Uitspraak 201204658/1/R2


Volledige tekst

201204658/1/R2.
Datum uitspraak: 27 maart 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Appeltern, gemeente West Maas en Waal,

en

de raad van de gemeente West Maas en Waal,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2012, kenmerk 2012/05-16, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, Walstraat 9 - Vissersweg ong. Appeltern" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2013, waar [appellant] en anderen, van wie [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door H. Rutten, L. Meeuwsen en J. Hoeksma, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende] gehoord.

Overwegingen

Intrekking

1. Ter zitting hebben [appellant] en anderen de beroepsgrond ingetrokken met betrekking tot de veldschuur ten zuiden van het plangebied die buiten het bouwvlak is gelaten.

Het plan

2. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor een agrarisch bedrijf dat is verplaatst van de Walstraat 9 in de kern Appeltern naar de Vissersweg ongenummerd, in de nabijheid van de kern Appeltern. Op de locatie aan de Walstraat 9 wordt de bouw van woningen mogelijk gemaakt.

Procedure

3. [appellant] en anderen stellen dat de raad heeft verzuimd om hen als indieners van zienswijzen over het plan mededeling te doen over de vaststelling van het plan.

3.1. In artikel 3.8, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is vermeld dat in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, onder b, de artikelen 3:43 en 3:44 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing zijn op het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan. Nu [appellant] en anderen over het ontwerp zienswijzen naar voren hebben gebracht, volgt uit voormelde artikelen dat de raad hun mededeling had moeten doen van het besluit en hun een exemplaar van het vaststellingsbesluit had moeten toezenden. Niet in geschil is dat de raad dit niet heeft gedaan.

3.2. De Afdeling overweegt dat deze beroepsgrond betrekking heeft op een onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. De geconstateerde onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit. Overigens is gebleken dat [appellant] en anderen door de handelwijze van de raad niet zijn benadeeld, nu zij kennis hebben kunnen nemen van de vaststelling van het plan en hiertegen rechtsmiddelen hebben aangewend. Het betoog faalt.

Inhoudelijk

4. De Afdeling stelt voorop dat in dit geding uitsluitend het voorliggende plan ter beoordeling staat. Het beroep van [appellant] en anderen richt zich tegen het plandeel dat ziet op de Vissersweg ongenummerd en daar de vestiging van een agrarisch bedrijf mogelijk maakt. Bezwaren tegen de ten behoeve van de vestiging van het agrarisch bedrijf verleende milieuvergunning, een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud), eventuele onregelmatigheden door de eigenaar van het agrarisch bedrijf in samenhang met het al dan niet handhavend optreden hiertegen, en de eerder ten aanzien van het agrarisch bedrijf afgegeven gedoogverklaring kunnen in deze procedure niet aan de orde komen.

Overigens wordt ten aanzien van de bezwaren tegen de bij besluit van 12 maart 2012 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning voor het veranderen van het agrarisch bedrijf aan de Vissersweg 1 te Appeltern (hierna: de vergunning), waarbij de voorschriften van een bij besluit van 22 september 2006 voor dit agrarisch bedrijf verleende vergunning zijn gewijzigd, verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2012 (zaak nrs. 201204126/1/A4 en 201204126/4/A4). Bij deze uitspraak is de vergunning in rechte onaantastbaar geworden.

Alternatieve locaties

5. [appellant] en anderen betogen dat de raad ten onrechte niet heeft gekozen voor alternatieve locaties voor de vestiging van het agrarisch bedrijf op één van de percelen ten noorden van de huidige locatie. Deze locaties bieden volgens hen mogelijkheden voor het bedrijf die hadden moeten worden overwogen.

5.1. De raad stelt dat niet voor deze alternatieve locaties is gekozen, omdat de door [appellant] en anderen genoemde gronden niet in eigendom zijn van de initiatiefnemer van het agrarisch bedrijf binnen het plangebied. Voorts stelt de raad dat het agrarisch bedrijf reeds gevestigd mocht worden op de locatie waarop het plan betrekking heeft en daar reeds feitelijk is gevestigd, zodat een planologische regeling ten behoeve van het bedrijf op de gronden waarop het plan betrekking heeft het meest voor de hand ligt.

