Uitspraak 201205526/1/R1


Volledige tekst

201205526/1/R1.
Datum uitspraak: 27 februari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Amsterdam,
2. de Gereformeerde Kerk vrijgemaakt, Amsterdam-Centrum (hierna: de kerkenraad), gevestigd te Amsterdam,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Sloterdam Vastgoed B.V., gevestigd te Amsterdam,

en

de deelraad van het stadsdeel Oost,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2012 heeft de deelraad het bestemmingsplan "Oosterparkbuurt" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], de kerkenraad en Sloterdam Vastgoed B.V. beroep ingesteld.

De deelraad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 1] en de kerkenraad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 december 2012, waar [appellant sub 1], de kerkenraad, vertegenwoordigd door C.M. Burzer en J. Bezemer, Sloterdam Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door B. Harts, bijgestaan door mr. A. van Dorsten, advocaat te Amsterdam, en de deelraad, vertegenwoordigd door mr. A.E. Jansen en C. van der Velde, beiden werkzaam bij het stadsdeel, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Ymere Ontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door mr. M.A. Grapperhaus, advocaat te Amsterdam, als partij gehoord.

Buiten bezwaren van partijen heeft de kerkenraad ter zitting nog stukken in het geding gebracht.

Overwegingen

1. Het plan voorziet in een actualisering van het planologische regime voor een gedeelte van de Oosterparkbuurt te Amsterdam. Het plan heeft een overwegend conserverend karakter, maar voorziet tevens in enkele nieuwe ontwikkelingen.

Intrekking

2. Ter zitting heeft Sloterdam Vastgoed B.V. de beroepsgrond dat ten onrechte aan de percelen Linnaeusstraat 40-44, hoek Populierenweg 88-89-92, geen aanduiding is toegekend waardoor het met de bestemming "Centrum" toegestane gebruik ook op de tweede bouwlaag mogelijk wordt gemaakt, ingetrokken.

Uitbreiding geschil

3. [appellant sub 1] heeft beoogd de omvang van het geschil uit te breiden door na afloop van de beroepstermijn op te komen tegen de besluitonderdelen voor de percelen Eerste Oosterparkstraat 85 en Eerste Oosterparkstraat 128A, alsmede, naar de Afdeling begrijpt, artikel 22, lid 22.2.2, aanhef en onder b, van de planregels. Binnen de beroepstermijn of, als een nadere termijn voor het aanvullen van de gronden is gegeven, uiterlijk binnen die termijn, dient vast te staan waartegen de beroepsgronden zijn gericht. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting, dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), alsmede de rechtszekerheid van de andere partij, kan niet worden aanvaard dat de omvang van het geschil na afloop van die termijn wordt uitgebreid. Hetgeen [appellant sub 1] alsnog met betrekking tot de besluitonderdelen voor de percelen Eerste Oosterparkstraat 85 en Eerste Oosterparkstraat 128A, alsmede artikel 22, lid 22.2.2, aanhef en onder b, van de planregels naar voren heeft gebracht, moet daarom in deze procedure buiten beschouwing worden gelaten.

Ontvankelijkheid

Het beroep van [appellant sub 1]

4. Naar aanleiding van een onduidelijkheid in het beroepschrift van [appellant sub 1] heeft de Afdeling hem gevraagd of het beroep mede is ingesteld door de stichting Stichting Monumentenbehoud Nederland (hierna: de SMN) en de stichting Stichting Monumentenbehoud Noord-Holland (hierna: de SMNH). Ter zitting heeft [appellant sub 1] desgevraagd niet bevestigd dat het beroep mede is ingesteld door de SMN en de SMNH, zodat de Afdeling het beroep opvat als alleen door [appellant sub 1] te zijn ingesteld.

5. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dit luidde ten tijde van belang, kan door een belanghebbende beroep worden ingesteld tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.

