Uitspraak 201105458/1/R4


Volledige tekst

201105458/1/R4.
Datum uitspraak: 7 november 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
2. [appellant sub 2], wonend te Delfgauw, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
3. [appellant sub 3], wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
4. [appellant sub 4], wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant sub 5], gevestigd te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
6. Hippisch Centrum Nootdorp, gevestigd te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
7. [appellant sub 7], wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
8. [appellant sub 8], wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
9. de vennootschap onder firma [appellant sub 9], gevestigd te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp, en anderen (hierna: [appellant sub 9] en anderen),
10. [appellant sub 10], wonend te Delfgauw, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
11. [appellant sub 11], wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, en anderen,
12. [appellant sub 12], wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
13. [appellant sub 13], wonend te Delfgauw, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
14. De vennootschap onder firma Kwekerij [appellant sub 14], gevestigd te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, en anderen (hierna: [appellant sub 14]),
15. de vennootschap onder firma [appellant sub 15], gevestigd te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, en anderen (hierna: [appellant sub 15]),
16. [appellant sub 16], wonend te Delfgauw, gemeente Pijnacker-Nootdorp,
17. de vereniging LTO Noord Glaskracht & LTO Glaskracht Oostland, gevestigd te Bleiswijk, gemeente Lansingerland (hierna: LTO),
18. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Intratuin Onroerend Goed Pijnacker B.V., gevestigd te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp (hierna: Intratuin),
19. de vereniging Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, afdeling Delfland, gevestigd te Delft (hierna: KNNV),
20. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellant sub 20], gevestigd te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, en anderen (hierna: [appellant sub 20] en anderen),
21. [appellant sub 21a] en [appellant sub 21b], wonend te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp (hierna: tezamen en in enkelvoud [appellant sub 21]),
22. de vennootschap onder firma[appellant sub 22], gevestigd te Delfgauw, gemeente Pijnacker-Nootdorp, en anderen (hierna: [appellant sub 22] en anderen)
appellanten,

en

de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Duurzame glastuinbouwgebieden" en de bij dit bestemmingsplan behorende exploitatieplannen "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 1, Noukoop", "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 2, Balijade, glastuinbouw", "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 4, Pijnacker-West, glastuinbouw", "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 5, Dwarskade", "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 6, Rijskade" en "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 7, Overgauw" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], [appellant sub 5], Hippisch Centrum Nootdorp, [appellant sub 7], [appellant sub 8], [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 10], [appellant sub 11] en anderen, [appellant sub 12], [appellant sub 13], [appellant sub 14] en anderen, [appellant sub 15], [appellant sub 16], LTO, Intratuin, KNNV, [appellant sub 20] en anderen, [appellant sub 21], [appellant sub 22] en anderen tijdig beroep ingesteld. Sommigen hebben de gronden van hun beroepschrift aangevuld en nadere stukken ingediend.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 en 13 juli 2012, waar een aantal partijen ter zitting is verschenen of zich heeft doen vertegenwoordigen. Ook de raad heeft zich doen vertegenwoordigen.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken ingediend.

Overwegingen

Intrekking beroepsgronden

1. Ter zitting heeft [appellant sub 3] de beroepsgrond dat de raad de huidige toegangsweg tot de Nieuwkoopseweg van, onder andere zijn perceel [locatie sub 4], als zodanig had moeten bestemmen, ingetrokken. [appellant sub 4] heeft de beroepsgrond dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de invloed van de goothoogte van 8 m op de nabij liggende woningen ter zitting ingetrokken.

Ontvankelijkheid

2. [appellant sub 11] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" en de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied-2" wat betreft het perceel gelegen achter de [locatie sub 11] te Pijnacker. Zij willen hier een vrijstaande woning oprichten van minimaal 1.000 m3 op een perceel van minimaal 2.000 m2.

2.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. De wetgever heeft deze eis gesteld teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en beroep zou kunnen instellen. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.

