het rijksinpassingsplan een extra regeling ten grondslag had moeten worden gelegd, die voorziet in vergoeding van schade die ontstaat doordat hun woningbouwplannen geen doorgang zullen vinden.

51. Gelet hierop wordt in het aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat de ministers het tracé tussen het opstijgpunt nabij de Kruisweg in Hoofddorp tot de kruising met de N207 niet in redelijkheid op de thans voorziene wijze in het rijksinpassingsplan mogelijk hebben kunnen maken.

Kruising met N207 - kruising met Zuidelijke Ringvaart

52. Na de kruising met N207 loopt de verbinding in zuidoostelijke richting langs de N207. Daarbij kruist de verbinding de Hoofdweg en nadert het spoor Amsterdam - Leiden, aldus het MER. De verbinding knikt met een hoekmast in zuidelijke richting en steekt dan het spoor Leiden- Amsterdam diagonaal over. Pal naast het spoor aan de oostzijde staat een tweede hoekmast waarmee de verbinding een volgende knik maakt zodat het tracé parallel aan het spoor verder naar het zuiden loopt. De nieuwe verbinding staat op ongeveer 100 m van de spoorlijn. De verbinding kruist de A44 die daar als viaduct het spoor kruist, en vervolgens het Dr. Heijepad dat aan de zuidzijde van de A44 ligt. Midden in de polder tussen de A44 en de Kaagweg buigt het tracé in zuidelijk richting af naar de Zuidelijke Ringvaart. Hierbij kruist het tracé diagonaal de weilanden tot aan de Kaagweg/Huigsloterdijk. Op dit punt steekt de verbinding de Zuidelijke Ringvaart over.

53. [appellant sub 35], die woont op het adres Bramerveld 60 aan de rand van Nieuw-Vennep, voert aan dat het voorziene onnodig lange tracé van de hoogspanningsverbinding parallel aan de provinciale weg N207 zal leiden tot horizonvervuiling en geluidsvervuiling. Dit heeft tot gevolg dat het woon- en leefklimaat van bewoners van de zuidrand van Nieuw-Vennep wordt aangetast, hun woningen in waarde zullen dalen en dat de recreatiemogelijkheden van het Venneperhout aanzienlijk worden beperkt. In dit verband wijst [appellant sub 35] erop dat er in de omgeving zeer weinig recreatiemogelijkheden bestaan. Bovendien is het Venneperhout aangelegd ter compensatie van de aanleg van de vijfde baan van Schiphol en is de aantasting hiervan door de hoogspanningsverbinding in strijd met het besluit dat voorzag in die compensatie. Volgens [appellant sub 35] dient de nieuwe hoogspanningsverbinding het tracé van de huidige 150 kV-verbinding te volgen, zodat er geen nieuwe gevoelige bestemmingen binnen en nabij de magneetveldzone komen te liggen en een nieuwe doorsnijding van het landschap wordt voorkomen.

53.1. De ministers stellen zich op het standpunt dat het tracé ten zuiden van Nieuw-Vennep zoveel mogelijk bovenregionale infrastructuur volgt om nieuwe gebiedsdoorsnijdingen te voorkomen. Zo loopt het tracé eerst parallel aan de N205, dan aan de N207 en vervolgens volgt het tracé de spoorlijn Amsterdam-Den Haag, aldus de ministers.

53.2. De ministers hebben zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet te verwachten is dat het Venneperhout haar recreatieve functie niet kan behouden, dan wel dat dit gebruik onaanvaardbaar wordt beperkt. Daarbij betrekt de Afdeling dat de hoogspanningsverbinding niet in, maar buiten het park aan de overzijde van de N207 is voorzien. Voorts is in dit kader van belang dat in het MER is vermeld dat recreanten zich in het algemeen niet laten weerhouden door de aanwezigheid van een hoogspanningsverbinding, waarbij is gekeken naar de bezoekersaantallen van recreatiegebieden met hoogspanningslijnen. Gelet hierop hebben de ministers zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen aangelegd "strategisch groen" ter compensatie van de vijfde baan van Schiphol verloren gaat.

53.3. Voorts hebben de ministers het voorstel van [appellant sub 35] om de bestaande 150 kV-verbinding ter plaatse te volgen in redelijkheid kunnen afwijzen. Hierbij betrekt de Afdeling dat het rijksinpassingsplan voorziet in een amovering van de bestaande 150 kV-verbinding door Lisserbroek om een groot aantal bestaande gevoelige bestemmingen te vermijden. Het realiseren van de 380 kV-verbinding ter plaatse zou derhalve strijd opleveren met het uitgangspunt om gevoelige bestemmingen zoveel mogelijk te vermijden. Bovendien liggen binnen de specifieke magneetveldzone van het thans voorziene tracé ter plaatse geen gevoelige bestemmingen. Voorts betrekt de Afdeling hierbij dat, anders dan [appellant sub 35] kennelijk veronderstelt, het voorziene tracé ter plaatse vanwege de bundeling met de N207 niet leidt tot een nieuwe doorsnijding van het landschap.

53.4. Voorts bestaat gelet op de afstand van ongeveer 650 m tot de woning van [appellant sub 35] geen grond voor het oordeel dat het rijksinpassingsplan ter plaatse zal leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, in het bijzonder horizonvervuiling en geluidsoverlast. In dit kader is voorts van belang dat tussen de zuidrand van Nieuw-Vennep, waar de woning van [appellant sub 35] staat, en de voorziene hoogspanningsverbinding het park Venneperhout en de N207 liggen. Daarnaast is van belang hetgeen met betrekking tot de vergoeding van de schade is overwogen onder 33.2.

54. [appellant sub 14] voert aan dat de 380 kV-hoogspanningsverbinding dient te worden verplaatst naar de strook grond die beschikbaar is tussen zijn gronden en de provinciale weg N207. Bij de vaststelling van het bestreden besluit is dit voorstel zonder daarvoor een motivering te geven, afgewezen. Naar de mening van [appellant sub 14] wordt derhalve bij de tracékeuze ten onrechte aan het landschappelijk belang een groter gewicht toegekend dan aan zijn belang bij het telen van gezonde producten en het gunstig kunnen bewerken van landerijen.

54.1. De ministers stellen zich op het standpunt dat in de zienswijzenota is gemotiveerd dat de 380 kV-verbinding niet kan worden gesitueerd op de strook grond die beschikbaar is tussen de gronden van [appellant sub 14] en de N207 vanwege de voorziene verdubbeling van de N207 en het feit dat deze strook te smal is voor het plaatsen van masten.

54.2. [appellant sub 14] woont aan de [locatie 15] in Nieuw-Vennep en pacht ter plaatse akkerbouwgrond. De bovengrondse 380 kV-hoogspanningsverbinding en de masten nr. 35 en 36 zijn voorzien op zijn gronden langs de noordoostelijke perceelsgrens. Voorts is de ondergrondse 150 kV-hoogspannningsverbinding voorzien langs de noordwestelijke perceelsgrens van zijn gronden, die samenvalt met de Nieuwerkerkertocht.

54.3. In de zienswijzenota staat dat op dit deel van het tracé rekening is gehouden met het ruimtebeslag van de verdubbeling van de N207. Deze is opgenomen in de Structuurvisie Noord Holland 2040 en de uitvoering daarvan is voorzien van medio 2013 tot eind 2014. Verdere verschuiving van de hoogspanningsverbinding richting de N207 is daarom niet mogelijk. Voorts staat in de zienswijzenota dat er binnen deze strook te weinig ruimte is voor het plaatsen van masten.

54.4. De Afdeling overweegt dat, anders dan [appellant sub 14] kennelijk veronderstelt, in dit geval niet het landschappelijk belang maar het belang van het behouden van de mogelijkheid om ter plaatse een verdubbeling van de N207 te realiseren voor de ministers een reden is geweest om de hoogspanningsverbinding niet in de richting van de N207 te verplaatsen en dat derhalve eveneens in zoverre een motivering is gegeven. Voorts wordt - nog afgezien van de vraag of de desbetreffende strook grond breed genoeg is voor het plaatsen van masten - in het in zoverre niet nader onderbouwde standpunt van [appellant sub 14] geen grond gevonden voor het oordeel dat de ministers niet in redelijkheid aan dit belang een groter gewicht hebben kunnen toekennen dan aan het belang van [appellant sub 14]. Daarbij betrekt de Afdeling hetgeen onder 22.2 is overwogen met betrekking tot schadelijke effecten op gewassen als gevolg van magneetvelden van hoogspanningsverbindingen. Daarnaast is van belang hetgeen met betrekking tot de vergoeding van de schade is overwogen onder 33.2.

55. Het beroep van [appellante sub 32] is onder meer ingesteld door [appellant sub 32D]. [appellant sub 32D] voert aan dat de ministers het rijkinspassingsplan niet mochten vaststellen voordat een gedegen oplossing is gevonden voor de dreigende problemen als gevolg van de realisering van de bovengrondse hoogspanningsverbinding op haar gronden.

56. [appellant sub 32D] is eigenaar van agrarische gronden langs de Rijnlanderweg in Nieuw-Vennep. De bovengrondse hoogspanningsverbinding en mast nr. 44 zijn voorzien over en op haar gronden.

56.1. De Afdeling overweegt dat [appellant sub 32D] slechts in algemene bewoordingen heeft gewezen op dreigende problemen maar dat zij deze niet heeft geconcretiseerd. Gelet hierop konden de ministers in reactie hierop in redelijkheid volstaan met een verwijzing naar de wettelijke en buitenwettelijke schadevergoedingsregelingen. Hierbij betrekt de Afdeling dat de ministers met betrekking tot het door [appellant sub 32D] ter zitting gedane voorstel tot verplaatsing van het tracé in de richting van de spoorlijn, aannemelijk hebben gemaakt dat dit niet mogelijk is juist vanwege de aan te houden afstand tot de spoorlijn.

