Uitspraak 201200076/1/R4


Volledige tekst

201200076/1/R4.
Datum uitspraak: 23 januari 2013

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Blijham, gemeente Bellingwedde,

en

het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2011 heeft het college het wijzigingsplan "Bestemmingsplan Buitengebied 1998 - Wijzigingsplan [locatie]" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en de [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 november 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. F.W. van Dijk, advocaat te Wageningen, en het college, vertegenwoordigd door J.M. Heuff, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], in de persoon van [gemachtigde], gehoord.

Overwegingen

1. Het wijzigingsplan voorziet in een wijziging en vergroting van het agrarisch bouwperceel van [belanghebbende]. In het wijzigingsplan is het agrarisch bouwperceel vergroot van ongeveer 1,8 hectare bruto tot ongeveer 4,3 hectare bruto. Tevens is het agrarisch bouwperceel in oostelijke richting verschoven. Met deze wijziging en vergroting van het agrarisch bouwperceel maakt het wijzigingsplan de voorgenomen uitbreiding van de melkveehouderij van [belanghebbende] juridisch-planologisch mogelijk. Het betreft een uitbreiding van 350 stuks volwassen melkrundvee en 140 stuks jongvee naar 700 stuks volwassen melkrundvee en 350 stuks jongvee. Het wijzigingsplan voorziet onder meer in de mogelijkheid om ten oosten van de bestaande stal een nieuwe ligboxenstal van 5.000 m2 te bouwen.
2. [appellant] betoogt dat voorafgaand aan de vaststelling van het wijzigingsplan ten onrechte geen milieueffectrapport (hierna: MER) is gemaakt. Primair stelt hij dat in dit geval het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (hierna: het Besluit m.e.r. (nieuw)), dat op 1 april 2011 in werking is getreden, van toepassing is. Omdat het wijzigingsplan betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in categorie D14 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (nieuw), had volgens [appellant] een MER moeten worden gemaakt.

2.1. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer worden bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten aangewezen:

a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;

b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

Ingevolge het tweede lid, voor zover hier van belang, worden terzake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, bij de maatregel de categorieën van plannen aangewezen bij de voorbereiding waarvan een MER moet worden gemaakt. Een plan wordt slechts aangewezen indien het plan het kader vormt voor een besluit als bedoeld in het derde of vierde lid.

Ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Besluit m.e.r., zoals dit voor 1 april 2011 luidde (hierna: het Besluit m.e.r. (oud)), voor zover hier van belang, worden als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de wet aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven.

Ingevolge het derde lid worden als categorieën van plannen als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid, van de wet, aangewezen de categorieën die in kolom 3 van onderdeel C onderscheidenlijk onderdeel D van de bijlage zijn omschreven, voor zover die plannen een kader vormen voor een besluit dat behoort tot een categorie die is aangewezen op grond van het vierde lid, en voor zover die plannen niet zijn aangewezen als categorieën van besluiten als bedoeld in dat lid.

Ingevolge het vierde lid worden als categorieën van besluiten als bedoeld in artikel 7.2, derde en vierde lid, van de wet, aangewezen de categorieën die in kolom 4 van onderdeel C onderscheidenlijk onderdeel D van de bijlage zijn omschreven.

Ingevolge het vijfde lid geldt, voor zover in de bijlage bij een categorie van activiteiten categorieën van gevallen zijn aangegeven, de verplichting tot het maken van een MER of de verplichting tot het toepassen van de artikelen 7.16 tot en met 7.19 van de wet slechts in zodanige gevallen.

2.2. Op 1 april 2011 is het Besluit van 21 februari 2011 tot wijziging van het Besluit milieueffectrapportage en het Besluit omgevingsrecht (reparatie en modernisering milieueffectrapportage) (hierna: het Wijzigingsbesluit) in werking getreden

Ingevolge artikel IV, vierde lid, van het Wijzigingsbesluit blijft, indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit met betrekking tot activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer kennisgeving is gedaan van een ontwerp van een besluit bij de voorbereiding waarvan een MER dient te worden gemaakt en dit ontwerp ter inzage is gelegd, ten aanzien van die kennisgeving het voor dat tijdstip geldende recht van toepassing.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 19 december 2012 in zaak nr. 201109052/1/R2 zijn bij de beoordeling of het overgangsrecht op een besluit van toepassing is gezien de tekst van artikel IV, vierde lid, van het Wijzigingsbesluit twee elementen van belang. Ten eerste is van belang of het een ontwerp van een besluit betreft waarvoor bij de voorbereiding een MER dient te worden gemaakt op grond van het Besluit m.e.r. (nieuw). Ten tweede is van belang of er voor 1 april 2011 kennisgeving is gedaan van het desbetreffende ontwerp en het ontwerp ter inzage is gelegd.