5.2. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. Gelet op hetgeen de raad heeft gesteld over het eigendom dat de initiatiefnemer heeft van de gronden waarop het plan betrekking heeft en op de bestaande rechten voor de vestiging van het agrarisch bedrijf, ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in dit geval niet in voldoende mate de voor- en nadelen van alternatieven heeft afgewogen. Het betoog faalt.

Omvang bouwvlak

6. [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte een bouwvlak met een oppervlakte van ruim 12.000 m2 is toegekend aan het plangebied aan de Vissersweg ongenummerd, omdat volgens hen in dit gebied de maximaal toegestane oppervlakte 10.000 m2 is. Voorts ziet het bouwvlak volgens hen ten onrechte niet mede op het plandeel waarop de bij het agrarisch bedrijf behorende bedrijfswoning is gesitueerd.

6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het bouwvlak voor het plangebied aan de Vissersweg ongenummerd een aanvaardbare grootte heeft.

6.2. Blijkens de plantoelichting is de omgeving waarbinnen het plangebied aan de Vissersweg ongenummerd is gelegen, een gebied dat is bedoeld voor agrarische bedrijven met bebouwing tot een maximale oppervlakte van één hectare. Blijkens de verbeelding is de oppervlakte van het hier aan de orde zijnde bouwvlak ongeveer 7.800 m2. Naar het oordeel van de Afdeling voldoet de oppervlakte van het bouwvlak derhalve aan de maximaal beoogde oppervlakte voor een agrarisch bedrijf in dit gebied. Voor zover [appellant] en anderen stellen dat in de vergunning afwijkende maten worden genoemd, overweegt de Afdeling dat eventuele andere afmetingen die in de vergunning worden genoemd niet van belang zijn voor de beoordeling van het bestemmingsplan. Hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het plandeel waarop de bedrijfswoning is gesitueerd in het desbetreffende bouwvlak had moeten worden opgenomen. Het betoog faalt.

Gezondheidsrisico’s

7. [appellant] en anderen stellen dat het agrarisch bedrijf op korte afstand van hun woningen een onaanvaardbaar gezondheidsrisico met zich brengt, onder meer vanwege de Q-koorts.

7.1. De Afdeling overweegt dat [appellant] en anderen zich beroepen op enige niet nader bij naam genoemde rapporten van de GGD Nederland en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. [appellant] en anderen hebben evenwel niet door middel van concrete feiten of omstandigheden onderbouwd waarom deze rapporten van toepassing zouden zijn in de onderhavige situatie. Voor zover [appellant] en anderen stellen dat in deze rapporten wordt uitgegaan van zogenoemde megastallen hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat het plan de mogelijkheid biedt om een dergelijk bedrijf te vestigen. In het door [appellant] en anderen aangevoerde is geen aanleiding gelegen voor het oordeel dat de vestiging van het door het plan mogelijk gemaakt agrarisch bedrijf onaanvaardbare gezondheidsrisico's met zich brengt. Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