5.1. [appellant sub 1] richt zich onder meer tegen de plandelen voor de percelen Eerste Oosterparkstraat 88-126, Tweede Oosterparkstraat 35-47, Derde Oosterparkstraat 4-14 en Derde Oosterparkstraat 44-66. De op deze percelen aanwezige bouwwerken zullen worden gesloopt en vervangen door nieuwbouw. De maximaal toegestane bouwhoogtes op de voornoemde percelen zijn ten opzichte van het voorgaande plan in het voorliggende bestemmingsplan nagenoeg gelijk gebleven. De afstanden van het perceel van [appellant sub 1] aan de Eerste Oosterparkstraat 168F tot de percelen aan de Eerste Oosterparkstraat 88-126, de Tweede Oosterparkstraat 35-47, de Derde Oosterparkstraat 4-14 en de Derde Oosterparkstraat 44-66 bedragen ongeveer 105 m tot 170 m. [appellant sub 1] heeft ter zitting gesteld dat hij zicht heeft op de betrokken percelen. Tussen het perceel van [appellant sub 1] en de betrokken percelen bevindt zich een aantal woonblokken. Gelet hierop en op de afstand tussen zijn perceel en deze percelen had het op de weg van [appellant sub 1] gelegen met objectieve gegevens toe te lichten dat hij zicht heeft op de betrokken percelen. Nu [appellant sub 1] niet een toelichting als hiervoor bedoeld heeft gegeven en gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die op de door [appellant sub 1] bestreden percelen mogelijk worden gemaakt, is de Afdeling van oordeel dat de afstanden van het perceel van [appellant sub 1] tot de percelen Eerste Oosterparkstraat 88-126, Tweede Oosterparkstraat 35-47, Derde Oosterparkstraat 4-14 en Derde Oosterparkstraat 44-66 te groot zijn om een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te kunnen aannemen. Verder heeft [appellant sub 1] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat in zoverre niettemin een objectief en persoonlijk belang van hem rechtstreeks door het bestreden besluit wordt geraakt.

[appellant sub 1] is geen belanghebbende bij het bestreden besluit op voornoemde onderdelen als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, zodat hij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, zoals dit luidde ten tijde van belang, geen beroep kan instellen. Het beroep van [appellant sub 1] is, voor zover gericht tegen de plandelen voor de percelen aan de Eerste Oosterparkstraat 88-126, de Tweede Oosterparkstraat 35-47, de Derde Oosterparkstraat 4-14 en de Derde Oosterparkstraat 44-66, niet-ontvankelijk.

Het beroep van [appellant sub 1] inhoudelijk

Formele bezwaren

6. [appellant sub 1] voert aan dat het bestreden besluit niet op de juiste wijze elektronisch beschikbaar is gesteld en ter inzage is gelegd.

Wat daar ook van zij, deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds hierom de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze beroepsgrond kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

Oosterpark 9

7. [appellant sub 1] richt zich voorts tegen het plandeel voor het perceel Oosterpark 9. [appellant sub 1] betoogt dat voor dit perceel ten onrechte de globale bestemming "Maatschappelijk" is opgenomen. Hierdoor kan het perceel Oosterpark 9 volgens hem ten koste van de groenvoorzieningen op het perceel worden volgebouwd. [appellant sub 1] betoogt dat, gelet op het conserverende karakter van het plan, de bestemmingen "Medische-voorzieningen (Mm)", "Tuinen en erven (T1)", "Tuinen en erven (T2)", "Tuinen en erven (T3)" en "Verkeersareaal (Va)" uit het voorgaande bestemmingsplan "Onze Lieve Vrouwe Gasthuis" (hierna: het voorgaande plan OLVG) hadden moeten worden gehandhaafd. Hij betoogt voorts dat het gedeelte van het perceel waaraan in het voorgaande plan OLVG de bestemming "Tuinen en erven (T1)" was toegekend ten onrechte voor parkeerdoeleinden wordt gebruikt.

7.1. De deelraad betoogt dat hij aan het perceel Oosterpark 9 de bestemming "Maatschappelijk" heeft toegekend teneinde het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (hierna: het ziekenhuis) op het perceel meer flexibiliteit te bieden. Het bestemmingsplan biedt voor het perceel Oosterpark 9 volgens de deelraad slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden. In dit verband voert de deelraad verder aan dat een maximumbebouwingspercentage is opgenomen teneinde volledige bebouwing van het perceel te voorkomen.

7.1.1. Het ziekenhuis is gelegen aan het Oosterpark 9. Aan het perceel Oosterpark 9 is de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. Voorts is nagenoeg aan het gehele perceel een bouwvlak met de aanduiding "maximum bebouwingspercentage terrein 75%" toegekend. Aan de oostkant van het perceel is de aanduiding "parkeergarage" opgenomen. Aan het perceel is niet de aanduiding "parkeerterrein" toegekend.

Ingevolge artikel 10, lid 10.1, van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor:

a. maatschappelijke dienstverlening;

b. ondergeschikte detailhandel, uitsluitend bij een ziekenhuis en/of museum;

c. bij maatschappelijke dienstverlening behorende ondergeschikte horeca;

d. horeca IIa en IIb, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie II";

e. horeca IV, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie IV";

f. parkeren ten behoeve van de onder a tot en met e genoemde functies, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" of de aanduiding "parkeergarage";

[…]

h. bijbehorende ondergeschikte verkeers- en groenvoorzieningen en tuinen en erven.