57. Het beroep van [appellante sub 32] en anderen is onder meer ingesteld door [partij]. [partij] voert aan dat het voorstel dat hij in zijn zienswijze heeft gedaan tot verplaatsing van het tracé praktisch en uitvoerbaar is en voldoet aan de gestelde voorwaarden en dat dit ten onrechte niet in het rijksinpassingsplan is verwerkt. Volgens hem dienen het landschappelijk belang en het gezondheidsbelang zwaarder te wegen dan het belang dat is gediend met het behouden van een, nota bene verplaatsbare, molen.

57.1. De ministers voeren aan dat het voorstel van [partij] tot gevolg heeft dat het tracé dichter bij de kern Huigsloot komt te liggen en dat bovendien de Moppemolen, die wordt bewoond en derhalve een gevoelige bestemming is, binnen de magneetveldzone komt te liggen.

57.2. [partij] exploiteert een snijbloementeeltbedrijf aan de [locatie 16] in Abbenes. De bovengrondse hoogspanningsverbinding is voorzien over zijn agrarische gronden en mast 50 is op zijn agrarische gronden geprojecteerd.

57.3. In de zienswijzenota staat dat bij de tracékeuze de uitgangspunten voor nieuwe hoogspanningsverbindingen een belangrijke rol spelen, net als de technische randvoorwaarden en specifieke belangen in deze omgeving. Deze zaken zijn in samenhang bekeken, waarna een afweging heeft plaatsgevonden en een tracé is bepaald. Ter hoogte van de gronden van [partij] is in het bijzonder rekening gehouden met de uitgangspunten dat een tracé zo recht mogelijk wordt aangelegd en dat het aantal gevoelige bestemmingen wordt vermeden alsmede met de ligging van bestaande kabels en leidingen en de molenbiotoop van het rijksmonument de Moppemolen. Ook de afstand tot het dorp Nieuwe Wetering heeft een rol gespeeld. Het door [partij] voorgestelde tracé houdt geen rekening met de molenbiotoop. Bovendien is de Moppemolen bewoond en derhalve een gevoelige bestemming. Daarnaast zou het voorgestelde tracé aanzienlijk dichter bij de kern Huigsloot komen te liggen. Het voorgestelde tracé is om deze redenen afgevallen, aldus de zienswijzenota.

57.4. Uit het vorenstaande volgt dat, anders dan [partij] veronderstelt, niet alleen het belang dat is gediend met de bescherming van de Moppemolen ten grondslag ligt aan de afwijzing van zijn voorstel tot verplaatsing van het tracé, maar ook de belangen gediend met het vermijden van gevoelige bestemmingen en het behouden van een afstand tot de kern Huigsloot. Nu aan de ministers voorts beleidsvrijheid toekomt bij de weging van de verschillende belangen wordt in het niet nader onderbouwde standpunt van [partij] geen grond gevonden voor het oordeel dat de ministers niet in redelijkheid aan de belangen gediend met de aanleg van het tracé op de thans voorziene wijze een groter gewicht hebben kunnen toekennen dan aan het belang van [partij] bij verplaatsing van het tracé aldaar. Gelet hierop hebben de ministers in redelijkheid het voorstel van [partij] tot verplaatsing van het tracé kunnen afwijzen. Hierbij betrekt de Afdeling hetgeen hiervoor onder 21.2 is overwogen.

57.5. Gelet op het vorenstaande wordt in het aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat de ministers het tracé tussen de kruising met de N207 en de kruising met de Zuidelijke Ringvaart niet in redelijkheid op de thans voorziene wijze in het rijksinpassingsplan mogelijk hebben kunnen maken.

150 kV-verbinding Nieuwerkerkertocht en opstijgpunt ten zuiden van Lisserbroek

58. In de plantoelichting staat dat de bestaande 150 kV-vakwerkmasten langs de westzijde van de N205 ter hoogte van Nieuw-Vennep en door Lisserbroek worden geamoveerd. Vanaf het 150 kV-opstijgpunt aan de zuidzijde van Nieuw-Vennep tot de zuidoostzijde van Lisserbroek wordt een ondergronds tracé gerealiseerd ter vervanging hiervan. Dit kabeltracé wordt ten zuiden van Nieuw-Vennep onder de Nieuwerkerkertocht door geleid naar de oostzijde van deze watergang en gaat vervolgens ten zuidoosten van Lisserbroek wederom onder deze watergang door naar de westzijde hiervan. Aan het Turfspoor ten zuiden van Lisserbroek zal een opstijgpunt worden gerealiseerd.

59. [appellant sub 19] en anderen, [appellante sub 27], [appellante sub 28] en [appellant 30] voeren aan dat de ondergrondse 150 kV-verbinding van Nieuw-Vennep richting Lisserbroek langs de westzijde van de Nieuwerkerkertocht dient te worden aangelegd. Hiertoe voeren zij aan dat in dat geval sprake zou zijn van een bundeling met de gasleidingen en CO2-transportleidingen, hetgeen volgens [appellante sub 27], [appellante sub 28] en [appellant 30] in overeenstemming is met de Structuurvisie Buisleidingen 2012 - 2035. Een dergelijke bundeling is bovendien het meest logisch vanwege het feit dat de overheid de gronden aan de westzijde van de Nieuwerkerktocht grotendeels zelf in eigendom heeft en met die bundeling nadelige gevolgen voor eigenaren aan de oostzijde van de Nieuwerkerkertocht worden voorkomen. De ministers hebben volgens [appellante sub 27] en [appellante sub 28] verzuimd naar dit alternatieve tracé onderzoek te doen. [appellant 30] voert voorts aan dat de verkabeling bij de Nieuwerkerkertocht geen relatie heeft met de Randstad 380 kV-verbinding, zodat deze verkabeling niet in het rijksinpassingsplan had moeten worden opgenomen.

59.1. [appellant 30] stelt verder dat het opstijgpunt aan het Turfspoor in Lisserbroek ten opzichte van het ontwerp weliswaar in positieve zin is verplaatst, maar dat die verplaatsing onvoldoende is. In dit verband wijst hij er op dat het opstijgpunt een sloot, die tevens de perceelsgrens vormt, overkruist, waardoor problemen ontstaan met de bedrijfsvoering. Bovendien ligt het voor de hand dat het opstijgpunt, net als de bestaande hoogspanningsmast ter plaatse, niet grotendeels maar geheel op het perceel ten zuiden van de perceelsgrens wordt geplaatst. Voorts voert [appellant 30] aan dat de uitweg niet op zijn perceel maar op het zuidelijke perceel had moeten worden voorzien nu ook de hoogspanningsmast grotendeels op dat perceel is voorzien.

59.2. De ministers stellen zich op het standpunt dat de 150 kV-verbinding juist aan de oostzijde van de Nieuwerkerkertocht is voorzien vanwege de reeds aanwezige leidingen aan de westzijde. De percelen aan de westzijde zouden onevenredig worden belast door de gezamenlijke breedte van de leidingen. Niet alleen vanwege de fysieke ligging, maar ook omdat rekening moet worden gehouden met de zakelijk rechtstrook van de Gasunie en met interferentie met de reeds aanwezige kabels en leidingen, aldus de ministers. Voorts hebben de ministers zich op het standpunt gesteld dat de gekozen locatie van het opstijgpunt en de toegangsweg het minst belemmerend zijn voor de perceelseigenaren.

59.3. [appellant sub 19] en anderen zijn eigenaren van een perceel landbouwgrond van ruim 57 ha gelegen aan de Lisserweg/Hoofdweg in Nieuw-Vennep.

[appellante sub 27] is eigenaar van een agrarisch bedrijf aan de [locatie 17] in Abbenes, [appellante sub 28] is eigenaar van een agrarisch bedrijf aan de [locatie 18] in Abbenes en [appellant 30] is eigenaar van een agrarisch bedrijf aan het [locatie 19] in Lisserbroek.

De ondergrondse hoogspanningsverbinding is voorzien langs de Nieuwerkerkertocht die samenvalt met de perceelsgrenzen van deze gronden. Daarnaast is een klein deel van het opstijgpunt van de 150 kV-verbinding alsmede de uitweg ten behoeve van dit opstijgpunt voorzien op de perceelsgrens van [appellant 30].

59.4. Het tracé van de 150 kV-verbinding nabij de Nieuwerkerkertocht en de toegangsweg naar het opstijgpunt zijn bestemd als "Leiding - Hoogspanning II". Aan de toegangsweg is tevens de aanduiding "weg" toegekend.