2.3. Ingevolge categorie D14, kolommen 1 en 2, van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (nieuw) is als activiteit aangewezen de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren in gevallen waarin, voor zover hier van belang, de activiteit betrekking heeft op meer dan 200 stuks melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar, 340 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar of 340 stuks melk-, kalf- en zoogkoeien ouder dan 2 jaar en vrouwelijk jongvee tot 2 jaar. In kolom 3 is als plan bij deze activiteit onder meer het wijzigingsplan aangewezen. Gezien de met het wijzigingsplan voorziene activiteit volgt hieruit dat op grond van artikel 7.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer, gelezen in samenhang met artikel 2, derde lid, van het Besluit m.e.r. (nieuw), ten behoeve van het wijzigingsplan een MER voor plannen moet worden gemaakt. Voorts heeft het college op 20 oktober 2010 kennisgeving gedaan van het ontwerp van het wijzigingsplan en is het ontwerpwijzigingsplan met ingang van 21 oktober 2010 ter inzage gelegd. Nu hiermee aan beide hiervoor genoemde voorwaarden wordt voldaan, valt het wijzigingsplan onder het overgangsrecht van het Wijzigingsbesluit. Daarmee is, in tegenstelling tot wat [appellant] stelt, het Besluit m.e.r. (oud) op het wijzigingsplan van toepassing.

3. [appellant] betoogt subsidiair dat, voor zover het overgangsrecht van het Wijzigingsbesluit van toepassing is, het college op grond van het Besluit m.e.r. (oud) had moeten onderzoeken of de door het wijzigingsplan mogelijk gemaakte uitbreiding van de melkveehouderij leidt tot de oprichting, wijziging of uitbreiding van een intensief veeteeltbedrijf als bedoeld in bijlage II, onder 1e, van Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten. [appellant] verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling van 27 juli 2011 in zaak nr. 201007705/1/M2. [appellant] stelt dat bij de voorbereiding van het wijzigingsplan een MER had moeten worden gemaakt, omdat het wijzigingsplan de oprichting, wijziging of uitbreiding van een intensief veeteeltbedrijf mogelijk maakt.

3.1. De voorzitter heeft in zijn uitspraak van 1 mei 2012 op het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (zaak nr. 201200076/2/R4) dit bezwaar inhoudelijk behandeld en is op grond van de in die uitspraak opgenomen overwegingen tot een voorlopig rechtmatigheidsoordeel gekomen, inhoudende dat het wijzigingsplan een kaderstellend plan is voor een besluit over een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit en dat derhalve op grond van artikel 7.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer, gelezen in samenhang met artikel 2, derde lid, van het Besluit m.e.r. (oud) bij de voorbereiding van het wijzigingsplan een MER voor plannen had moeten worden gemaakt. De Afdeling ziet in hetgeen in de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren is gebracht geen grond om tot een ander oordeel te komen dan de voorzitter in de uitspraak van 1 mei 2012. Dat, zoals ter zitting van de zijde van het college is betoogd, het bedrijf volgens het bestemmingsplan "Buitengebied 1998" niet kan worden aangemerkt als intensief veehouderijbedrijf leidt niet tot een ander oordeel. De Afdeling verwijst ook op dit punt naar hetgeen de voorzitter in de uitspraak van 1 mei 2012, onder 2.4.4, heeft overwogen.

Het betoog slaagt.

4. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het wijzigingsplan is vastgesteld in strijd met artikel 7.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer, gelezen in samenhang met artikel 2, derde lid, van het Besluit m.e.r. (oud). Het beroep is reeds hierom gegrond. Aangezien het ontbreken van een MER een essentieel onderdeel betreft van de voorbereiding van het wijzigingsplan dient het bestreden besluit in zijn geheel te worden vernietigd. De Afdeling ziet geen aanleiding om, zoals het college heeft verzocht, dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals dit luidde ten tijde van belang, te passeren, reeds omdat niet is gebleken dat de belanghebbenden door het achterwege laten van een MER niet zijn benadeeld.

Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.

5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde van 15 november 2011, kenmerk 10-04-07/15-02-11;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 996,52 (zegge: negenhonderdzesennegentig euro en tweeënvijftig cent), waarvan € 944,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bellingwedde aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Oudenaarden
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2013

568-650.