Ingevolge lid 10.2.1 mogen gebouwen binnen de bestemming "Maatschappelijk" ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:

a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

b. indien een maximum bebouwingspercentage is aangeduid, mag het maximum bebouwingspercentage zoals aangeduid niet worden overschreden;

[…]

f. gebouwde parkeervoorzieningen zijn alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage".

7.1.2. Aan het perceel Oosterpark 9 was in het voorgaande plan OLVG onder meer de bestemming "Medische voorzieningen (Mm)" toegekend. Voorts waren aan het perceel deels de bestemmingen "Verkeersareaal (Va)", "Tuinen en erven 1 (T1)", "Tuinen en erven 2 (T2)" en "Tuinen en erven 3 (T3)" toegekend.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften waren de gronden op de plankaart bestemd voor "Medische voorzieningen (Mm)" met inachtneming van het gestelde in artikel 4 van de voorschriften aangewezen voor gebouwen ten behoeve van medische voorzieningen, met inbegrip van de daarbij behorende ondergrondse parkeergarage, fietsenstallingen, bergingen en andere nevenruimten.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, waren de gronden op de plankaart bestemd voor "Verkeersareaal (Va)" aangewezen voor rijwegen, fiets- en voetpaden en in- en uitritten van gebouwde ondergrondse parkeervoorzieningen, een en ander met inbegrip van daarbij behorende bermen, groenvoorzieningen en waterpartijen.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, waren de gronden op de plankaart bestemd voor "Tuinen en erven 1 (T1)" aangewezen voor tuinen en erven, een en ander met inbegrip van daarbij behorende groenvoorzieningen, vijver(s), laad- en losvoorzieningen, voetpaden en waterpartij(en), met uitsluiting van parkeren.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, waren de gronden op de plankaart bestemd voor "Tuinen en erven 2 (T2)" aangewezen voor tuinen en erven, een en ander met inbegrip van de daarbij behorende inrichting voor auto-ontsluiting ten dienste van de hoofdbestemming (Mm), zulks in overeenstemming met de bestemming, en met uitsluiting van parkeren.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, waren de gronden op de plankaart bestemd voor "Tuinen en erven 3 (T3)" aangewezen voor tuinen en erven, een en ander met inbegrip van groenvoorzieningen, voetpaden en auto-ontsluiting, en met uitsluiting van parkeren.

7.1.3. De Afdeling overweegt dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De deelraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Gelet op het oogmerk van de deelraad ten behoeve van het ziekenhuis enige flexibiliteit te brengen in het bestemmingsplan voor het perceel Oosterpark 9 ziet de Afdeling in dit geval geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad niet in redelijkheid de bestemming "Maatschappelijk" aan het perceel heeft kunnen toekennen. Hierbij betrekt de Afdeling dat ingevolge artikel 10, lid 10.2.1, aanhef en onder b, van de planregels het perceel voor niet meer dan 75% mag worden bebouwd. In dit verband heeft de deelraad ter zitting toegelicht dat het perceel reeds voor nagenoeg 75% is bebouwd, zodat op het perceel slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden bestaan voor het ziekenhuis. Voorts is onder de bestemming "Maatschappelijk" het ondergeschikte gebruik voor tuin en groenvoorzieningen toegestaan. Voor zover [appellant sub 1] vreest dat door de bestemming "Maatschappelijk" de groenvoorzieningen op het perceel zullen verdwijnen, overweegt de Afdeling dat ook onder het voorgaande plan OLVG het verharden van gronden met de bestemmingen "Tuinen en erven 1 (T1)", "Tuinen en erven 2 (T2)" en "Tuinen en erven 3 (T3)" niet was uitgesloten. Voorts heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat het thans op het perceel aanwezige groen zodanig waardevol is dat de raad een specifieke regeling daaromtrent niet achterwege heeft kunnen laten.

7.1.4. Wat betreft het betoog van [appellant sub 1] dat het zuidelijke gedeelte van het perceel Oosterpark 9 waaraan in het voorgaande plan OLVG de bestemming "Tuinen en erven (T1)" was toegekend, ten onrechte voor parkeerdoeleinden werd gebruikt, overweegt de Afdeling dat dit een kwestie van handhaving van het voorgaande bestemmingsplan betreft die in deze procedure niet aan de orde kan komen. Voor zover het betoog van [appellant sub 1] erop neerkomt dat het voorliggende bestemmingsplan ter plaatse ten onrechte parkeren toestaat, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder f, van de planregels uitsluitend de gronden waaraan de aanduiding "parkeergarage" of "parkeerterrein" is toegekend voor parkeerdoeleinden mogen worden gebruikt. Aan het zuidelijke gedeelte van het perceel is niet de aanduiding "parkeergarage" of "parkeerterrein" toegekend, zodat de bouw van een parkeergarage of de aanleg van een parkeerterrein hier niet is toegelaten. Ook in de plantoelichting is de keuze toegelicht om binnen de bestemming "Maatschappelijk" parkeren uitsluitend toe te staan ter plaatse van de gronden die op de verbeelding zijn aangeduid als "parkeerterrein" of "parkeergarage". Parkeren is gelet hierop ter hoogte van de woning van [appellant sub 1] niet toegelaten. Het beroep mist in zoverre feitelijke grondslag.