2.2. [appellant sub 11] en anderen zijn geen eigenaar van de gronden achter de [locatie sub 11] te Pijnacker. Er zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat zij desondanks een objectief en persoonlijk belang hebben dat hen in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks door het bestreden besluit zou worden geraakt. De enkele omstandigheid dat zij op deze gronden een huis willen bouwen is daarvoor niet voldoende.

De conclusie is dat [appellant sub 11] en anderen geen belanghebbende zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, geen beroep kunnen instellen.

Het beroep van [appellant sub 11] en anderen is niet-ontvankelijk.

3. Intratuin richt zich tegen het niet opnemen van een definitie van tuincentrum in artikel 1 van de planregels.

3.1. De raad stelt dat het beroep van Intratuin niet-ontvankelijk is omdat zij geen zienswijze ten aanzien van dit planonderdeel heeft ingediend.

3.2. De zienswijze die Intratuin heeft ingediend ziet op de definitie van detailhandel in artikel 1.23 van de planregels voor zover daarin een horecabedrijf wordt uitgesloten. Intratuin verzoekt het binnen het tuincentrum geëxploiteerde restaurant mogelijk te maken. Tevens ziet de zienswijze op de bouwregels in artikel 7, lid 7.2.2, sub d, van de planregels op grond waarvan de gezamenlijke oppervlakte van bij het tuincentrum behorende gebouwen niet meer dan 15.233 m2 mag bedragen.

Het beroep richt zich tegen een andere planregel en dus tegen een ander planonderdeel dan waarop de zienswijze ziet.

3.3. Hieruit volgt dat het beroep van Intratuin tegen het niet opnemen van een definitie van tuincentrum in artikel 1 niet steunt op een bij de raad naar voren gebrachte zienswijze. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende slechts beroep worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, voor zover dit beroep de vaststelling van plandelen, regels of aanduidingen betreft die de belanghebbende in een tegen het ontwerpplan naar voren gebrachte zienswijze heeft bestreden. Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ter zake geen zienswijze naar voren heeft gebracht. Deze omstandigheid doet zich niet voor.

Het beroep van Intratuin is niet-ontvankelijk.

Procedureel

4. [appellant sub 16] stelt dat hij niet persoonlijk in kennis gesteld van het ontwerpplan.

4.1. Er is voldaan aan de wettelijke vereisten ter zake van de kennisgeving van de terinzagelegging. In de Wro, noch in enig ander wettelijk voorschrift valt een bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerp voor een bestemmingsplan. De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Het enkele feit dat de raad naar aanleiding van de zienswijzen van [appellant sub 16] het plan heeft gewijzigd, maakt, mede gelet op de motivering die aan de gewijzigde vaststelling ten grondslag is gelegd, niet dat de procedure onzorgvuldig is verlopen.

5. [appellant sub 7], [appellant sub 14] en [appellant sub 15] hebben aangevoerd dat de nota van beantwoording zienswijzen niet gepubliceerd is op de website van de gemeente.

De beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.

Bestemmingsplan

6. Het plan voorziet in een juridisch planologische regeling voor de glastuinbouwgebieden Noukoop bij Nootdorp, Balijade bij Pijnacker, Pijnacker-West, Dwarskade bij Nootdorp, Rijskade bij Pijnacker en Overgauw bij Pijnacker binnen de gemeente Pijnacker Nootdorp. De planregeling is primair opgezet als beheerregeling, maar maakt ook herstructurering van de glastuinbouw mogelijk.

Plandeel met de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw"

7. [appellant sub 13] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" wat betreft het perceel, kadastraal bekend gemeente Pijnacker, sectie [.], nr. [….], aan de [locatie sub 13] te Delfgauw, omdat dit perceel volgens hem vanwege de vorm en situering, onder andere door de aanwezigheid van een laan die haaks op het bedrijf ligt, niet geschikt is voor glastuinbouw. Het aanwezige bedrijf is volgens hem niet levensvatbaar.

[appellant sub 8] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" wat betreft de [locatie sub 8] te Pijnacker. Hij betoogt dat vanwege de perceelsoppervlakte en de ligging van zijn bedrijf geen rendabel glastuinbouwbedrijf meer mogelijk is.