8. [appellant] en anderen betogen dat een agrarisch bedrijf van de voorziene omvang en nabije situering bij hun woningen een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat teweeg brengt en de waarde van hun woningen doet dalen. Zij voeren hiertoe aan dat in het plan ten onrechte geen verplichting is opgenomen om het agrarisch bedrijf landschappelijk in te passen door middel van een groenstrook. Voorts stellen zij dat er verkeersoverlast en -onveiligheid zal optreden en trillingshinder, met schade aan hun woningen tot gevolg. Verder zal volgens hen onaanvaardbare geluidsoverlast optreden en zijn ten onrechte geen voorschriften opgenomen ten aanzien van een geluidscherm. Ten slotte voeren zij aan dat het bedrijf onaanvaardbare stankoverlast zal veroorzaken.
8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het agrarisch bedrijf geen onevenredige overlast oplevert voor de omwonenden. Ten aanzien van de landschappelijke inpassing stelt de raad dat aan de voorwaarden hiervoor reeds gedeeltelijk is voldaan. Verder stelt de raad dat de initiatiefnemer het externe verkeer zoveel mogelijk via de noordelijke zijde van het bedrijf laat aanrijden, zodat de woningen ten zuiden van het bedrijf in de kern Appeltern geen onaanvaardbare overlast hiervan zullen ondervinden. Met betrekking tot de geluidsnormen stelt de raad dat er geen overschrijdingen van geluidsnormen zullen plaatsvinden als gevolg van het wegverkeer en dat overschrijdingen van geluidsnormen als gevolg van het agrarisch bedrijf kunnen worden voorkomen door het plaatsen van een geluidscherm aan de zuidzijde van het plangebied. Met betrekking tot de geurbelasting stelt de raad dat met de aanwezigheid van het agrarisch bedrijf in het plangebied de toegestane geurbelasting vanwege veehouderijen die is vastgesteld in de geurverordening niet wordt overschreden en dat een goed verblijfsklimaat bij woningen van derden kan worden verzekerd.

Landschappelijke inpassing

8.2. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder a, van de planregels zijn de voor Agrarisch aangewezen gronden bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf.

Ingevolge lid 3.1, aanhef en onder b, zijn de voor Agrarisch aangewezen gronden bestemd voor de bescherming van landschapswaarden ter plaatse van de aanduiding 'landschappelijke beplanting'.

Ingevolge lid 3.5, onder 3.5.1, is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning houtopstanden te rooien en te vellen ter plaatse van de aanduiding 'landschappelijke beplanting'.

Ingevolge lid 3.5, onder 3.5.2, mag een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.5.1 alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het ander-werk dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de landschapselementen, beplantingselementen respectievelijk landschapswaarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

Aan de gronden, gelegen aan de Vissersweg ongenummerd, is de bestemming "Agrarisch" toegekend. De gronden langs de noordelijke, oostelijke en zuidelijke zijde van het plangebied hebben hierbij de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - landschappelijk (lees: landschappelijke) beplanting".

8.3. Met betrekking tot de landschappelijke inpassing van het agrarisch bedrijf aan de Vissersweg ongenummerd overweegt de Afdeling als volgt. Het plangebied ligt in het agrarisch buitengebied van de gemeente West Maas en Waal en het bedrijf kan worden ingepast door middel van erfbeplanting, zoals de raad onweersproken heeft gesteld. Door [appellant] en anderen is niet bestreden dat dergelijke beplanting reeds gedeeltelijk is gerealiseerd. Gelet hierop en gelet op hetgeen in de planregels is opgenomen over de beplanting en de bescherming hiervan, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bedrijf onvoldoende landschappelijk is ingepast. Het betoog faalt. Overigens heeft de drijver van het agrarisch bedrijf [bedrijf] ter zitting toegezegd de resterende beplanting in 2013 te zullen realiseren.

Verkeer

8.4. Met betrekking tot de verkeersaantrekkende werking van het agrarisch bedrijf aan de Vissersweg ongenummerd is bij de vaststelling van het plan rekening gehouden met enkele vrachtwagens per dag. Dit verkeer kan gedeeltelijk via de Zuidweg en de Vissersweg op het bedrijf komen, waardoor niet al het verkeer door de kern Appeltern hoeft te rijden. Gelet op de toename van het aantal verkeersbewegingen met enkele vrachtwagens per dag als gevolg van het plan, ziet de Afdeling in het door [appellant] en anderen aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen onevenredige overlast, dan wel trillingshinder met mogelijke schade aan woningen als gevolg, zal optreden. Daarbij hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat door het plan een ontoelaatbare verslechtering van de verkeersveiligheid zal optreden. Het betoog faalt.