59.5. Met betrekking tot het standpunt van [appellant 30] dat een relatie tussen de Randstad 380 kV-verbinding en de ondergrondse 150 kV-verbinding tussen Nieuw-Vennep en de zuidoostzijde van Lisserbroek ontbreekt, overweegt de Afdeling als volgt. In de plantoelichting staat dat de ministers alleen bevoegd zijn te beslissen over de 150 kV-verbinding wanneer deze wordt gecombineerd met de 380 kV-verbinding of een combinatie of aanpassing noodzakelijk is voor het 380 kV-project. Op dat moment is sprake van een zodanige fysieke en ruimtelijke samenhang dat sprake is van een feitelijk en juridisch onlosmakelijk geheel, aldus de plantoelichting. Door de bovengrondse hoogspanningsverbinding die door de wijk Floriande loopt en het gedeelte vanaf Nieuw-Vennep richting Lisserbroek te amoveren, worden mogelijke toekomstige ontwikkelingen in en rond Haarlemmermeer, mede gelet op de komst van de nieuwe Randstad 380 kV-verbinding, zo min mogelijk belemmerd, aldus de plantoelichting. Voorts hebben de ministers erop gewezen dat door de amovering van de bestaande 150 kV-verbinding het aantal gevoelige bestemmingen afneemt. Daarnaast wordt volgens de ministers hierdoor voorkomen dat ter plaatse twee hoogspanningsverbindingen aanwezig zijn hetgeen uit landschappelijk oogpunt en gelet op toekomstige ontwikkelingen ongewenst is. Gelet hierop en nu [appellant 30] zijn standpunt niet nader heeft onderbouwd, bestaat geen grond voor het oordeel dat de 150 kV-verbinding vanaf Nieuw-Vennep richting Lisserbroek niet samenhangt met de Randstad 380 kV-verbinding en derhalve niet in het bestreden besluit had mogen worden betrokken. Uit het vorenstaande volgt bovendien dat het standpunt van [appellant 30] dat alleen ter voldoening aan het uitruilbeginsel is besloten de 150 kV-verbinding deel te laten uitmaken van het rijksinpassingsplan, faalt.

59.6. In hetgeen [appellant sub 19] en anderen, [appellante sub 27] en [appellante sub 28] en [appellant 30] hebben aangevoerd wordt voorts geen grond gevonden voor het oordeel dat de ministers het voorstel de hoogspanningsverbinding ten westen van de Nieuwerkerkertocht aan te leggen ten onrechte niet nader hebben onderzocht. In dit verband is van belang dat de ministers reeds in de zienswijzenota hebben overwogen dat dit alternatief niet reëel is omdat de belangen van de grondeigenaren ten westen van de Nieuwerkerkertocht dan onevenredig zouden worden belast. In die gronden zijn reeds leidingen aanwezig en een directe bundeling daarmee is niet mogelijk vanwege de zakelijk recht strook van de Gasunie. Inachtneming van die zakelijk rechtstrook alsmede de noodzakelijke afstand van 5 m tot de Nieuwerkerkertocht, zou volgens de ministers betekenen dat het tracé niet aan de perceelsrand maar meer richting het westen zou moeten worden aangelegd, hetgeen zowel tijdens de aanlegfase als in geval van storingen tijdens de beheerfase grote hinder voor de grondgebruikers tot gevolg zou hebben. In dit kader is van belang dat ter plaatse niet alleen een gasleiding ligt, maar tevens een buisleiding met gevaarlijke inhoud en nog een andere kabel. Hierbij betrekt de Afdeling dat de ministers zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat aan het belang van het Bureau Beheer Landbouwgronden (hierna: het BBL) en overige eigenaren van gronden ten westen van de Nieuwerkerktocht bij het voorkomen van een verdere inperking van de eigendomsrechten een groter gewicht kan worden toegekend dan aan het belang van de eigenaren van gronden ten oosten van de Nieuwerkerkertocht bij het behouden van de huidige mogelijkheden tot het uitoefenen van eigendomsrechten. Voorts is van belang dat, anders dan [appellant sub 19] en anderen, [appellante sub 27], [appellante sub 28] en [appellant 30] kennelijk menen, ook het belang van het BBL - dat niet alleen gronden koopt en verkoopt ter regulering van de grondprijs maar ook jaarlijks gronden uitgeeft in pacht - bij een zo onbeperkt mogelijk gebruik van haar gronden een belang is dat in de belangenafweging dient te worden meegewogen. Daarnaast betrekt de Afdeling bij dit oordeel dat de ministers in redelijkheid aan het verschil in vermogensschade en aanlegkosten bij de realisering ten oosten van de Nieuwerkerkertocht ten opzichte van realisering ten westen daarvan, een beperkt gewicht hebben kunnen toekennen gelet op de wettelijke en buitenwettelijke schadevergoedingsregelingen - waarop onder 33.2 is ingegaan - en gelet op het feit dat alle kosten van de realisering van de hoogspanningsverbinding, binnen de grenzen van het tariefsysteem van de Elektriciteitswet 1998, kunnen worden doorberekend in de tarieven voor transport van elektriciteit.

59.7. Uit het vorenstaande volgt dat de ministers in dit geval in redelijkheid niet voor een bundeling van het tracé met de leidingen ten westen van de Nieuwerkerkertocht behoefden te kiezen, zodat - nog afgezien van de vraag of de Structuurvisie Buisleidingen in dit geval van toepassing is - reeds daarom geen grond bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit is vastgesteld in strijd met het in deze visie verwoorde bundelingsprincipe.

59.8. Gelet op het vorenstaande wordt in hetgeen is aangevoerd, geen grond gevonden voor het oordeel dat de ministers de 150 kV-verbinding niet in redelijkheid aan de oostzijde van de Nieuwerkerkertocht mogelijk hebben kunnen maken. Hierbij betrekt de Afdeling dat nu onder 21.2 reeds is overwogen dat bedrijven en landbouwgrond niet behoeven te worden aangemerkt als een gevoelige bestemming in de zin van het advies van VROM, geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat de omstandigheid dat de 150 kV-verbinding in de landbouwgrond van [appellant sub 19] en anderen wordt verkabeld leidt tot gevaren voor zijn gezondheid en de gezondheid van zijn kinderen.

59.9. In hetgeen [appellant 30] heeft aangevoerd, wordt voorts geen grond gevonden voor het oordeel dat de ministers niet in redelijkheid het opstijgpunt en de toegangsweg op de thans voorziene locatie mogelijk hebben kunnen maken. Hierbij betrekt de Afdeling dat de ministers er in dit verband op hebben gewezen dat het opstijgpunt is voorzien op de locatie van een bestaande hoekmast zodat sprake is van de meest efficiënte en ook minst belemmerende aansluiting op de reeds bestaande bovengrondse 150 kV-verbinding richting het zuiden. Wat betreft de locatie van de toegangsweg hebben de ministers erop gewezen dat deze op het perceel van [appellant 30] in een rechte lijn richting het opstijgpunt kan worden aangelegd, hetgeen het minst belemmerend is. Aanleg van de toegangsweg op het zuidelijke perceel zou immers betekenen dat de toegangsweg niet in een rechte lijn maar met een bocht om de woning zou moeten worden aangelegd, hetgeen een grotere belemmering zou opleveren. Voorts betrekt de Afdeling hierbij dat de ministers zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat sprake is van een beperkte belemmering voor [appellant 30] nu de toegangsweg en het opstijgpunt langs zijn perceelsgrens zijn voorzien en bovendien de bestaande 150 kV-verbinding die over zijn perceel en op korte afstand van zijn woning loopt, wordt geamoveerd.

De kruising met de Zuidelijke Ringvaart en Rijpwetering

60. In het voorontwerpinpassingsplan was gekozen voor een bovengronds tracé ten oosten van Hoofddorp en een ondergronds tracé ten westen van Nieuwe Wetering.

60.1. Vanwege verscheidene redenen is uiteindelijk gekozen voor een ondergronds tracé ten westen van Hoofddorp. Als gevolg van deze gewijzigde keuze is het gehele tracé opnieuw bekeken. Uit de plantoelichting volgt dat, mede vanwege het gewijzigd rijksbeleid in de SVIR, bij de vaststelling van het rijksinpassingsplan is besloten om in de polder ten zuiden van Nieuw-Vennep en ten westen van Nieuwe Wetering, tussen de Zuidelijke Ringvaart en de Lange Dwarsweg in Rijpwetering, de verbinding niet ondergronds maar bovengronds mogelijk te maken.

60.2. In het MER staat dat het voorkeurstracé na de kruising van de Zuidelijke Ringvaart oostelijk langs De Hanepoel (waterplas) loopt en een lichte knik naar het zuiden maakt. De Moppemolen wordt ook oostelijk op ongeveer 180 m afstand gepasseerd. Daarna loopt de verbinding door het open gebied, op ruime afstand - op de kortste afstand tot de bebouwing ongeveer 550 m oplopend tot ongeveer 850 m - van de woningen in Nieuwe Wetering, tot aan het opstijgpunt bij de Lange Dwarsweg ten noorden van Rijpwetering. Dit opstijgpunt ligt in de oksel van de infrastructuurbundel rijksweg A4, HSL, provinciale weg N445 en Lange Dwarsweg, aldus het MER.

61. VDNW en anderen en [appellant sub 4] voeren aan dat de ministers ten onrechte hebben gekozen voor een bovengrondse aanleg bij Nieuwe Wetering. In dit verband wijzen zij er op dat de ministers hebben gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel nu aanvankelijk was gekozen voor een ondergrondse aanleg. Volgens VDNW en anderen en [appellant sub 4] wordt bovendien voldaan aan de voorwaarden waaronder dient te worden gekozen voor ondergrondse aanleg en hebben de ministers niet gemotiveerd waarom zij deze mening aanvankelijk ook hadden maar hiervan later zijn teruggekomen. Voorts wijzen VDNW en anderen erop dat de bovengrondse aanleg in strijd is met het rijksbeleid, meer concreet met het in het SEV III opgenomen uitruilbeginsel. Volgens [appellant sub 4] had voorts onderzoek moeten worden gedaan naar cumulatieve effecten van de voorziene hoogspanningsverbinding, de HSL en de A4 wat betreft geluid- en trillinghinder. VDNW en anderen voeren verder aan dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van de bovengrondse aanleg voor het open landschap, natuur, ecologie, recreatiemogelijkheden, het milieu en de leefomgeving. Volgens VDNW en anderen is voorts de landschappelijke inpassing van de hoogspanningsverbinding alsmede de landschappelijke afscherming van het dorp Nieuwe Wetering ten opzichte van de hoogspanningsverbinding in het westen en de HSL en A4 in het oosten onvoldoende verzekerd. In dit verband wijzen zij er op dat weliswaar uit het Landschapsplan volgt dat bomen voor deze afscherming moeten zorgen, maar dat de inzet van handhavingsmiddelen er niet toe kan leiden dat bomen sneller zullen groeien.