7.1. De raad stelt dat het uitgangspunt van het plan is dat het plangebied primair de functie glastuinbouw heeft en dient te behouden. Het plan heeft als belangrijkste doelstelling het faciliteren van de duurzame glastuinbouw. Dit is in overeenstemming met het gemeentelijk beleid, zoals vastgelegd in de Pit! structuurvisie en het provinciaal beleid, zoals vastgelegd in de provinciale structuurvisie "Visie op Zuid-Holland". De raad stelt dat de oppervlakten van de bedrijven van [appellant sub 8] en [appellant sub 13] voldoende zijn om een glastuinbouwbedrijf te kunnen exploiteren. Daarnaast kunnen de gronden volgens de raad worden gebruikt voor herstructurering of schaalvergroting binnen het gebied.

De raad stelt dat de gemiddelde oppervlakte van glastuinbouwbedrijven in de gemeente Pijnacker-Nootdorp 11.500 m2 is. 30% van de bedrijven had in 2008 minder dan 1 ha glas. 45% van de bedrijven is 1 tot 2 ha, 13% 2 tot 3 ha en 12% is groter dan 3 ha. Bij nieuwvestiging van een glasgroentebedrijf is volgens de raad een omvang van 8-10 ha nodig. Voor andere soorten van teelt is volgens de raad een aanzienlijk kleiner oppervlak nodig. De raad stelt dat gezien de oppervlakte van de desbetreffende percelen glasgroenteteelt beperkt mogelijk zal zijn, maar dat andere soorten teelt goed mogelijk zijn. Met betrekking tot het bedrijf van [appellant sub 13] stelt de raad dat de aanwezige laan kan worden verlegd. De raad wijst er op dat tot 2009 nog een glastuinbouwbedrijf op het perceel van [appellant sub 13] werd geëxploiteerd.

7.2. Op 7 juli 2009 heeft de raad de Pit! structuurvisie vastgesteld. De structuurvisie geeft, voor zover hier van belang, aan dat tot 2025 de glastuinbouw geconcentreerd gehandhaafd blijft in de gebieden Noukoop, Balijade, Pijnacker-Oost en -West, Dwarskade, Rijskade en Overgauw. De structuurvisie is gericht op het behoud en de versterking van de economische positie in deze gebieden tot in ieder geval 2025. In de periode na 2025 kunnen locaties in de gebieden Dwarskade, Rijskade en Overgauw mogelijk voor woningbouw, economische functies, groen, water of voorzieningen in ontwikkeling worden genomen. De structuurvisie vermeldt dat het streven is dat de totale oppervlakte glastuinbouw binnen de gemeente Pijnacker-Nootdorp een voldoende omvang van ongeveer 325 ha netto behoudt om schaalvoordelen met betrekking tot toelevering, verwerking, handel en kennis te kunnen blijven benutten. Dezelfde uitgangspunten zijn ook in het in januari 2008 vastgestelde beleidsplan Glastuinbouw vastgelegd.

7.3. In het streekplan Zuid-Holland West (2003) van de provincie Zuid-Holland (hierna: het streekplan) zijn de gebieden Noukoop, Balijade en Pijnacker-West aangewezen als concentratiegebieden met duurzaam glas. De gebieden Dwarskade en Overgauw zijn aangewezen als transformatiegebieden. De Dwarskade kan volgens het streekplan op termijn benut worden voor verstedelijking.

Ten tijde van de vaststelling van het plan vormde het streekplan niet langer het toepasselijk provinciaal beleid. De structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" (hierna: de structuurvisie) is op 2 juli 2010 vastgesteld door provinciale staten van Zuid-Holland en herzien op 23 februari 2011. Op de kaart bij de structuurvisie zijn de gebieden Noukoop, Balijade, Pijnacker-West, Dwarskade, Rijskade en Overgauw aangewezen als "glastuinbouwbedrijvengebied".

7.4. De percelen van [appellant sub 8] hebben een oppervlakte van 1,7 ha. De gronden liggen in het deelgebied 4-2, Pijnacker-West. Aan de noord-, west- en zuidzijde van het perceel van [appellant sub 8] liggen percelen met de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw".