Geluidzones

7.2. Voor zover [appellant sub 1] betoogt dat voor de medische voorziening aan de Eerste Oosterparkstraat 279, de nabijgelegen spoorweg, de nabijgelegen Wibautstraat en het vliegveld Schiphol op de verbeelding ten onrechte geen geluidzones zijn ingetekend, overweegt de Afdeling dat uit de daarop van toepassing zijnde regelgeving niet de verplichting voortvloeit om op de verbeelding van een bestemmingsplan daarvoor geluidzones aan te geven. Dat dit op de verbeelding van een of meer andere bestemmingsplannen van de gemeente Amsterdam wel is gedaan, wat daar ook van zij, doet daar niet aan af.

7.3. [appellant sub 1] heeft zich voor het overige beperkt tot het herhalen van zijn zienswijze. In de bij het bestreden besluit vastgestelde nota van beantwoording is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] heeft in zijn beroepschrift noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Verder heeft [appellant sub 1] desgevraagd ter zitting toegelicht dat de deelraad onvoldoende is ingegaan op zijn aan de deelraad gerichte notitie van 19 maart 2012. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd kunnen geen aanknopingspunten worden gevonden voor het oordeel dat de deelraad de betreffende notitie niet bij het bestreden besluit heeft betrokken. Het betoog faalt.

8. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van [appellant sub 1] is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

Het beroep van de kerkenraad

9. De kerkenraad richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk" wat betreft de percelen Oosterpark 4 en 5. De kerkenraad betoogt dat door de toekenning van de bestemming "Maatschappelijk" de gebruiks- en bouwmogelijkheden van de percelen onevenredig worden beperkt. De kerkenraad vreest dat hierdoor de verkoopbaarheid van de percelen nadelig wordt beïnvloed. De deelraad heeft zijn belangen onvoldoende bij de belangenafweging betrokken. De kerkenraad wenst dat de bestemming "Woonbebouwing c.a. (Uw)" uit het voorgaande bestemmingsplan wordt gehandhaafd, evenals de maximale bouwhoogte van 17 m.

9.1. De deelraad betoogt dat hij ten opzichte van het voorgaande plan een ander uitgangspunt heeft gehanteerd bij de toekenning van bestemmingen, namelijk dat geen uit te werken bestemmingen meer in het plan zijn opgenomen en dat in beginsel bestaand legaal gebruik als zodanig is bestemd. De deelraad heeft voor de toekenning van de bestemming "Maatschappelijk" aangesloten bij het bestaand gebruik van de percelen Oosterpark 4 en 5. Voor de maximaal toegestane bouwhoogte op de percelen heeft de deelraad aansluiting gezocht bij de werkelijke bouwhoogtes van de op de percelen aanwezige gebouwen. Voorts betoogt de deelraad dat op de percelen onder het voorgaande bestemmingsplan het gebruik voor wonen, kantoren, zelfstandige horeca, onderwijs en parkeren was toegestaan, doch dat dit gebruik zonder bouwkundige voorzieningen niet mogelijk was. Vanwege het onder het voorgaande bestemmingsplan geldende bouwverbod waren bouwkundige voorzieningen ten behoeve van deze functies niet zonder nadere afweging mogelijk. Dat een bouwvergunning zou worden verleend stond niet op voorhand vast, aldus de deelraad.

9.1.1. Aan het perceel Oosterpark 4 is de bestemming "Maatschappelijk" met de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk uitgesloten - geluidsgevoelig" toegekend. Aan het perceel Oosterpark 5 is de bestemming "Maatschappelijk" met de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - dienstwoning" toegekend.

In aanvulling op hetgeen over de relevante planregels reeds in 7.1.1 is overwogen geldt voor zover van belang voorts dat ingevolge artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder g, van de planregels wonen in de vorm van een dienstwoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - dienstwoning" is toegestaan.

Ingevolge lid 10.2.1, aanhef en onder c en d, bezien in samenhang met de verbeelding, geldt voor het bouwvlak op de percelen een goothoogte van maximaal 10 m en een bouwhoogte van maximaal 13 m.