61.1. De ministers stellen zich op het standpunt dat niet is gehandeld in strijd met het vertrouwensbeginsel en dat op voorstel van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is gekozen voor een bovengrondse aanleg bij Nieuwe Wetering.

De ministers stellen zich verder op het standpunt dat in de pkb omstandigheden zijn genoemd waaronder kan worden gekozen voor ondergrondse aanleg, maar dat de opsomming limitatief noch imperatief is.

Voorts zijn de effecten van de hoogspanningsverbinding op het open landschap, natuur, ecologie, recreatiemogelijkheden, het milieu en de leefomgeving aanvaardbaar. Nieuwe Wetering ondervindt weliswaar reeds de gevolgen van de HSL en de A4, maar juist daarom is gekozen voor een ligging van de hoogspanningsverbinding op wat grotere afstand van de dorpskern dan de ligging van het tracé in het meest milieuvriendelijke alternatief, zodat de effecten op de leefomgeving worden verkleind. Daarnaast is het gelet op de grote afstand tussen de HSL en de A4 enerzijds en het tracé van de hoogspanningsverbinding anderzijds niet aannemelijk dat cumulatieve effecten, wat betreft het magneetveld en overige milieuaspecten, zullen optreden zodat het niet nodig is hiernaar aanvullend onderzoek te doen, aldus de ministers. Daarnaast wijzen de ministers erop dat zij de beleidsvrijheid hebben om mede gelet op het feit dat het Groene Hart geen nationaal landschap meer is het belang van de directe leefomgeving zwaarder te laten wegen dan de belangen van landschap en natuur. Ten slotte wijzen de ministers erop dat de uitvoering van het Landschapsplan in de planregels is verzekerd.

61.2. De woningen in Nieuwe Wetering liggen op afstanden van ongeveer 550 tot 850 m van de voorziene bovengrondse hoogspanningsverbinding.

[appellant sub 4] woont aan de [locatie 20] in Nieuwe Wetering op een afstand van ongeveer 660 m van de voorziene bovengrondse hoogspanningsverbinding.

61.3. Tussen de Zuidelijke Ringvaart en de Lange Dwarsweg in Rijpwetering zijn de gronden ten behoeve van de hoogspanningsverbinding bestemd als "Leiding - Hoogspanningsverbinding I" met de aanduiding "maximale bouwhoogte 60 m".

61.4. Aan het MER ligt onder meer het rapport "MER Randstad 380kV Beverwijk-Bleiswijk, Achtergronddocument Landschap en Cultuurhistorie" van 13 april 2012 opgesteld door Jhon van Veelen, landschapsarchitect (hierna: het achtergronddocument Landschap en Cultuurhistorie) ten grondslag.

In het achtergronddocument Landschap en Cultuurhistorie staat dat vanaf de Ringvaart het weidse veenweidelandschap begint. In aansluiting op de bundel van infrastructuur is sprake van verdichting en stedelijke en industrieel agrarische invloeden in de vorm van bedrijven en kassen. Temidden hiervan bevindt zich parallel aan de infrastructuurbundel het lint van Nieuwe Wetering. Het gebied kent ruimtelijk een wat gespleten karakter. Enerzijds is het een zeer karakteristiek veenweidegebied met een sterke openheid en elementen als molens en linten. Anderzijds is de streng van infrastructuur die gevormd wordt door de A4 en de HSL plaatselijk nadrukkelijk aanwezig, mede door de verhoogde ligging en de aanwezigheid van kruisingen en geluidsschermen. Van de specifieke elementen binnen het gebied zijn de molens zeer bepalend voor het landschappelijke karakter. Het gebied maakt deel uit van het Groene Hart en het Belvedèregebied Oud Ade. In het MER staat voorts dat ondanks dat de gebiedskarakteristiek van het Groene Hart beïnvloed wordt, de wezenlijke kenmerken van het Groene Hart gewaarborgd zijn. De openheid, de verkaveling en het veenweidekarakter blijven immers intact.

Voorts staat in het Achtergronddocument Landschap en Cultuurhistorie dat het voorkeurstracé een zeer negatief effect heeft op de gebiedskarakteristiek in dit deels zeer open veenweidegebied, waar nog geen hoogspanningsverbinding aanwezig is en bestaande infrastructuur maar een beperkte ruimtelijke invloed kent. De hoogspanningsverbinding is een infrastructuurelement met een geheel ander karakter dan de reeds aanwezige infrastructuurlijnen. De lijn vormt een hoog element, dat door de grote openheid vanuit vrijwel iedere positie zichtbaar is. Bovendien vormt de lijn als technisch element een scherp contrast met het groene en landelijke karakter van het gebied. Niet alleen de zichtbaarheid en het karakter van de lijn beïnvloeden de gebiedskarakteristiek, ook treedt een verschuiving in de landschappelijke accenten op. Dat wil zeggen dat de verticale elementen, die nu mede het landschapsbeeld en het landschappelijke karakter bepalen, met name molens en kerktorens, concurrentie gaan ondervinden van de aanzienlijk hogere masten van de hoogspanningsverbinding. Hierdoor verliezen de huidige verticale elementen deels hun betekenis voor het landschappelijke karakter. Het relatief rustige verloop van de bovengrondse delen van de verbinding als gevolg van een overwegend autonoom traceringsprincipe en het ontbreken van grote afwijkingen vormen daarentegen een gunstig aspect van het voorkeurstracé, aldus het Achtergronddocument Landschap en Cultuurhistorie.

61.5. In het Landschapsplan staat dat het "verstoppen" van de 380 kV-masten en -lijnen door bijvoorbeeld het aanbrengen van beplanting nabij de verbinding praktisch niet mogelijk is. De masten zijn immers aanzienlijk hoger dan de meeste in Nederland voorkomende bomen en zullen er dus altijd bovenuit komen. Beplantingen kunnen echter een zinvolle rol spelen als bij het inpassen van de lijn wordt uitgegaan van een groter gebied rond de lijn en als de mogelijke posities van waarnemers in beschouwing worden genomen. Beplantingen tussen lijn en waarnemer zullen het zicht op de lijn beperken als ze relatief dicht bij de waarnemer staan.

Gelet op de ligging van Nieuwe Wetering tussen de hoogspanningsverbinding en de HSL en A4 zal de landschappelijke inpassing erop gericht zijn de bestaande landschapsopbouw, vanuit het perspectief van de dorpsbewoners te verbeteren. Hiertoe zijn in het Landschapsplan de volgende maatregelen opgenomen: herinrichting van het gebied Hanepoel - dat direct ten zuiden van de Zuidelijke Ringvaart ligt - beplanting aan de westzijde van het dorp ter afscherming van de hoogspanningsverbinding, beplanting aan de oostzijde van het dorp ter afscherming van de HSL en de A4 en versterking van de zuidelijke entree van het dorp door het plaatsen van enkele forse bomen.

Voorts staat in het Landschapsplan dat per inrichtingsmaatregel aspecten van uitvoering, beheer en de financiering ervan worden vastgelegd in overeenkomsten tussen gemeenten en TenneT en andere belanghebbenden en TenneT. Voorts ziet TenneT erop toe dat in de te sluiten zakelijk rechtovereenkomsten deze afspraken mogelijk worden gemaakt. Uitgangspunt is dat de realisering van de landschappelijke inpassing tijdig na ingebruikname van de verbinding zal plaatsvinden. Daarbij geldt dat de inpassingsmaatregelen niet altijd tegelijkertijd met de realisatiewerkzaamheden van de verbinding uitgevoerd kunnen worden. Waar mogelijk en zinvol zal worden aangesloten bij de uitvoering van andere groenprojecten in het gebied, aldus het Landschapsplan.

61.6. Wat betreft het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de Afdeling als volgt. VDNW en anderen en [appellant sub 4] wijzen er terecht op dat van eind 2008 tot juni 2011 in verschillende documenten van de ministers omtrent de onderhavige hoogspanningsverbinding het voornemen is geuit om bij Nieuwe Wetering een ondergrondse verbinding aan te leggen. VDNW en anderen en [appellant sub 4] kunnen hieraan echter niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat bij de vaststelling van het rijksinpassingsplan daadwerkelijk zou worden gekozen voor een ondergrondse verbinding bij Nieuwe Wetering. In dit verband is van belang dat de definitieve besluitvorming omtrent de hoogspanningsverbinding pas bij de vaststelling van het rijksinpassingsplan plaatsvindt. Het is inherent aan het besluitvormingstraject en de daaraan voorafgaande voorbereiding dat de ingenomen standpunten en geuite voornemens op grond van gewijzigde inzichten in de loop van de tijd kunnen worden verlaten dan wel kunnen wijzigen. De ministers hebben het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Gelet hierop faalt voorts het betoog van VDNW en anderen dat vanwege het bestuurlijk gewekte vertrouwen, voor het tracé bij Nieuwe Wetering niet het uitgangspunt "bovengronds-tenzij" mocht worden gehanteerd.