De gronden van [appellant sub 13] hebben een oppervlakte van 1 ha waarop 6.500 m2 bebouwing staat. De gronden liggen in het deelgebied 4-1, Pijnacker-West. De gronden aan de west-, oost- en zuidzijde van het perceel van [appellant sub 13] hebben de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw". Ter zitting heeft [appellant sub 13] toegelicht dat zijn gronden thans verhuurd worden.

7.5. Gelet op het hiervoor genoemde gemeentelijk en provinciaal beleid heeft de raad in redelijkheid als uitgangspunt van het plan kunnen nemen dat de primaire functie van het plangebied glastuinbouw is. Nu voorts de oppervlakte van de gronden van [appellant sub 8] en [appellant sub 13] vergelijkbaar is met de oppervlakten van bestaande bedrijven in de gemeente en de mogelijkheid betstaat over te gaan tot schaalvergroting of herstructurering, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de gronden van [appellant sub 8] bij de [locatie sub 8] en de gronden van [appellant sub 13] bij de [locatie sub 13] de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" heeft kunnen geven. Daarbij neemt de Afdeling wat betreft [appellant sub 13] in aanmerking dat tot 2009 ter plaatse nog een bedrijf werd gevoerd, het bedrijf thans verhuurd wordt en uitbreiding van de bebouwing en herstructurering van het terrein mogelijk is, onder andere door het verleggen van de bestaande laan.

De betogen van [appellant sub 13] en [appellant sub 8] falen.

8. [appellant sub 4] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" wat betreft de [locatie sub 4] te Delfgauw. [appellant sub 4] stelt dat de oppervlakte van zijn gronden te klein is om een rendabel glastuinbouwbedrijf te exploiteren en dat aansluiting bij andere bedrijven niet mogelijk is omdat de gronden omsloten worden door woningen en een waterbergingsgebied. Daartoe verwijst [appellant sub 4] naar een uitspraak van de Afdeling van 13 augustus 2008 (zaak nr. 200707736/1) waaruit volgens hem blijkt dat de Afdeling het als zodanig bestemmen van een klein, solitair liggend glastuinbouwbedrijf dat niet aansluit bij bestaande bedrijven in strijd acht met de goede ruimtelijke ordening.

[appellant sub 4] stelt voor de gronden ter beschikking te stellen ten behoeve van groen, waterberging en natuurwaarden in ruil voor een klein bouwvolume op de resterende gronden en wijst op de door de raad aangenomen motie, waarin het college is opgedragen de alternatieven te onderzoeken. [appellant sub 4] stelt dat het opnemen van de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" voor zijn perceel in strijd is met deze motie.

8.1. De raad stelt dat de oppervlakte van het perceel van [appellant sub 4] van 1,1 ha voldoende is om een zelfstandig glastuinbouwbedrijf te kunnen exploiteren. Voorts is, in tegenstelling tot de in de uitspraak van 13 augustus 2008 aan de orde zijnde situatie, sprake van een bestaand bedrijf zodat de vergelijking met die uitspraak niet opgaat.

De raad stelt dat mogelijkheden bestaan het perceel te betrekken in herstructurering of schaalvergroting van andere bedrijven. Dit kan volgens de raad door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid neergelegd in artikel 15, lid 15.3.1, van de planregels die ziet op de gronden van de naastgelegen waterberging of door middel van innovatieve oplossingen.

De alternatieve invulling die door [appellant sub 4] is aangedragen, past niet binnen het gemeentelijk en het provinciaal beleid. Deze invulling past ook niet binnen het op dit beleid gebaseerde uitgangspunt van het plan dat de primaire functie van het gebied glastuinbouw is. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de uitvoering van de motie eerst mogelijk was na aanpassing van de provinciale structuurvisie en de provinciale verordening en dat deze ten tijde van de vaststelling van het plan nog niet aangepast waren. Inmiddels zijn deze wel aangepast en is de gemeente in onderhandeling met [appellant sub 4] over wijziging van de bestemming.

