Uitspraak 201112785/1/R4


Volledige tekst

201112785/1/R4.
Datum uitspraak: 19 december 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Gorredijk, gemeente Opsterland,

en

het college van burgemeester en wethouders van Opsterland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2011 heeft het college het wijzigingsplan "Wijziging bestemming i.v.m. verplaatsing agrarisch bedrijf [locatie A] naar Dwêrsfeart in Gorredijk" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.
[appellant] en de [maatschap] hebben hierop een zienswijze naar voren gebracht.

De Maatschap heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 november 2012, waar [appellant], bijgestaan door mr. E. Wiarda, jurist bij Langhout en Wiarda te Oranjewoud, en het college, vertegenwoordigd door mr. E.M. Rink, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de Maatschap, vertegenwoordigd door ir. S. Boonstra, adviseur bij LTO Noord Advies.

Overwegingen

1. Het wijzigingsplan voorziet in een wijziging van de bestemming "Agrarisch gebied" in het bestemmingsplan "Landelijk gebied" in de bestemming "Agrarisch bedrijf" ten behoeve van het perceel kadastraal bekend als gemeente Gorredijk, sectie G, nummer […]. Hiermee wordt beoogd de verplaatsing van het agrarisch bedrijf van de Maatschap naar dit perceel mogelijk te maken, alsmede de uitbreiding van dit bedrijf.

2. De Maatschap betoogt dat [appellant] niet kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het bestreden besluit. In dit verband stelt zij dat [appellant] vanuit zijn woning geen zicht heeft op het plangebied.

2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen besluiten als de aan de orde zijnde. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.

2.2. [appellant] woont aan [locatie B] te Gorredijk, op een afstand van ongeveer 180 meter tot het plangebied. Beplanting op zijn perceel beperkt mogelijk het zicht op het plangebied, maar dit neemt niet weg dat hij er vanaf de rand van zijn perceel vrij zicht op heeft. Gelet op deze omstandigheden en gelet op de ruimtelijke uitstraling die het agrarisch bedrijf kan hebben vanwege de toegestane omvang daarvan, is de Afdeling van oordeel dat het belang van [appellant] rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken.

3. [appellant] wijst erop dat in de in het plan voorziene situatie ten minste 200 melkkoeien kunnen worden gehouden. Gelet hierop had volgens hem een mileueffectrapportage-beoordeling (hierna: mer-beoordeling) moeten worden gemaakt.

3.1. Ingevolge artikel 7.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer worden bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten aangewezen:

a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;

b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Ingevolge het vierde lid worden ter zake van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, onder b, de categorieën van besluiten aangewezen in het kader waarvan het bevoegd gezag krachtens de artikelen 7.17 of 7.19 van de Wet milieubeheer moet beoordelen of die activiteiten de in dat onderdeel bedoelde gevolgen hebben, en indien dat het geval is, bij de voorbereiding waarvan een milieueffectrapport moet worden gemaakt.

Ingevolge artikel 2, tweede lid, van het Besluit milieueffectrapportage worden als activiteiten als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer aangewezen de activiteiten die behoren tot een categorie die in onderdeel D van de bijlage is omschreven.

Ingevolge categorie 14, kolom 1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, dat ziet op activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 tot en met 7.20 van de Wet milieubeheer van toepassing is, is als mer-beoordelingsplichtige activiteit aangewezen de oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het fokken, mesten of houden van dieren in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op meer dan de in kolom 2 aangegeven aantallen. Voor melk-, kalf- of zoogkoeien ouder dan 2 jaar geeft kolom 2 een aantal van 200 aan. In kolom 3 zijn als plannen onder meer aangewezen de plannen bedoeld in de artikelen 3.1 en 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wro.

3.2. In artikel 8 van de planvoorschriften, dat betrekking heeft op de bestemming "Agrarisch Bedrijf", wordt geen beperking gesteld aan het te bebouwen oppervlak. Dit betekent dat in dit geval het gehele plangebied, dat volgens het deskundigenbericht ongeveer 2,5 hectare groot is, mag worden bebouwd. Blijkens het Strategisch bedrijfsontwikkelingsplan van 29 juni 2010, dat is opgesteld door LTO Noord Advies vestiging Drachten, heeft de Maatschap de wens om het agrarisch bedrijf te laten uitgroeien tot een bedrijf met ongeveer 200 melkkoeien. Volgens het deskundigenbericht is het houden van een groter aantal melkkoeien of een omschakeling naar andere diersoorten gelet op artikel 8 van de planvoorschriften evenwel ook mogelijk.

3.3. Gelet op het voorgaande heeft het college, zoals het ter zitting ook heeft erkend, ten onrechte geen mer-beoordeling verricht. De Afdeling ziet dan ook aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.

4. Gelet op de aard van de vernietiging behoeven de overige beroepsgronden van [appellant] geen bespreking meer.

5. Voor toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State (bestuurlijke lus), ziet de Afdeling geen aanleiding gelet op de aard van het gebrek en de feitelijke ontwikkelingen inzake de verplaatsing van de Maatschap.

6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Opsterland van 1 november 2011 tot wijziging van het bestemmingsplan "Landelijk gebied";

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Opsterland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1092,50 (zegge: duizendtweeënnegentig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Opsterland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Binnema, ambtenaar van staat.

w.g. Hagen w.g. Binnema
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012

589.