61.7. Wat betreft de cumulatie van geluid- en trillinghinder van de hoogspanningsverbinding, de HSL en de A4, overweegt de Afdeling als volgt. De ministers hebben zich op het standpunt gesteld dat de afstand tussen de bovengrondse verbinding enerzijds en de HSL en A4 anderzijds te groot is om tot cumulatie van geluidhinder te kunnen leiden. Deze afstand bedraagt ter hoogte van Nieuwe Wetering 700 m tot 1,4 km. In de niet onderbouwde vrees van [appellant sub 4] wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat dit standpunt van de ministers onjuist is. In de enkele stelling van [appellant sub 4] wordt voorts geen grond gevonden voor het oordeel dat, nog daargelaten de vraag of een inwerking zijnde hoogspanningsverbinding tot trillingen in de omgeving kan leiden, cumulatie van trillinghinder ontstaat. Hierbij betrekt de Afdeling dat in het MER staat dat daar waar in de huidige situatie reeds sprake is van trillingen deze beperkt van aard zijn.

61.8. Voorop staat dat in het vorenstaande is overwogen dat de aanleg van een hoogspanningsverbinding noodzakelijk is en dat in het aangevoerde geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat de ministers niet het uitgangspunt "bovengronds-tenzij" mochten hanteren. Dit in aanmerking nemende hebben de ministers zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de effecten van de hoogspanningsverbinding op het open landschap, natuur, ecologie, recreatiemogelijkheden, het milieu en de leefomgeving nabij Nieuwe Wetering aanvaardbaar zijn. In dit kader is van belang dat de hoogspanningsverbinding weliswaar zichtbaar zal zijn en uit het Achtergronddocument Landschap en Cultuurhistorie voortvloeit dat het een zeer negatief effect zal hebben op het open landschap, maar de ministers hebben zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat door de situering van de hoogspanningsverbinding en de afschermende beplanting de effecten zo veel als redelijkerwijs mogelijk is worden beperkt. In dit kader is van belang dat de landschappelijke inpassing blijkens het Landschapsplan erop gericht zal zijn de bestaande landschapsopbouw, vanuit het perspectief van de dorpsbewoners te verbeteren. Voorts is van belang dat juist vanwege de ligging van Nieuwe Wetering langs de HSL en de A4 is gekozen voor een tracé van de hoogspanningsverbinding op wat grotere afstand van de dorpskern dan de ligging van het tracé in het meest milieuvriendelijke alternatief, zodat de effecten op de leefomgeving worden verkleind. Het behoort bovendien tot de beleidsvrijheid van de ministers om wat betreft dit aspect een zwaarder gewicht toe te kennen aan de leefomgeving van de bewoners van Nieuwe Wetering dan aan landschaps- en natuurbelangen. Daarnaast is van belang dat VDNW en anderen weliswaar terecht stellen dat bovengrondse aanleg leidt tot verdere versnippering van boven- en ondergrondse tracégedeelten, maar daar staat tegenover dat uit het Achtergronddocument Landschap en Cultuurhistorie volgt dat het relatief rustige verloop van de lijn als gevolg van een overwegend autonoom traceringsprincipe en het ontbreken van grote afwijkingen een gunstig aspect van het voorkeurstracé is. In verband hiermee is voorts van belang dat in de plantoelichting staat dat geen nieuwe doorsnijding van de ecologische hoofdstructuur (hierna: EHS) plaatsvindt, dat de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet worden aangetast, dat de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 niet in de weg staan aan de uitvoering van het rijksinpassingsplan en dat de effecten op het Groene Hart, dat recreatieve kwaliteiten heeft, groot zijn maar dat de wezenlijke kenmerken van het Groene Hart zijn gewaarborgd. Aan dit oordeel doet verder niet af dat de ministers aanvankelijk van mening waren dat aanleiding bestond voor ondergrondse aanleg ter hoogte van Nieuwe Wetering, nu uit het vorenstaande volgt dat de ministers hebben gemotiveerd waarom ook bovengrondse aanleg, in het bijzonder gelet op de ligging in het open landschap, de passage van Nieuwe Wetering en de ligging nabij de HSL en de A4, aanvaardbaar is.

61.9. De Afdeling overweegt verder dat niet in geschil is dat met de in het Landschapsplan opgenomen maatregelen de hoogspanningsverbinding landschappelijk wordt ingepast en het dorp Nieuwe Wetering landschappelijk wordt afgeschermd van de hoogspanningsverbinding, de HSL en de A4. Het enkele feit dat de inzet van handhavingsmiddelen er niet toe kan leiden dat bomen sneller zullen groeien, vormt voorts geen grond voor het oordeel dat de landschappelijke inpassing en afscherming reeds daarom onvoldoende zijn verzekerd. Dit is immers inherent aan inpassing en afscherming door middel van beplanting. Gelet hierop bestaat evenmin grond voor het oordeel dat vanwege het feit dat de inpassing en afscherming onvoldoende zouden zijn verzekerd deze maatregelen niet als compenserende maatregelen in de belangenafweging hadden mogen worden betrokken.

61.10. Voorts falen de betogen dat wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder dient te worden gekozen voor ondergrondse aanleg en dat de ministers niet hebben gemotiveerd waarom zij deze mening aanvankelijk ook hadden maar hiervan later zijn teruggekomen. Voorop staat dat deze voorwaarden - zoals verwoord in de plantoelichting en hierboven onder 36 weergegeven - limitatief noch imperatief zijn geformuleerd. Verder is van belang dat de ministers hebben gemotiveerd dat vanwege de wens om bij Hoofddorp de hoogspanningsverbinding ondergronds aan te leggen, bij Nieuwe Wetering alsnog is gekozen voor bovengrondse aanleg. Bovendien is dit volgens de ministers gelet op de aspecten leefomgeving, landschap, natuur en recreatie uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar. Gelet hierop en nu in het vorenstaande reeds is geoordeeld dat de ministers zich in redelijkheid op laatstgenoemd standpunt hebben kunnen stellen, bestaat geen grond voor het oordeel dat de ministers onvoldoende hebben gemotiveerd waarom zij zijn teruggekomen van hun aanvankelijke mening dat bij Nieuwe Wetering voor een ondergrondse aanleg diende te worden gekozen. Verder is van belang dat de bovengrondse aanleg bij Nieuwe Wetering ten opzichte van het voorontwerprijksinpassingsplan weliswaar leidt tot een verdere versnippering van boven- en ondergrondse tracégedeelten hetgeen volgens het beleid onwenselijk is, maar de ministers hebben zich terecht op het standpunt gesteld dat het beleid niet voorschrijft dat er enkel aaneengesloten tracés kunnen worden verkabeld, zodat verkabeling van kortere tracés niet in strijd is met het beleid.

61.11. Met betrekking tot het standpunt dat het rijksinpassingsplan is vastgesteld in strijd met het zogenoemde uitruilbeginsel, zoals verwoord in onderdeel 6.9 van het SEV III, overweegt de Afdeling als volgt. In dit onderdeel staat dat het kabinet, om een toename van het totale bovengrondse ruimtebeslag uitgedrukt in kilometers tracélengte van hoogspanningsverbindingen met een spanning vanaf 110 kV zo veel mogelijk te voorkomen, een afspraak wil maken met de landelijke netwerkbeheerder TenneT die ertoe strekt dat aanleg van nieuwe bovengrondse hoogspanningsverbindingen met een spanning van 220 kV en hoger, die niet kunnen worden gecombineerd met bestaande verbindingen zoals beschreven in paragraaf 6.8 onder a, wordt gecompenseerd door bestaande bovengrondse verbindingen met een spanning van 110 kV of 150 kV ondergronds aan te leggen. Naar het oordeel van de Afdeling is hier slechts het voornemen van het kabinet verwoord om een afspraak te maken met TenneT omtrent de compensatie van de aanleg van nieuwe bovengrondse hoogspanningsverbindingen die niet kunnen worden gecombineerd met bestaande verbindingen. Het betreft derhalve geen concrete bepaling waarmee de vaststelling van het rijksinpassingsplan in overeenstemming moet zijn. Reeds hierom en nu ten tijde van het bestreden besluit deze afspraak nog niet was gemaakt, wordt in hetgeen is aangevoerd geen grond gevonden voor het oordeel dat het rijksinpassingsplan is vastgesteld in strijd met onderdeel 6.9 van het SEV III.

62. Gelet op het vorenstaande wordt in het aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat de ministers het tracé tussen de kruising met de Zuidelijke Ringvaart en Rijpwetering niet in redelijkheid op de thans voorziene wijze in het rijksinpassingsplan mogelijk hebben kunnen maken.

Rijpwetering - Hazerswoude-Dorp

63. In het MER staat dat tussen het opstijgpunt aan de Lange Dwarsweg in Nieuwe Wetering tot het zuidelijke opstijgpunt bij Rijpwetering de verbinding parallel aan de A4/HSL ondergronds wordt aangelegd. De totale lengte van dit kabelgedeelte is ruim 2 km. Het zuidelijke opstijgpunt ligt ongeveer 500 m vanaf de bebouwing van Rijpwetering. Vanaf de zuidzijde van de Oude Rijn volgt de verbinding verder het tracé van de bestaande 150 kV-verbinding, aldus het MER.

63.1. [appellanten sub 22] betogen dat reeds vanwege de onduidelijkheid omtrent de voorziene ligging van de hoogspanningsverbinding en omtrent de gestelde onmogelijkheid de verbinding nog verder in de richting van de HSL te verplaatsen, het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid.

