Uitspraak 201201769/1/A2


Volledige tekst

201201769/1/A2.
Datum uitspraak: 19 december 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 7 februari 2012 in zaak nr. 11/804 in het geding tussen:

[appellant]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2010 heeft de Belastingdienst het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2009 herzien en op nihil gesteld.

Bij besluit van 30 juni 2011 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 februari 2012 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 oktober 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door M. ten Hagen, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. F.L.M. Schütz, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wko) heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:

1˚ het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,

2˚ de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en

3˚ de soort kinderopvang.

Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) kan de Belastingdienst het voorschot herzien.

Ingevolge het vijfde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, verstrekken een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.

Ingevolge artikel 6:127, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) gaan, wanneer een schuldenaar die de bevoegdheid tot verrekening heeft, aan zijn schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met een vordering verrekent, beide verbintenissen tot hun gemeenschappelijke beloop teniet.

Ingevolge artikel 7:175, eerste lid, is schenking de overeenkomst om niet, die er toe strekt dat de ene partij, de schenker, ten koste van eigen vermogen de andere partij, de begiftigde, verrijkt.

2. [appellant] heeft met gastouderbureau De Appelbloesem een overeenkomst gesloten voor de opvang van zijn zoon. In die overeenkomst is de [moeder] van [appellant], als gastouder opgenomen. Voorts is in die overeenkomst opgenomen dat [moeder] een bedrag ter grootte van de door [appellant] verschuldigde eigen bijdrage aan hem zal schenken.

De Belastingdienst heeft het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant] over het jaar 2009 op nihil gesteld. Aan die beslissing heeft de Belastingdienst ten grondslag gelegd dat in de Wko is bepaald dat ouders onder voorwaarden aanspraak kunnen maken op een bijdrage van het Rijk als tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. [appellant] heeft volgens de Belastingdienst niet aannemelijk gemaakt dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt, omdat uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat hij slechts de tegemoetkoming in de kinderopvangtoeslag heeft doorgestort naar de gastouder en niet ook eigen een bijdrage heeft betaald. Voorts heeft [appellant] volgens de Belastingdienst niet aannemelijk gemaakt dat uitvoering is gegeven aan de kinderopvangovereenkomst, waarin is opgenomen dat de gastouder aan hem een bedrag schenkt ter hoogte van de door hem aan de gastouder verschuldigde eigen bijdrage voor kinderopvang.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst zich op het standpunt kon stellen dat hij geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. Daartoe voert hij aan dat het ontbreken van betaalbewijzen van de eigen bijdrage het gevolg is van de in de overeenkomst vastgelegde afspraak dat de gastouder aan hem de verschuldigde eigen bijdrage schenkt en dat deze afspraak niet onrechtmatig is. Voorts voert [appellant] aan dat hij ten minste recht heeft op kinderopvangtoeslag over het bedrag dat hij aantoonbaar heeft betaald voor de kosten van kinderopvang van zijn zoon. Tot slot voert hij aan dat de Belastingdienst op de hoogte was van de werkwijze van De Appelbloesem en desondanks voorschotten heeft toegekend. Daardoor mocht hij erop vertrouwen dat de kinderopvangtoeslag werd vastgesteld overeenkomstig de verleende voorschotten.

3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraken van 24 augustus 2011 in zaak nr. 201102962/1/H2 en van 22 juni 2011 in zaak nr. 201010918/1/H2) volgt uit artikel 18 van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten.

In geschil is of [appellant] aannemelijk heeft gemaakt, dat hij de kosten zoals deze in de jaaropgave 2009 van gastouderbureau De Appelbloesem zijn opgenomen en waarop de toeslag is gebaseerd, heeft betaald. Uit die jaaropgave blijkt dat de kosten voor de opvang van het kind van [appellant] € 10.741,00 bedroegen en dat daarin een bedrag van € 1.466,00 aan bureaukosten is inbegrepen. De te betalen vergoeding aan de gastouder bedroeg derhalve € 9.275,00. [appellant] heeft evenwel slechts € 7.276,00 aan de gastouder betaald. Hij heeft niet aangetoond dat hij het resterende bedrag van € 1.999,00 ook heeft betaald. [appellant] betoogt ter zake dat de gastouder een bedrag ter grootte van de eigen bijdrage van € 1.999,00 aan hem heeft geschonken en dat deze schenking met gesloten beurzen is verrekend. Weliswaar staat artikel 5, eerste lid, van de Wko niet in de weg aan een schenking door de gastouder van een bedrag ter grootte van de eigen bijdrage en de verrekening daarvan met de eigen bijdrage in de zin van artikel 6:127, eerste lid, van het BW, maar [appellant] heeft niet aangetoond dat de gastouder hem dat bedrag heeft geschonken. Uit artikel 7:175, eerste lid, van het BW volgt dat schenking een overeenkomst om niet is, die er toe strekt dat de ene partij, de schenker, ten koste van eigen vermogen de andere partij, de begiftigde, verrijkt. De door [appellant] overgelegde overeenkomst is gesloten tussen het gastouderbureau en [appellant], en niet tussen de gastouder als schenker en [appellant] als begiftigde van de schenking. Derhalve kan met die overeenkomst niet worden aangetoond dat de gastouder aan hem een schenking heeft gedaan. [appellant] heeft ook niet op andere wijze aangetoond dat de gastouder hem een bedrag ter grootte van de eigen bijdrage heeft geschonken. Nu [appellant] niet heeft aangetoond dat hij de in de overeenkomst opgenomen kosten voor de gastouder, waarop de toeslag mede is gebaseerd, geheel heeft voldaan, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst het voorschot kinderopvangtoeslag terecht heeft herzien en op nihil heeft gesteld.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 7 december 2011 in zaak nr. 201105372/1/H2) vloeit uit de Awir voort dat aan de verlening van een voorschot geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op toeslag bestaat.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd met verbetering van de gronden waarop deze rust.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. A. Hammerstein, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van staat.

w.g. Drupsteen w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012

362-705.