8.2. Het perceel van [appellant sub 4] heeft een oppervlakte van 1,1 ha. De gronden liggen binnen het deelgebied 4-2, Pijnacker-West. Het perceel wordt aan de westzijde begrensd door de kern van Delfgauw, aan de noordzijde door gronden met de bestemming "Wonen" en de bestemming "Bedrijf", aan de oostzijde door gronden met de bestemming "Water" en aan de zuidzijde door de Schimmelpenninck van der Oyeweg. In de nabije omgeving liggen aan de noord-, oost- en zuidzijde van het perceel gronden met de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw". Op het perceel wordt een bedrijf geëxploiteerd.

8.3. Op 24 februari 2011 is bij de behandeling van het besluit tot het vaststellen van het plan door de raad een motie aangenomen waarin, voor zover hier van belang, door de raad wordt overwogen dat zo snel mogelijk nadat de provinciale structuurvisie en de provinciale verordening zijn aangepast de bestemming op het perceel [locatie sub 4] moet worden gewijzigd in de bestemming "Wonen" en "Tuin". De raad verzoekt het college een geschikte compensatielocatie te vinden en wanneer deze locatie gevonden is in overleg te treden met de provincie Zuid-Holland om de provinciale structuurvisie en de provinciale verordening te wijzigen. De raad verzoekt het college daarnaast parallel aan de wijziging van de structuurvisie en de verordening de procedure voor het wijzigen van het onderhavige bestemmingsplan te doorlopen en tot overeenstemming te komen.

8.4. De Afdeling stelt vast dat de motie niet is gericht op het opnemen van een andere bestemming in het onderhavige plan, maar op het opstarten van de benodigde procedures om aanpassing van het onderhavige plan voor de [locatie sub 4] in de toekomst mogelijk te maken. Een beroep op deze motie ten aanzien van de vaststelling van dit plan kan reeds daarom niet slagen.

Op het perceel wordt thans een glastuinbouwbedrijf geëxploiteerd. De raad heeft, zoals onder 7.5 is overwogen, in redelijkheid als uitgangspunt van het plan kunnen nemen dat de primaire functie glastuinbouw is en in dit kader de bestaande glastuinbouw als zodanig kunnen bestemmen. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" op de gronden van [appellant sub 4] passend is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat thans een glastuinbouwbedrijf geëxploiteerd wordt en dat bestaande bedrijven van vergelijkbare grootte in de gemeente Pijnacker-Nootdorp worden geëxploiteerd. De situatie voor het bedrijf van [appellant sub 4] wijkt voorts af van de in de door [appellant sub 4] aangehaalde uitspraak aan de orde zijnde situatie. In die zaak werd door de raad niet betwist dat de omvang van het perceel niet geschikt was voor een glastuinbouwbedrijf. De raad had daarnaast in die zaak niet aannemelijk gemaakt dat aansluiting bij een ander perceel mogelijk was. Hoewel de fysieke barrières rondom de percelen van [appellant sub 4] de mogelijkheid tot schaalvergroting of herstructurering door aansluiting op andere bedrijven enigszins belemmeren, is dit, mede gelet op de mogelijkheid om de bestemming "Water" om te zetten naar "Agrarisch-Glastuinbouw", niet zodanig dat schaalvergroting of herstructurering niet mogelijk is. Het betoog van [appellant sub 4] faalt.

9. [appellant sub 9] en anderen richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" wat betreft het deelgebied Dwarskade voor zover het betreft de gronden waarop zij bedrijven exploiteren. Zij stellen dat dit gebied niet geschikt is voor glastuinbouw. Hiertoe voeren zij aan dat het gebied aan drie zijden omsloten is door woningbouw en doorsneden wordt door een randweg. Zij stellen dat het exploiteren van een rendabel glastuinbouwbedrijf op deze locatie niet mogelijk is omdat de oppervlakte te klein is, de investeringen voor geluidsreductie te hoog zijn en noodzakelijke voorzieningen, waaronder een Warmte Kracht Koppeling (hierna: WKK) niet mogelijk zijn. Het gebied had volgens hen de bestemming "Wonen" moeten krijgen. Hiertoe verwijzen zij naar het vorige bestemmingsplan waarin het gebied is aangewezen als transformatiegebied naar woningbouw in 2015. Tevens verwijzen zij naar het rapport "De kracht van glastuinbouwcomplex Pijnacker-Nootdorp, huidige situatie en toekomstperspectief" waarin Dwarskade als transformatiegebied wordt genoemd.