Ingevolge artikel 1, lid 1.38, wordt onder "maatschappelijke dienstverlening" verstaan het verlenen van diensten op het gebied van gezondheidszorg, sociaal-cultureel, welzijn, woonzorg, kinderopvang, onderwijs en educatie, sport, religie, overheid en vergelijkbare gebieden, waaronder mede ondergeschikte nevenfuncties ten behoeve van de diensten worden begrepen.

9.1.2. Aan de percelen Oosterpark 4 en 5 was in het voorgaande bestemmingsplan "Oosterparkbuurt 1996" de bestemming "Woonbebouwing c.a. (Uw)" toegekend.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften waren de gronden op de plankaart aangewezen voor "Woonbebouwing c.a. (Uw)" bestemd voor:

a. aaneengebouwde, gestapelde woningen, eengezinshuizen, verzorgingstehuizen en dergelijke, met inbegrip van bergingen en andere bij woningen behorende ruimten;

b. gebouwen en ruimten ten dienste van bij een woonwijk passende openbare en maatschappelijke voorzieningen, sociale, culturele, medische, onderwijskundige en sportvoorzieningen;

c. gebouwen en ruimten ten dienste van bij een woonwijk passende voorzieningen, te weten, horeca I, horeca II, horeca III, winkels, consumentverzorgende dienstverlening, kantoren met baliefunctie, kantoren en bedrijven;

d. overdekte ruimten van al of niet als souterrain uitgevoerde parkeeraccommodaties;

[…].

Ingevolge het tweede lid, onder a, in samenhang bezien met de plankaart, gold voor het bouwvlak op de percelen een bouwhoogte van maximaal 17 m.

Ingevolge het zesde lid, onder a, mocht het oprichten van de in het eerste lid genoemde bebouwing uitsluitend geschieden overeenkomstig een uitgewerkt plan, als bedoeld in het zesde lid, onder b.

Ingevolge het zesde lid, onder b, mocht het dagelijks bestuur met inachtneming van de artikelen 18 en volgende van de planvoorschriften, een of meer uitgewerkte plannen vaststellen voor de op de kaart met "(Uw)" aangegeven gronden […].

Ingevolge het zesde lid, onder c, mocht, voor zolang en voor zover nog geen rechtsgeldige uitgewerkte plannen tot stand waren gekomen, slechts een bouwvergunning worden verleend nadat:

- de desbetreffende bouwplannen gedurende minimaal twee weken ter inzage hadden gelegen;

[…]

- het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland een verklaring van geen bezwaar had gegeven.

9.1.3. Voor de percelen is geen uitwerkingsplan vastgesteld als bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de planvoorschriften van het voorgaande plan, zodat voor de percelen Oosterpark 4 en 5 een bouwverbod gold.

9.1.4. Nog daargelaten of een reëel gebruik voor horeca-, kantoor-, bedrijfs- en woondoeleinden op de percelen op grond van het voorgaande plan zonder bouwvergunningplichtige activiteiten mogelijk was, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De deelraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Bij de vaststelling van het plan heeft de deelraad bij de toekenning van bestemmingen een ander uitgangspunt gehanteerd dan in het voorgaande plan, met dien verstande dat in het plan geen uit te werken bestemmingen meer zijn opgenomen en de gronden in beginsel overeenkomstig het bestaande gebruik ervan zijn bestemd. Niet in geschil is dat de percelen Oosterpark 4 en 5 worden gebruikt voor maatschappelijke doeleinden. Overeenkomstig dit uitgangspunt heeft de deelraad aan de percelen de bestemming "Maatschappelijk" toegekend. In hetgeen de kerkenraad heeft aangevoerd heeft de deelraad in redelijkheid geen aanleiding behoeven te zien om af te wijken van dit uitgangspunt. Hierbij betrekt de Afdeling dat de kerkenraad niet aannemelijk heeft gemaakt dat door de toekenning van de bestemming "Maatschappelijk" de gebruiksmogelijkheden van de percelen onevenredig worden beperkt en dat van concrete plannen van de kerkenraad voor een ander gebruik ten tijde van de vaststelling van het plan niet is gebleken.

Voor zover de kerkenraad betoogt dat door de toekenning van de bestemming "Maatschappelijk" de percelen minder goed verkoopbaar zijn, overweegt de Afdeling dat de kerkenraad dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij is voorts van belang dat thans een bestemming bij recht aan de percelen is toegekend en de bestemming "Maatschappelijk" voorziet in ruime gebruiksmogelijkheden voor de percelen.