63.2. Dit betoog faalt. Hiertoe overweegt de Afdeling dat uit de verbeelding blijkt dat de ondergrondse hoogspanningsverbinding is voorzien direct langs de zuidoostelijke hoek van hun perceel aan de [locatie 5] in Rijpwetering en dat dit perceel binnen het plandeel met de bestemming "Leiding - Hoogspanning I" ligt. Uit de analyse gevoelige bestemmingen blijkt voorts dat dit perceel binnen de indicatieve magneetveldzone ligt en dat hun woonperceel buiten de specifieke magneetveldzone ligt. Voorts hebben de ministers, anders dan [appellanten sub 22] betogen, in de zienswijzenota onderbouwd waarom de hoogspanningsverbinding niet verder richting de HSL kan worden verplaatst, namelijk vanwege de vereiste positionering van de kabels en de afstand die moet worden aangehouden tot de HSL.

63.3. [appellant sub 33] voert aan dat hij ernstig in zijn bedrijfsvoering zal worden belemmerd als gevolg van het voorziene opstijgpunt in het midden van zijn perceel met het nummer 1488 en van het voorziene aangrenzende plas-drasgebied. In dit verband voert hij aan dat de onderhouds- en maaiwerkzaamheden zullen worden bemoeilijkt, dat het opstijgpunt een looproute van de koeien blokkeert waardoor de koeien het naastgelegen perceel niet langer zelfstandig kunnen bereiken en dat de grond ter plaatse van het voorziene plas-drasgebied niet langer kan worden gebruikt voor de beweiding door koeien en schapen. Bovendien zal het aantal onkruiden en ongedierte als gevolg van de aanleg van het

plas-drasgebied toenemen. Daarnaast wijst [appellant sub 33] erop dat een nieuwe brug moet worden aangelegd om het opstijgpunt te bereiken, hetgeen kosten met zich brengt. [appellant sub 33] stelt dat een verplaatsing van het opstijgpunt met 150 m in zuidwestelijke richting aanzienlijk minder bezwaren zou opleveren en dat ter plaatse bovendien reeds een toegangsweg aanwezig is.

63.4. De ministers achten de beperkingen die [appellant sub 33] zal ondervinden aanvaardbaar, mede gelet op hetgeen met betrekking tot de vergoeding van de schade is overwogen onder 33.2. De ministers hebben zich op het standpunt gesteld dat een verplaatsing van het opstijgpunt met 150 m niet mogelijk is omdat daardoor het maximum van 20 km ondergrondse kabel zou worden overschreden. Voorts stellen de ministers zich op het standpunt dat het plas-drasgebied ter plaatse noodzakelijk is omdat de watercompensatie dient plaats te vinden binnen hetzelfde peilgebied als waarin de ingreep plaatsvindt.

63.5. [appellant sub 33] heeft een melkveebedrijf en woont aan de [locatie 21] in Rijpwetering. Hij heeft ongeveer 54 ha grond ten zuidwesten van de kern Rijpwetering en langs de A4 in gebruik. Hiervan heeft hij ongeveer 48 ha in eigendom. Ter plaatse is de hoogspanningsverbinding langs de A4 geprojecteerd. Het noordelijke deel van de verbinding wordt ondergronds in zijn gronden aangelegd, vervolgens is een opstijgpunt op zijn perceel met nr. 1488 geprojecteerd en daarna loopt de hoogspanningsverbinding bovengronds verder langs de A4 over zijn gronden. Aan de gronden van [appellant sub 33] zijn de bestemmingen "Leiding - Hoogspanning I", "Bedrijf - Opstijgpunt" en "Leiding - Hoogspanningsverbinding I" toegekend.

63.6. In het Landschapsplan staat dat bij opstijgpunt 62, bij Rijpwetering, extra waterberging met natuurontwikkeling door plaatselijke maaiveldverlaging moet worden gerealiseerd. Uit een overzichtsfoto blijkt dat dit gebied ongeveer 0,45 ha groot is, is aangeduid als "water/plas-dras/struweel" en is voorzien ten noordoosten van het opstijgpunt.

63.7. Voorop staat dat in het vorenstaande reeds is overwogen dat de aanleg van een hoogspanningsverbinding noodzakelijk is. Dit in aanmerking nemende hebben de ministers zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de belemmeringen in de bedrijfsvoering van [appellant sub 33] aanvaardbaar zijn. Hierbij betrekt de Afdeling dat het opstijgpunt niet in het midden van zijn percelen maar langs de perceelsgrens met de A9 is voorzien. Het plas-drasgebied is voorts eveneens langs de A9 en aangrenzend aan het opstijgpunt voorzien ter minimalisering van de totale impact van de realisering van het rijksinpassingsplan. Bovendien is het plas-drasgebied voorzien in een hoek van een van de percelen welke hoek als gevolg van de aanleg van het opstijgpunt reeds minder gebruikswaarde zou hebben gehad. Voorts is in dit kader van belang hetgeen onder 22.2 is overwogen met betrekking tot de schadelijke effecten op dieren als gevolg van magneetvelden van hoogspanningsverbindingen. Het gebruik van de percelen ter plaatse van zowel de ondergrondse als de bovengrondse verbinding ten behoeve van het weiden van koeien en schapen kan derhalve na de realisering van de hoogspanningsverbinding worden voortgezet. Daarnaast heeft [appellant sub 33] niet aannemelijk gemaakt dat hij, mede gelet op de totale omvang van zijn gronden, als gevolg van de onmogelijkheid deze percelen te gebruiken tijdens de aanleg van de verbinding, ernstig in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd. Bij voornoemd oordeel betrekt de Afdeling verder dat de ministers hebben aangegeven dat bij het afsluiten van de zakelijk rechtovereenkomst nadere afspraken zullen worden gemaakt om de feitelijke belemmeringen voor de bedrijfsvoering van [appellant sub 33] tot het noodzakelijke minimum te beperken. In dit verband heeft TenneT ter zitting aangegeven dat er een mogelijkheid bestaat om een doorgang voor de koeien naar het naastgelegen perceel te behouden dan wel te realiseren. Daarnaast is van belang hetgeen met betrekking tot de vergoeding van de schade is overwogen onder 33.2.

63.8. Onder 35.2 is reeds overwogen dat de ministers het maximum van 20 km ondergrondse kabel hebben kunnen hanteren. Derhalve hebben de ministers in redelijkheid het door [appellant sub 33] voorgestelde alternatief van verplaatsing van het opstijgpunt met 150 m in zuidwestelijke richting, hetgeen zou leiden tot een overschrijding van deze 20 km, kunnen afwijzen. Bovendien kunnen alle kosten van de realisering van de hoogspanningsverbinding, binnen de grenzen van het tariefsysteem van de Elektriciteitswet 1998, worden doorberekend in de tarieven voor transport van elektriciteit.

64. Gelet op het vorenstaande wordt in het aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat de ministers niet in redelijkheid de hoogspanningsverbinding tussen Rijpwetering en Hazerswoude-Dorp op de thans voorziene wijze mogelijk hebben kunnen maken.

Hazerswoude-Dorp - Zoetermeer

65. In het MER staat dat vanaf het punt ten zuiden van Hazerswoude-Dorp de verbinding in één lange rechte lijn naar het zuiden gaat. Om dit mogelijk te maken ligt het westelijker en dichter tegen de HSL aan dan de bestaande 150 kV-verbinding. De bestaande bovengrondse 150 kV-verbinding wordt afgebroken nadat de nieuwe verbinding in werking is. Het deel van de ondergrondse 150 kV-verbinding ter hoogte van Moerkapelle wordt niet geamoveerd maar wordt gereserveerd voor toekomstige ontwikkelingen. Vervolgens gaat het tracé vanaf de hoekmast ten noorden van de rijksweg A12 via twee knikken in westelijke richting over de op- en afrit van de N209/A12. Vervolgens kruist het tracé de N209, ligt dan parallel aan de A12 over het Prisma bedrijventerrein en kruist dan diagonaal de A12 en de spoorlijn Den Haag-Gouda, om aan de noordzijde van het 380 kV-station in Bleiswijk aan te takken, aldus het MER.

66. [appellant sub 18] voert aan dat bij de vaststelling van het rijksinpassingsplan ten onrechte geen rekening is gehouden met zijn bedrijfsbelangen, terwijl wel rekening is gehouden met de belangen van een ondernemer die een golfbaan ter plaatse exploiteert. In zoverre is volgens [appellant sub 18] sprake van willekeur. Voorts leidt het huidige tracé tot negatieve landschappelijke effecten, visuele hinder en is sprake van strijd met het bundelingsprincipe. Volgens hem is niet duidelijk waarom ten noorden van zijn gronden het bundelingsprincipe en de rechtstand van het tracé wel als uitgangspunt zijn genomen, maar ter hoogte van zijn gronden niet. Volgens [appellant sub 18] dient het tracé ter plaatse van hoekmast 92 geen knik te maken, maar in een rechte lijn door te lopen tot aan de N209 en derhalve het tracé van de bestaande 150 kV-verbinding te volgen.

66.1. [appellant sub 15 A] en [appellant sub 15B] voeren aan dat de 150- en 380 kV-hoogspanningsverbindingen ten onrechte over hun woning en bedrijf zijn voorzien. Hun belangen zouden zwaarder moeten wegen dan de landschappelijke belangen, nu het landschap ter plaatse reeds weinig waarde heeft vanwege de aanwezige HSL en bestaande hoogspanningsmasten. Volgens hen dient het tracé ter hoogte van masten 97 en 98 in westelijke richting te worden verplaatst, zodat hun woning en bedrijf niet langer onder de masten en kabels zullen liggen.

66.2. [appellante sub 26] voert aan dat volgens Tennet de exacte locaties van de masten vastliggen, maar dat dit ten onrechte niet in het rijksinpassingsplan is vastgelegd. Volgens haar is dit noodzakelijk omdat de ministers daardoor haar belangen bij de exacte locaties van de masten had moeten meewegen en zij bovendien tegen die exacte locaties had kunnen opkomen.