9.1. De raad stelt dat het uitgangspunt van het plan is dat het plangebied primair de functie glastuinbouw heeft en dient te behouden. De raad stelt dat Dwarskade in de vorige plannen "Buitengebied Nootdorp", "Braslaan" en "1e herziening Molenkamp" niet aangewezen is als transformatiegebied voor woningbouw in 2015. In het beleidsplan glastuinbouw en de Pit! structuurvisie van de raad is Dwarskade aangewezen voor glastuinbouw. In dit beleid is vastgelegd dat uitgegaan wordt van het voortbestaan van de glastuinbouw in het deelgebied Dwarskade tot tenminste 2025. Daarna kan volgens de raad worden bezien of het gebied kan worden getransformeerd naar een andere functie. In de Provinciale Structuurvisie wordt volgens de raad Dwarskade aangewezen voor glastuinbouw en niet langer als transformatiegebied.

De raad stelt dat de oppervlakten van de bedrijven van [appellant sub 9] en anderen voldoende zijn om een glastuinbouwbedrijf te kunnen exploiteren, omdat deze vergelijkbaar zijn met of groter zijn dan overige glastuinbouwbedrijven in het gebied en er thans ook bedrijven geëxploiteerd worden. Het plan biedt voldoende mogelijkheden om binnen het deelgebied Dwarskade al dan niet na schaalvergroting of herstructurering een duurzaam glastuinbouwbedrijf te exploiteren. De raad stelt dat niet bij alle soorten teelt een WKK noodzakelijk en rendabel is. De bestemming stemt voorts overeen met het huidige gebruik en in het plan is voldoende afstand gehouden tot de woonbebouwing.

9.2. Gelet op het onder 7.2, 7.3 en 9.1 genoemde beleid, heeft de raad in redelijkheid als uitgangspunt van het plan kunnen nemen dat de primaire functie van Dwarskade glastuinbouw is.

Gelet op dit uitgangspunt, de met de in de gemeente bestaande bedrijven vergelijkbare bedrijfsoppervlakten en de mogelijkheid om over te gaan tot schaalvergroting of herstructurering, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" aan de gronden van [appellant sub 9] en anderen heeft kunnen toekennen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [appellant sub 9] en anderen ook thans ter plaatse glastuinbouwbedrijven exploiteren en dat [appellant sub 9] en anderen niet aannemelijk hebben gemaakt dat de noodzakelijke voorzieningen voor glastuinbouwbedrijven niet mogelijk zijn en evenmin dat de oppervlakte van de gronden zodanig klein is dat de gronden niet langer geschikt zijn of binnen de planperiode ongeschikt zullen worden voor de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw".

Het betoog van [appellant sub 9] en anderen faalt.

10. [appellant sub 7] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" aan de [locatie sub 7] te Pijnacker met het kadastrale nummer G 4627. [appellant sub 7] stelt dat de aanduiding "hoveniersbedrijf" had moeten worden toegekend aan het perceel achter [locatie sub 7] te Pijnacker. De kassen achter [locatie sub 7] worden door [appellant sub 7] verhuurd aan een hoveniersbedrijf dat daar sinds 2008 is gevestigd. [appellant sub 7] stelt dat een melding van dit hoveniersbedrijf in het kader van het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: Blm) voor [locatie sub 7] door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Pijnacker-Nootdorp is geaccepteerd.