Geluid

8.5. Met betrekking tot de door [appellant] en anderen aangevoerde geluidsoverlast vanwege het agrarisch bedrijf overweegt de Afdeling als volgt. Blijkens de plantoelichting is met betrekking tot de te verwachten geluidsbelasting aangesloten bij het akoestisch onderzoek dat deel uitmaakt van de vergunning. In de rapportage van dit onderzoek "Akoestisch onderzoek met betrekking tot [bedrijf] te Appeltern" van april 2006 (hierna: geluidsrapport) is geconcludeerd dat de geluidsbelasting van het agrarisch bedrijf binnen de grenswaarden blijft die in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening worden aanbevolen voor een woonomgeving die wordt getypeerd als "landelijke omgeving", mits er een geluidscherm wordt opgericht aan de zuidzijde van het terrein van 50 meter lang en 1,8 meter hoog. [appellant] en anderen hebben niet betwist dat de raad voor de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting van het agrarisch bedrijf op woningen van derden kon aansluiten bij voornoemde handreiking. Verder hebben zij niet met concrete gegevens onderbouwd dat het geluidsrapport zodanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat de raad bij het vaststellen van het plan niet in redelijkheid van de resultaten hiervan heeft mogen uitgaan.

Voorts overweegt de Afdeling dat het plan de oprichting van een geluidscherm mogelijk maakt. Het geluidsrapport, waarin het geluidscherm als voorwaarde voor het voldoen aan de vereiste geluidgrenswaarden is opgenomen, maakt deel uit van de vergunning. Zoals hiervoor onder 4 is overwogen, is het besluit van 12 maart 2012 tot verlening van de vergunning onherroepelijk geworden. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het geluidscherm juridisch niet is geborgd. Overigens heeft de drijver van het agrarisch bedrijf [bedrijf] ter zitting toegezegd het geluidscherm in 2013 geheel te zullen oprichten.

Gelet op de omvang van het bij genoemd besluit van 12 maart 2012 vergunde agrarisch bedrijf en de realisatie hiervan tot aan de zuidzijde van het bouwvlak, als gevolg waarvan op grond van het plan geen verdere uitbreiding in de richting van woningen van derden kan plaatsvinden, is de raad naar het oordeel van de Afdeling uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het plan, voor zover dit de geluidsbelasting vanwege het agrarisch bedrijf op woningen van derden betreft.

De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat door het plan geen onevenredige geluidsoverlast bij de omliggende woningen aan de orde zal zijn, mede gelet op het voorziene geluidscherm aan de zuidzijde van het terrein.

Het betoog faalt.

Geur

8.6. De plantoelichting vermeldt dat voor de woningen gelegen in de nabijheid van het plangebied ingevolge de gemeentelijke geurverordening van 1 juli 2010 een geurbelasting van 8,0 odour units per kubieke meter lucht (hierna: OU/m3) aanvaardbaar is. Voorts wordt in de plantoelichting beschreven dat het huidige achtergrondniveau wat geur betreft als goed kan worden gekarakteriseerd, zodat thans sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Verder is in de plantoelichting vermeld dat met betrekking tot een aanvaardbaar woon- en leefklimaat mede is aangesloten bij de vergunning. In het onderzoek naar de te verwachten geurhinder vanwege het agrarisch bedrijf ten behoeve van de verlening van de vergunning, "Onderzoek naar de geurbelasting en luchtkwaliteit in de woonomgeving van de geprojecteerde inrichting van [bedrijf], Appeltern" van november 2010 (hierna: het geurrapport), is geconcludeerd dat door het vergunde bedrijf een geurbelasting is te verwachten van 7,0 OU/m3 bij de in de nabijheid gelegen woningen.

Ten aanzien van het betoog van [appellant] en anderen dat de te verwachten geurbelasting vanwege het agrarisch bedrijf waarin het plan voorziet onaanvaardbaar is, overweegt de Afdeling als volgt. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat de raad bij het bepalen van de aanvaardbaarheid van het woon- en leefklimaat vanwege het vergunde agrarisch bedrijf geen gebruik kon maken van het geurrapport of dat dit rapport zodanige gebreken dan wel leemten in kennis bevat dat de raad bij het vaststellen van het plan niet in redelijkheid van de resultaten hiervan heeft mogen uitgaan. In zoverre is er geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een planologische regeling voor het vergunde agrarisch bedrijf geen onaanvaardbare geurhinder met zich brengt ter plaatse van woningen van derden.