9.2. De kerkenraad betoogt verder dat de beperkingen van de gebruiks- en bouwmogelijkheden binnen het gehele plangebied negatieve gevolgen hebben voor de waarde van de betrokken percelen. Derhalve heeft de deelraad volgens de kerkenraad niet mogen afzien van een planschaderisicoanalyse. De deelraad moet aantonen dat het stadsdeel voor de mogelijk ontstane planschade voldoende financiële dekking heeft, aldus de kerkenraad. Volgens de kerkenraad heeft de deelraad niet aangetoond dat het plan financieel uitvoerbaar is.

9.2.1. De deelraad stelt zich op het standpunt dat geen verplichting bestaat om een planschaderisicoanalyse te maken. Verder betoogt de deelraad dat in de plantoelichting inzicht wordt geboden in de financiële uitvoerbaarheid van het plan als bedoeld in artikel 3.1.6, eerste lid, onder f, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Mede gelet hierop acht de deelraad niet aannemelijk dat planschade zal ontstaan die het stadsdeel niet kan dragen.

9.2.2. Met betrekking tot het betoog dat een planschaderisicoanalyse had moeten worden opgesteld overweegt de Afdeling dat daartoe geen wettelijke verplichting bestaat. Wel dient de raad, gelet op artikel 3.1.6, eerste lid, onder f, van het Bro, inzicht te bieden in de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Daarbij kunnen eventueel te betalen tegemoetkomingen in planschade een rol spelen. In de plantoelichting heeft de deelraad inzicht geboden in de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Hierin heeft de deelraad betrokken welke mogelijke planschade de door het plan mogelijk gemaakte nieuwe ontwikkelingen met zich kunnen brengen. De deelraad heeft zich daarbij in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat zodanige planschade zal ontstaan dat de gemeente de planschade die kan ontstaan als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan financieel niet kan dragen en dat de financiële uitvoerbaarheid aldus niet is verzekerd. Het betoog faalt.

9.3. In hetgeen de kerkenraad heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van de kerkenraad is ongegrond.

Het beroep van Sloterdam Vastgoed B.V.

10. Sloterdam Vastgoed B.V. richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Centrum" met deels de aanduiding "specifieke vorm van centrum - niet-woonfunctie tweede bouwlaag" wat betreft de percelen Linnaeusstraat 40-44, hoek Populierenweg 88-89-92. Het gebruik voor horeca- en parkeerdoeleinden dat met de bestemming "Woonbebouwing c.a. (Uw)" in het voorgaande bestemmingsplan ter plaatse was toegestaan, is volgens Sloterdam Vastgoed B.V. ten onrechte niet gehandhaafd. Het standpunt van de deelraad dat het gebruik van de percelen voor horeca- en parkeerdoeleinden zonder bouwkundige voorzieningen waarvoor een bouwvergunning is vereist niet mogelijk was, is volgens Sloterdam Vastgoed B.V. onjuist. Sloterdam Vastgoed B.V. betoogt dat haar gebruiksmogelijkheden van de percelen onevenredig worden beperkt. Zij vreest daardoor leegstand en waardevermindering van de op de percelen aanwezige gebouwen. Nog daargelaten of het maximaal toegestane aantal horecagelegenheden in het plangebied daadwerkelijk is bereikt, is niet uitgesloten dat in de toekomst, indien een bestaande horecagelegenheid wegvalt, wel ruimte bestaat voor een nieuwe horecagelegenheid op de percelen Linnaeusstraat 40-44, hoek Populierenweg 88-89-92.

10.1. De deelraad betoogt dat hij ten opzichte van het voorgaande plan een ander uitgangspunt heeft gehanteerd bij de toekenning van bestemmingen, namelijk dat hij geen uit te werken bestemmingen meer heeft opgenomen in het plan. De deelraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan thans het uitgangspunt gehanteerd dat in beginsel bestaand legaal gebruik als zodanig wordt bestemd en heeft derhalve aan de percelen Linnaeusstraat 40-44, hoek Populierenweg 88-89-92, de bestemming "Centrum" toegekend. De deelraad betoogt dat onder het voorgaande plan het aantal horecagelegenheden reeds was gemaximeerd. De deelraad voert voorts aan dat op de percelen onder het voorgaande plan het gebruik voor horeca- en parkeerdoeleinden weliswaar was toegestaan, maar dat hiervoor bouwkundige voorzieningen getroffen moesten worden. Bouwkundige voorzieningen waren vanwege het onder het voorgaande bestemmingsplan geldende bouwverbod niet zonder nadere afweging mogelijk. Dat een bouwvergunning zou worden verleend stond niet op voorhand vast, aldus de deelraad.