66.3. [appellante sub 11] voert aan dat zij het onbegrijpelijk vindt dat de hoogspanningsverbinding ondergronds wordt aangelegd waar het natuurgebieden betreft, maar niet op locaties waar de verbinding overlast geeft voor mensen of bedrijven. Voorts is volgens [appellante sub 11] onvoldoende onderzoek gedaan naar alternatieven voor dit deel van het tracé.

66.4. [appellante sub 26] en [appellante sub 12] voeren aan dat de op hun gronden voorziene hoogspanningsmasten moeten worden verplaatst omdat ze een belemmering zullen vormen voor de bewerking van het land met landbouwwerktuigen. Volgens [appellante sub 12] moet ook ter plaatse van de masten nr. 103 tot en met nr. 106 de Poldertocht worden gevolgd, omdat dat een aanmerkelijk mindere belemmering van de bedrijfsvoering tot gevolg zou hebben en daardoor bovendien de lijnen in het landschap beter zouden worden gevolgd. Voorts voert [appellante sub 12] aan dat ter hoogte van haar perceel ten onrechte maximale veldlengtes zijn gehanteerd met als gevolg dat mast nr. 104 ten onrechte niet kan worden verplaatst.

66.5. [appellant sub 17] voert aan dat als gevolg van de aanleg van de hoogspanningsverbinding ter hoogte van de Kruisweg in Bleiswijk visuele hinder ontstaat. Voorts stelt hij dat enkele decennia geleden eveneens een hoogspanningsverbinding in deze omgeving was gepland, maar dat van de realisering is afgezien vanwege de cultuurhistorische waarde van het gebied rond de Rotte. De omstandigheden zijn niet veranderd, zodat is gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel en thans niet voor dit tracé had kunnen worden gekozen. [appellant sub 17] voert verder aan dat de hoogspanningsverbinding het woon- en leefklimaat van bewoners van de Kruisweg zal aantasten. [appellant sub 17] wijst er in het bijzonder op dat zijn vrouw en dochter beiden lijden aan elektrogevoeligheid. [appellant sub 17] voert verder aan dat zijn woning in waarde zal dalen.

66.6. De ministers stellen zich op het standpunt dat in het rijksinpassingsplan de locaties van de masten, met uitzondering van de hoekmasten, niet zijn vastgelegd. Deze keuze is gemaakt om onder meer bij het afsluiten van de zakelijk rechtovereenkomsten de mogelijkheid open te houden om voor individuele gevallen de mastposities eventueel enkele meters in de lijn te kunnen schuiven. Voorts stellen de ministers zich op het standpunt dat op dit gedeelte van het tracé geen sprake is van een zodanige combinatie van factoren dat een bovengrondse aanleg vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet aanvaardbaar zou zijn. Daarnaast heeft het huidige verloop van het tracé geen invloed op de monumentale status van de molens, omdat het tracé buiten de molenbiotoop ligt. De ministers stellen zich voorts op het standpunt dat de hoogspanningsverbinding ter plaatse zo veel mogelijk de Poldertocht volgt, waardoor het tracé zoveel mogelijk op de grens van de kavels komt te liggen. Met een keuze midden tussen de Kruisweg en Moerkapelle zou dit niet het geval zijn, aldus de ministers. Voorts is het tracé is op dit deel in intensief overleg met de regio tot stand gekomen. Het gekozen tracé is hier landschappelijk het meest optimaal. Een eerder tracé liep parallel aan de bestaande 150 kV-verbinding om zo de recreatieve ontwikkeling van het Rottezoomgebied zoveel mogelijk te ontzien. Nadat het voorbereidingsbesluit voor Randstad 380 kV was vastgesteld bleek echter dat de ontwikkelingen de komende jaren niet zouden worden uitgevoerd. Met toepassing van het traceringsprincipe van zoveel mogelijk rechtstand is dit deel van het tracé in een rechte lijn tot stand gekomen, aldus de ministers.

66.7. [appellant sub 18] is eigenaar van gronden tussen het Westeinde in Hazerswoude-Dorp en de Hogeveenseweg, ook wel genoemd de N209. De hoogspanningsverbinding loopt diagonaal over zijn gronden. De masten nrs. 93 tot en met 96 zijn op zijn gronden geprojecteerd.

[appellant sub 15 A] en [appellant sub 15B] hebben een woning en bedrijf aan het [locatie 22] in Benthuizen, gemeente Rijnwoude. De hoogspanningsverbinding is over de woning, het bijbehorende erf en de schuren voorzien, zodat deze objecten binnen de specifieke magneetveldzone liggen.

[appellante sub 12] heeft percelen in eigendom op de hoek Noorddijk en Nieuwe Hoefweg in Bleiswijk. De masten nrs. 103 en 104 zijn op deze percelen geprojecteerd.

[appellante sub 11] heeft agrarische grond in eigendom langs de Kruisweg in Bleiswijk. De hoogspanningsverbinding loopt over het midden van haar gronden en hoogspanningsmast nr. 105 is geprojecteerd aan de rand van één van haar percelen.

[appellante sub 26] is gevestigd aan de [locatie 23] in Bergschenhoek. De hoogspanningsverbinding is voorzien midden over haar gronden en hoogspanningsmast nr. 109 is op haar gronden geprojecteerd.

[appellant sub 17] woont aan de [locatie 7] in Bleiswijk op een afstand van ongeveer 310 m tot de hoogspanningsverbinding.

66.8. De hoogspanningsverbinding is ter plaatse bestemd als "Leiding - Hoogspanningsverbinding I".

66.9. In het Achtergronddocument Landschap en Cultuurhistorie staat dat het gebied tussen Hazerswoude-Dorp en Zoetermeer de typische kenmerken van een open droogmakerijenlandschap vertoont. Het is in gebruik als akkerland en kent een strakke verkaveling in grote blokken. De ruimtelijke structuur wordt ondersteund door (weg)beplantingen, bebouwingslinten langs wegen en een stelsel van dijken en kades. Het molenlint aan de Rotte speelt visueel geen rol in het landschappelijke karakter. Aan de zuid- en westzijde wordt het karakter van dit gebied bepaald door de stedelijke en industrieel agrarische ontwikkelingen van de zuidvleugel van de Randstad. Dit gebied maakt nagenoeg geheel deel uit van het Groene Hart. Bijzondere elementen worden gevormd door de bebouwingslinten van de Kruisweg, Herenweg, Rottedijk en Hogeveenseweg, waarin ook enkele monumenten in de vorm van boerderijen, huizen en molens voorkomen. De molenbiotopen bij de Rotte, Benthuizen en Hazerswoude zijn als waarde aangemerkt.

In het Achtergronddocument Landschap en Cultuurhistorie staat voorts dat de hoogspanningsverbinding ter plaatse een beperkt negatief effect heeft. Toegelicht wordt dat ter plaatse reeds een 150 kV-verbinding aanwezig is die zal worden geamoveerd. De nieuwe 150/380 kV-verbinding is echter als combilijn en als sololijn ten opzichte van de bestaande lijn hoger en "massiever", doordat er meer geleiders aan hangen. De lijn is daardoor nadrukkelijker in het gebied aanwezig. De meer westelijke ligging van de nieuwe lijn ten opzichte van de bestaande 150 kV-verbinding in de nabijheid van de stadsrand van Zoetermeer beperkt de invloed op het open gebied rond Moerkapelle en de Rottezoom. Voorts is de invloed op de gebiedskarakteristiek ten opzichte van de bestaande 150 kV-verbinding gering door het rustige autonome verloop van de verbinding. Het 150 kV-opstijgpunt in de mast ten westen van Moerkapelle is wel nadrukkelijk ervaarbaar in de openheid. De knikken ter plaatse van het Prismaterrein hebben een negatieve invloed op de gebiedskarakteristiek in het Rottezoomgebied ten oosten hiervan. Binnen de bebouwde setting van het Prismaterrein zelf voegt de lijn zich in het karakter van het gebied en heeft daarmee nauwelijks invloed op de gebiedskarakteristiek. Het "parallellogram" van lijnen bij de A12 is een visueel zeer complexe situatie die vanaf de snelweg nadrukkelijk te ervaren is en samen met het station een sterke invloed heeft op de gebiedskarakteristiek ter plaatse.

66.10. Het betoog van [appellant sub 18] dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het verbod op willekeur, faalt. Hierbij betrekt de Afdeling dat, anders dan hij veronderstelt, in de zienswijzenota niet alleen de voorstellen van de ondernemer van de golfbaan zijn besproken maar eveneens is gemotiveerd waarom het voorstel van bundeling met de bestaande 150 kV-verbinding, welk voorstel [appellant sub 18] heeft gedaan, niet zal worden gevolgd.

66.11. Het niet nader onderbouwde betoog van [appellante sub 11] dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar alternatieven, faalt. Hiertoe overweegt de Afdeling dat uit het MER volgt dat voor het tracé zes alternatieven zijn onderzocht.

66.12. Uit de plantoelichting alsmede uit hetgeen is overwogen onder Ondergrondse aanleg volgt dat, anders dan [appellant sub 17] veronderstelt, aan de keuze het tracé ter plaatse bovengronds aan te leggen geen financiële argumenten ten grondslag liggen.