8.7. Bij het onderzoek dat ten grondslag is gelegd aan het geurrapport is uitsluitend het thans vergunde agrarisch bedrijf betrokken waarin rundvee en schapen worden gehouden. Op grond van de vergunning is een agrarisch bedrijf toegestaan ten behoeve van het houden van 600 schapen ouder dan 1 jaar, inclusief lammeren tot 45 kg, 50 zoogkoeien ouder dan 2 jaar, 48 vrouwelijk jongvee tot 2 jaar, 18 vleesstieren tot 6 maanden en 70 vleesstieren en overig vleesvee van 6 tot 24 maanden.

Het plan biedt naast het bestaande vergunde agrarisch bedrijf evenwel de mogelijkheid om op de voor Agrarisch aangewezen gronden andere dieren met een hogere geuremissie of een ander aantal dieren te houden dan thans is vergund, met als mogelijk gevolg een andere en hogere geurbelasting op de omgeving dan de door de raad als gevolg van het plan verwachte geurbelasting van 7,0 OU/m3. De raad is in zoverre dan ook niet uitgegaan van de maximale mogelijkheden van het plan, voor zover dit de geurbelasting vanwege het agrarisch bedrijf op de nabijgelegen woningen betreft. De raad heeft zich dan ook niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen onaanvaardbare geurhinder kan optreden als gevolg van het plan. Het betoog slaagt.

Conclusie en proceskostenveroordeling

9. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit, voor zover dit het plandeel betreft met de bestemming "Agrarisch", gelegen aan de Vissersweg ongenummerd te Appeltern dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

De Afdeling ziet evenwel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb, zoals dit luidde ten tijde van belang, op de hierna te melden wijze zelf in de zaak te voorzien. Hiertoe wordt in aanmerking genomen dat in dit geval de raad en de drijver van het agrarisch bedrijf [bedrijf] hebben laten weten zich ermee te kunnen verenigen om in de planregels te bepalen dat de mogelijkheden voor het houden van dieren op de voor Agrarisch aangewezen gronden worden beperkt tot het aantal en soort dieren dat is toegestaan krachtens de vergunning. Hiermee wordt het gebrek in het bestreden besluit als geconstateerd onder 8.7 verholpen. Overigens is niet aannemelijk dat derden door het zelf in de zaak voorzien in hun belangen worden geschaad. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

10. Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

11. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente West Maas en Waal van 5 april 2012, kenmerk 2012/05-16, waarbij het bestemmingsplan "Buitengebied, Walstraat 9 - Vissersweg ong. Appeltern" is vastgesteld, voor zover dit betrekking heeft op de gronden met de bestemming "Agrarisch", gelegen aan de Vissersweg ongenummerd te Appeltern;

III. stelt het onder II genoemde plandeel opnieuw vast en wijzigt artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels zodanig dat hieraan wordt toegevoegd: ", met dien verstande dat in een veehouderij de volgende maximumaantallen dieren mogen worden gehouden: 600 schapen ouder dan 1 jaar, inclusief lammeren tot 45 kg, 50 zoogkoeien ouder dan 2 jaar, 48 vrouwelijk jongvee tot 2 jaar, 18 vleesstieren tot 6 maanden en 70 vleesstieren en overig vleesvee van 6 tot 24 maanden;";

IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V. draagt de raad van de gemeente West Maas en Waal op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen III en IV, worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.

VI. gelast dat de raad van de gemeente West Maas en Waal aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 156,00 (zegge: honderdzesenvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Vreugdenhil, ambtenaar van staat.

w.g. Polak w.g. Vreugdenhil
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2013

159-723