10.2. Aan de percelen Linnaeusstraat 40-44, hoek Populierenweg 88-89-92, is de bestemming "Centrum" toegekend met de aanduiding "specifieke vorm van centrum - niet-woonfunctie tweede bouwlaag". Aan het perceel is geen aanduiding voor horecadoeleinden toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Centrum" aangewezen gronden bestemd voor:

a. bedrijven in de eerste bouwlaag, de kelder en het souterrain, met dien verstande dat bedrijven eveneens in de tweede bouwlaag zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - niet-woonfunctie tweede bouwlaag";

b. detailhandel in de eerste bouwlaag, de kelder en het souterrain, met dien verstande dat detailhandel eveneens in de tweede bouwlaag is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - niet-woonfunctie tweede bouwlaag";

c. dienstverlening in de eerste bouwlaag, de kelder en het souterrain, met dien verstande dat dienstverlening eveneens in de tweede bouwlaag is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - niet-woonfunctie tweede bouwlaag";

d. kantoren in de eerste bouwlaag, de kelder en het souterrain, met dien verstande dat kantoren eveneens in de tweede bouwlaag zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - niet-woonfunctie tweede bouwlaag";

e. maatschappelijke dienstverlening in de eerste bouwlaag, de kelder en het souterrain, niet zijnde geluidsgevoelige maatschappelijke dienstverlening, met dien verstande dat maatschappelijke dienstverlening eveneens in de tweede bouwlaag is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van centrum - niet-woonfunctie tweede bouwlaag";

f. horeca I in de eerste bouwlaag, de kelder en het souterrain, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie I";

g. horeca III in de eerste bouwlaag, de kelder en het souterrain, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie III";

h. horeca IV in de eerste bouwlaag, de kelder en het souterrain, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie IV";

i. wonen in de tweede bouwlaag en hoger, met dien verstande dat wonen in de eerste bouwlaag, de kelder en het souterrain ook is toegestaan ter plaatse van de aanduiding "wonen";

[…]

l. bijbehorende ondergeschikte verkeers- en groenvoorzieningen, tuinen en erven.

Ingevolge lid 3.3, aanhef en onder a, gelden voor bedrijven, detailhandel, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke dienstverlening, horeca I, III en IV, belwinkels en internetcafés de volgende regels:

a. voor detailhandel en dienstverlening geldt een maximumbrutovloeroppervlak van 300 m² per vestiging, met uitzondering van:

- maximaal één vestiging met een maximumbrutovloeroppervlak van 1.300 m² ter plaatse van Linnaeusstraat 40 tot en met 44, hoek Populierenweg 87.

Ingevolge lid 3.5.2 is het dagelijks bestuur bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.9a van de Wro, de bestemming van de in lid 3.1, onder f, g en h, genoemde gronden te wijzigen door het verplaatsen van één of meer aanduidingen "horeca van categorie I", "horeca van categorie III" en/of "horeca van categorie IV", met dien verstande dat toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet mag leiden tot:

a. een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving van de horecavestigingen;

b. een verstoring van de detailhandelstructuur in het plangebied.

Ingevolge lid 3.5.3 is het dagelijks bestuur bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.9a van de Wro, de bestemming van de in lid 3.3, onder a en b, genoemde gronden te wijzigen door de aldaar genoemde adressen aan te passen zodat een verplaatsing van grotere vestigingen detailhandel, dienstverlening, bedrijven, kantoren, maatschappelijke dienstverlening en horeca I, III en IV mogelijk is, met dien verstande dat toepassing van de wijzigingsbevoegdheid niet mag leiden tot:

a. een toename van het aantal grotere vestigingen binnen de bestemming;

b. een verstoring van de detailhandelstructuur in het plangebied.

Ingevolge artikel 1, lid 33 wordt verstaan onder:

a. "horeca I": verkoop van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, het verstrekken van alcoholvrije dranken en/of het verstrekken van consumptie-ijs, zoals een fastfoodrestaurant, cafetaria, snackbar, shoarmazaken, lunchroom, koffie-theehuis of ijssalon;

[...]

d. "horeca III": het verstrekken van sterke alcoholische dranken, zoals een café of bar;

e. "horeca IV": het verstrekken van ter plaatse bereide maaltijden, inclusief (alcoholische) dranken, zoals een restaurant, eetcafé of bistro;

[…]

10.3. Aan de percelen Linnaeusstraat 40-44, hoek Populierenweg 88-89-92, was in het voorgaande bestemmingsplan "Oosterparkbuurt 1996" de bestemming "Woonbebouwing c.a. (Uw)" toegekend.

In aanvulling op hetgeen in 9.1.2 is overwogen was ingevolge artikel 3, vierde lid, onder a, voor zover hier van belang, in afwijking van het bepaalde in het tweede lid, onder b, en het derde lid, onder a, b en c, van de planvoorschriften op de percelen Linnaeusstraat 40, 42, 44 en 46 een winkel met een maximumvloeroppervlakte van 1.628 m² toegestaan.