66.13. Voorts faalt het betoog van [appellante sub 11] dat de ministers niet ter plaatse van natuurgebieden, maar op locaties waar een bovengrondse hoogspaningsverbinding overlast veroorzaakt voor mensen en bedrijven, hadden moeten kiezen voor een ondergrondse aanleg. In dit verband is van belang dat de ministers in zoverre beleidsvrijheid toekomt. Overigens is hiervoor reeds overwogen dat uit de plantoelichting volgt dat is gekozen voor verkabeling op tracédelen waar zich met name (gecombineerde) knelpunten op het terrein van de leefomgeving, het landschap, de natuur en recreatie voordoen en dat in het licht van het gewijzigde beleid in de SVIR minder gewicht is toegekend aan de belangen van landschap en natuur en aan het belang van de leefomgeving een relatief zwaarder gewicht is toegekend.

66.14. De Afdeling overweegt verder dat in het enkele standpunt van [appellante sub 12] geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat de ministers aan de vaststelling van het rijksinpassingsplan niet in redelijkheid het uitgangspunt van maximale veldlengtes ten grondslag hebben kunnen leggen. Hierbij betrekt de Afdeling dat door het hanteren van dit uitgangspunt de landschappelijke inpassing wordt geoptimaliseerd en het aantal belemmeringen op de percelen wordt beperkt. Immers, hoe langer de veldlengtes hoe minder masten nodig zijn.

66.15. Naar het oordeel van de Afdeling behoefden de ministers in redelijkheid de exacte situering van de hoogspanningsmasten - afgezien van de hoekmasten - niet in het rijksinpassingsplan vast te leggen en hebben zij aan het belang van flexibiliteit in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen dan aan de belangen die zijn gediend met het vastleggen van de exacte locaties. Hierbij betrekt de Afdeling het belang van de ministers en TenneT om bij het afsluiten van de zakelijk rechtovereenkomsten de mogelijkheid te hebben om voor individuele gevallen de mastposities eventueel enkele meters in de lijn te kunnen schuiven. Verder betrekt de Afdeling hierbij dat gelet op de verbeelding tezamen bezien met de planregels alsmede gelet op de technische mogelijkheden de ruimte waarbinnen de masten kunnen worden geplaatst, relatief beperkt is. Nu het rijksinpassingsplan de masten mogelijk maakt binnen deze ruimte dienen de ministers voorts de belangen van grondeigenaren ter plaatse mee te wegen bij de vaststelling van het rijksinpassingsplan - hetgeen zij blijkens de zienswijzenota hebben gedaan - en kunnen belanghebbenden hiertegen in de onderhavige procedure opkomen.

66.16. Wat betreft de voorgestelde verplaatsingen van de masten en verschuivingen van het tracé, overweegt de Afdeling als volgt. De ministers hebben erop gewezen dat voor bundelingen met de bestaande 150 kV-verbinding, perceelsgrenzen en/of ter plaatse liggende tochten extra knikken in het tracé nodig zouden zijn. Bovendien zou een bundeling met de bestaande 150 kV-verbinding betekenen dat aan de zuidzijde een grote knik moet worden gemaakt alsmede de 150 kV-verbinding eerst moet worden geamoveerd alvorens de 380 kV-verbinding kan worden aangelegd. In dat geval zijn noodlijnen vereist, hetgeen de leveringszekerheid volgens de ministers niet ten goede komt. Wat betreft het voorstel om de verbinding ter hoogte van de masten nrs. 97 en 98 in westelijke richting te verplaatsen hebben de ministers zich op het standpunt gesteld dat dit zou leiden tot twee extra knikken in het tracé en bovendien tot gevolg zou hebben dat twee woningen binnen de magneetveldzone zouden komen te liggen. Verder is een verplaatsing van hoekmast nr. 109 niet mogelijk, omdat een spanningsvrije afstand tot de bestaande 380 kV-verbinding Krimpen-Bleiswijk, in de lus van de A12, dient te worden aangehouden en omdat reeds een hoek van 130° is aangehouden en een kleinere hoek vanuit technisch en veiligheidsoogpunt bezwaarlijk is. Voorts is het volgens de ministers niet mogelijk de mast naar het zuiden te verschuiven omdat daardoor de hoek van de geleiders te klein zou worden. Verder is uit de stukken gebleken dat het niet mogelijk is masten nrs. 104 en 105 overeenkomstig de verzoeken van [appellante sub 12] en [appellante sub 11] te verplaatsen gelet op het feit dat de gehanteerde veldlengtes tussen de masten ter plaatse reeds maximaal zijn. [appellant sub 18], [appellant sub 15 A] en [appellant sub 15B], [appellante sub 26] en [appellante sub 11] hebben het vorenstaande niet gemotiveerd weersproken. Ter hoogte van de masten nrs. 103 tot en met 106 hebben de ministers in redelijkheid kunnen afzien van het volgen van de Poldertocht, omdat dit slechts mogelijk zou zijn door het realiseren van extra knikken in het tracé. Naar het oordeel van de Afdeling hebben de ministers bij de keuze van het tracé in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het realiseren van zo veel mogelijk rechtstand dan aan de belangen gediend met het volgen van de Poldertocht ter hoogte van deze masten. Gelet op het vorenstaande hebben de ministers in redelijkheid de door van [appellant sub 18], [appellant sub 15 A] en [appellant sub 15B], [appellante sub 26], [appellante sub 11] en [appellante sub 12] en [appellant sub 17] aangevoerde alternatieven kunnen afwijzen. Overigens heeft TenneT ter zitting aangegeven te kunnen instemmen met het verplaatsen van mast nr. 103 naar de perceelsgrens en in overleg te zullen treden over de exacte locatie van mast nr. 104.

66.17. Voorop staat dat in het vorenstaande is overwogen dat aan de aanleg van een hoogspanningsverbinding behoefte bestaat en dat aan het rijksinpassingsplan het uitgangspunt "bovengronds-tenzij" ten grondslag ligt. Dit in aanmerking nemende hebben de ministers zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat de aantasting van de cultuurhistorische waarden van het gebied rond de Rotte, het woon- en leefklimaat van [appellant sub 15 A] en [appellant sub 15B] en [appellant sub 17], de belemmeringen in de bedrijfsvoeringen van [appellant sub 18], [appellant sub 15 A] en [appellant sub 15B], [appellante sub 26], [appellante sub 11] en [appellante sub 12] en de gestelde waardedalingen aanvaardbaar zijn. In dit kader is van belang dat de hoogspanningsverbinding weliswaar zichtbaar zal zijn, maar uit het Achtergronddocument Landschap en Cultuurhistorie volgt dat gelet op de reeds bestaande 150 kV-verbinding en de meer westelijke ligging van de nieuwe 150/380 kV-verbinding, de invloed op het open gebied ter plaatse wordt beperkt en dat de invloed van de thans voorziene hoogspanningsverbinding ten opzichte van de te amoveren 150 kV-verbinding gering is juist vanwege het rustige autonome verloop van de verbinding. Voorts is hierbij van belang dat in het Achtergronddocument Landschap en Cultuurhistorie staat dat het molenlint aan de Rotte visueel geen rol speelt in het landschappelijke karakter. Dat volgens [appellant sub 17] in het verleden is afgezien van de realisering van een 150 kV-hoogspanningsverbinding vanwege de cultuurhistorische waarde van het gebied rond de Rotte doet niet af aan het vorenstaande. Hierbij betrekt de Afdeling dat de ministers beleidsvrijheid hebben bij de het toekennen van een bepaald gewicht aan de verschillende belangen en dat derhalve op basis van gewijzigde inzichten thans een ander gewicht aan het belang dat is gediend met voornoemde cultuurhistorische waarde kan worden toegekend dan in het verleden. Gelet hierop en nu de technische beperkingen wat betreft verkabeling van een 380 kV-verbinding en een 150 kV-verbinding verschillen, bestaat voorts geen grond voor het oordeel dat is gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Daarnaast is van belang dat de afstand tussen het woonperceel van [appellant sub 17] en de hoogspanningsverbinding ongeveer 310 m bedraagt. Bovendien worden de visuele effecten van de verbinding zoveel mogelijk worden beperkt door de vormgeving en de kleur van de masten en door zoveel mogelijk rechtstand van de verbinding. Verder is van belang hetgeen is overwogen met betrekking tot elektrogevoeligheid onder 24.4. Voorts hebben [appellant sub 18], [appellant sub 15 A] en [appellant sub 15B], [appellante sub 26], [appellante sub 11] en [appellante sub 12] niet aannemelijk gemaakt dat gelet op de beperkingen die gelden binnen de indicatieve magneetveldzone alsmede de omvang van de resterende gronden, zij dusdanig in hun bedrijfsvoering worden belemmerd dat zij hun bedrijf ter plaatse niet rendabel kunnen voortzetten. Tenslotte is van belang hetgeen met betrekking tot de vergoeding van de schade is overwogen onder 33.2. Overigens heeft TenneT aan [appellant sub 15 A] en [appellant sub 15B] het aanbod gedaan hun gehele perceel aan te kopen.

66.18. Gelet op het vorenstaande wordt in het aangevoerde geen grond gevonden voor het oordeel dat de ministers niet in redelijkheid de hoogspanningsverbinding tussen Hazerswoude-Dorp en Zoetermeer op de thans voorziene wijze mogelijk hebben kunnen maken.

Overig

67. Ook in hetgeen appellanten voor het overige hebben aangevoerd, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de ministers niet in redelijkheid het rijksinpassingsplan hebben kunnen vaststellen.

Slotconclusie

68. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de ministers zich niet in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het rijksinpassingsplan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De beroepen zijn ongegrond.

Proceskosten

69. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de beroepen van vereniging Belangenvereniging de Kruisweg en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eneco Wind B.V. en anderen niet-ontvankelijk;

II. verklaart de overige beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
voorzitter ambtenaar van staat Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2013

559-533.