10.3.1. Voor de percelen is geen uitwerkingsplan vastgesteld als bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de planvoorschriften van het voorgaande plan, zodat voor de percelen Linnaeusstraat 40-44, hoek Populierenweg 88-89-92, een bouwverbod gold.

10.4. Nog daargelaten of een reëel gebruik voor horeca- en parkeerdoeleinden op de percelen op grond van het voorgaande plan zonder bouwvergunningplichtige activiteiten mogelijk was, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De deelraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Bij de vaststelling van het plan heeft de deelraad een ander uitgangspunt gehanteerd dan in het voorgaande plan, met dien verstande dat in het plan geen uit te werken bestemmingen meer zijn opgenomen en de gronden in beginsel overeenkomstig het bestaande gebruik ervan zijn bestemd. Niet in geschil is dat de percelen Linnaeusstraat 40-44, hoek Populierenweg 88-89-92, worden gebruikt overeenkomstig het gebruik dat ingevolge de bestemming "Centrum" is toegestaan. Overeenkomstig bedoeld uitgangspunt heeft de deelraad aan de percelen de bestemming "Centrum" toegekend.

Wat betreft het betoog van Sloterdam Vastgoed B.V. dat ten onrechte naast de bestemming "Centrum" niet tevens een aanduiding voor een horecagelegenheid aan de percelen is toegekend, overweegt de Afdeling als volgt. De deelraad heeft te kennen gegeven dat bestaande horecagelegenheden als zodanig in het plan zijn vastgelegd en dat, teneinde ongewenste verstoring van de detailhandelstructuur te voorkomen, het aantal horecagelegenheden in andere gebieden niet kan toenemen. Ter zitting heeft de deelraad nader toegelicht dat is beoogd het gemengde karakter van winkelstraten te behouden door onder meer te voorkomen dat in een winkelstraat te veel horecagelegenheden worden gevestigd. Sloterdam Vastgoed B.V. heeft niet aannemelijk gemaakt dat een horecagelegenheid op de percelen noodzakelijk is voor de exploitatie van de op de percelen aanwezige gebouwen. Voorts is niet gebleken van een concreet voornemen van Sloterdam Vastgoed B.V. om de percelen voor horecadoeleinden te gebruiken. Gelet hierop, alsmede op het terughoudende beleid van de deelraad met betrekking tot het toestaan van nieuwe horecagelegenheden, heeft de deelraad in redelijkheid kunnen afzien van het mogelijk maken van een horecagelegenheid op de percelen Linnaeusstraat 40-44, hoek Populierenweg 88-89-92. De omstandigheid dat een bestaande horecagelegenheid in de toekomst kan verdwijnen waardoor ruimte ontstaat voor een nieuwe horecagelegenheid elders in het plangebied, doet daar niet aan af. In dit verband overweegt de Afdeling dat in artikel 3, leden 3.5.2 en 3.5.3, van de planregels wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen waarmee het dagelijks bestuur erin kan voorzien dat een horecavestiging in het plangebied wordt verplaatst.

Wat betreft het betoog van Sloterdam Vastgoed B.V. dat voor de percelen ten onrechte niet meer wordt voorzien in het gebruik voor parkeerdoeleinden overweegt de Afdeling het volgende. De deelraad acht een parkeergarage vanwege het aanzicht van de winkelstraat ter plaatse niet wenselijk. Sloterdam Vastgoed B.V. heeft niet aannemelijk gemaakt dat een parkeergelegenheid op de percelen noodzakelijk is voor de exploitatie van de op de percelen aanwezige gebouwen. Voorts is ten tijde van de vaststelling van het plan niet gebleken van een concreet voornemen van Sloterdam Vastgoed B.V. om de percelen voor parkeerdoeleinden te gebruiken.

10.5. Met betrekking tot de eventueel nadelige invloed van het plandeel op de waarde van de percelen bestaat in hetgeen Sloterdam Vastgoed B.V. heeft aangevoerd geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de deelraad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.

10.6. In hetgeen Sloterdam Vastgoed B.V. heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de deelraad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep van Sloterdam Vastgoed B.V. is ongegrond.

Proceskosten

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van [appellant sub 1] voor zover gericht tegen de plandelen voor de percelen Eerste Oosterparkstraat 88-126, Tweede Oosterparkstraat 35-47, Derde Oosterparkstraat 4-14 en Derde Oosterparkstraat 44-66, niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 1] voor het overige en de beroepen van de Gereformeerde Kerk vrijgemaakt, Amsterdam-Centrum en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Sloterdam Vastgoed B.V. geheel ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bechinka
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2013

371-749.