10.1. De raad stelt dat het toevoegen van een bedrijfsbestemming met de aanduiding "hoveniersbedrijf" niet wenselijk is gelet op het uitgangspunt dat het plangebied bestemd is voor glastuinbouw. Op de gronden staan glasopstanden. Overeenkomstig het uitgangspunt van het plan is aan deze gronden dan ook de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" toegekend. Aan de acceptatie van de melding van het hoveniersbedrijf in het kader van het Blm kunnen volgens de raad geen rechten ontleend worden wat betreft de bestemming in het bestemmingsplan. In de acceptatie van de melding van 30 juni 2008 is dit vermeld.

10.2. Zoals onder 7.5 is overwogen, heeft de raad op grond van het beleid, dat gericht is op het behoud van de glastuinbouw in de gemeente Pijnacker Nootdorp, in redelijkheid als uitgangspunt van het plan kunnen nemen dat het plangebied primair bestemd is voor glastuinbouw. Het mogelijk maken van niet-glastuinbouwbedrijven door de bestemming "Bedrijven" en de aanduiding "hoveniersbedrijf" past niet binnen dit uitgangspunt. Aan acceptatie van de melding in het kader van het Blm komt geen planologische betekenis toe. De raad heeft dan ook in redelijkheid kunnen afzien van het mogelijk maken van een hoveniersbedrijf aan de [locatie sub 7] te Pijnacker.

Het betoog van [appellant sub 7] faalt.

Bouwregels

11. [appellant sub 7] en [appellant sub 14] richten zich tegen artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.2, sub b, d en i, van de planregels.

Volgens hen leidt de voorgeschreven aan te houden afstand tussen gebouwen, opslagtanks en waterbassins enerzijds en de zijdelingse perceelsgrens anderzijds tot verspilling van ruimte en niet tot een betere ruimtelijke kwaliteit. De afwijkingsbevoegdheid in artikel 4, lid 4.4, onder 4.4.4, van de planregels achten zij niet voldoende om aan hun bezwaren tegemoet te komen omdat in de nota van beantwoording zienswijzen staat dat deze bevoegdheid slechts in een beperkt aantal gevallen zal worden toegepast. De goothoogte zou volgens hen voorts verhoogd moeten worden naar 10 m. Zij verwachten dat dit de standaard zal worden in de komende 10 jaar.

11.1. De raad stelt dat de ruimtelijke kwaliteit verbetert door de ruimte tussen de kassen. De raad wijst op de mogelijkheid die artikel 4, lid 4.4, van het plan geeft om de afstanden tot de zijdelingse perceelsgrens te verkleinen en op artikel 25, lid 25.2, van de planregels op grond waarvan voor bestaande bebouwing de bestaande afstanden als minimumafstand gelden. De goothoogte van 8 m is volgens de raad gebruikelijk in de glastuinbouw. Bij de raad zijn geen aanvragen voor bouwplannen bekend met een goothoogte hoger dan 8 m. Daarnaast wijst de raad op de wijzigingsbevoegdheid, waarmee de maximale goothoogte van kassen verhoogd kan worden naar 10 m ten behoeve van een doelmatige bedrijfsvoering.

11.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.2, sub b, van de planregels mag de afstand van gebouwen en warmteopslagtanks tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 5 m bedragen. Ingevolge het bepaalde onder 4.2.2, sub d mag de afstand van waterbassins tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3 m bedragen. Ingevolge het bepaalde onder 4.2.2, sub i mag de goothoogte van kassen en andere bedrijfsgebouwen niet meer dan 8 m bedragen.

Ingevolge lid 4.4, onder 4.4.3, is, voor zover hier van belang het college bevoegd het plan te wijzigen wat betreft de goothoogte van kassen en andere bedrijfsgebouwen naar 10 m, voor zover daaraan behoefte bestaat vanwege een doelmatige bedrijfsvoering, gericht op meervoudig ruimtegebruik of op een optimale klimaatbeheersing, mits daardoor omliggende bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast. Ingevolge dat lid, onder 4.4.4, is, voor zover hier van belang, het college bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de minimumafstand tot de zijdelingse perceelgrens als voorgeschreven in lid 4.2.2, onder b (gebouwen en warmteopslagtanks) en lid 4.2.2, onder d (waterbassins), per aangevraagde wijziging kan worden gesteld op minimaal 1 m, mits:

- is aangetoond dat daardoor de omliggende bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast;

- is aangetoond dat deze verkleining van de afstand vanwege een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;

- is aangetoond dat de wijziging, in geval van verkleining van de afstand tot de bestemming "Wonen", in vergelijking met de situatie vóór wijziging geen nadelige gevolgen heeft voor het woon-en leefklimaat ter plaatse van de betreffende woning;

- daardoor de afstand tussen kassen en woningen binnen de bestemming "Wonen" nergens minder dan 12,5 m kan bedragen.

Ingevolge artikel 25, lid 25.1, geldt, in die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte of inhoud van bouwwerken die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, meer bedraagt dan, voor zover hier van belang, in artikel 4 van de planregels maximaal is voorgeschreven, de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte of inhoud als maximaal toegestaan. Ingevolge lid 25.2 geldt, in die gevallen dat de bestaande afstand tot enige grens van bouwwerken die rechtens, in overeenstemming met het bepaalde in de woningwet tot stand zijn gekomen, minder bedraagt dan, voor zover hier van belang, in artikel 4 van de planregels minimaal is voorgeschreven, de bestaande afstand als minimaal toegestaan.

11.3. In de plantoelichting staat dat in verband met de stedenbouwkundige kwaliteit regels zijn opgenomen voor de afstand tussen de verschillende functies en gebouwen. Tevens wordt daarmee voorkomen dat strijd met milieunormen ontstaat. Met een duurzame glastuinbouw wordt beoogd een evenwicht te vinden tussen ecologische, economische en sociale belangen, zodat een leefbaar gebied ontstaat voor de huidige en toekomstige generaties. Het creëren van ruimtes en doorkijken tussen de kassen levert volgens de raad een bijdrage aan de goede ruimtelijke ordening. De raad heeft zich in de nota van beantwoording zienswijzen op het standpunt gesteld dat de regeling aansluit bij de praktijk waarin de kassen in verband met de afwatering van elkaar gescheiden worden door een sloot. De voorgeschreven afstanden bieden tevens ruimte om de sloten te onderhouden. Om tegemoet te komen aan de bezwaren die in de zienswijzen zijn opgeworpen is in artikel 4, lid 4.4, onder 4.4.4, van de planregels de mogelijkheid opgenomen de aan te houden afstanden te wijzigen.

11.4. Gelet op de doelstelling om binnen het duurzame glastuinbouwgebied een leefbaar gebied met ruimtelijke kwaliteit te realiseren bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid artikel 4, lid 4.2, onder 4.2.2, sub b, d en i, van de planregels heeft kunnen vaststellen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad rekening heeft gehouden met bestaande rechten door het opnemen van afwijkende bouwregels in artikel 25 van de planregels, in geval de bestaande bebouwing afwijkt van de bebouwingsregels in artikel 4, en met het belang van de glastuinbouwers om in de toekomst af te kunnen wijken van de bouwregels door het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 4, lid 4.4, onder 4.4.3 voor de goothoogte en onder 4.4.4 voor de onderlinge afstanden. [appellant sub 7] en [appellant sub 14] hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat een bouwhoogte van 10 m vereist is voor een doelmatig gebruik van de kassen.

De betogen van [appellant sub 7] en [appellant sub 14] falen.

Bedrijfswoningen

12. [appellant sub 2] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" en de aanduiding "bedrijfswoning" wat betreft het perceel [locatie sub 2] te Delfgauw.

[appellant sub 2] betoogt dat de woning op dit perceel binnen de planperiode niet zal worden gebruikt als bedrijfswoning omdat het achterliggende bedrijf verkocht is zonder de bedrijfswoning en de woning sindsdien wordt gebruikt als burgerwoning. Het voorkeursrecht tot koop voor de kopers van het achterliggende bedrijf geldt volgens [appellant sub 2] niet meer. [appellant sub 2] stelt dat de woning daarom volgens het beleid van de raad als vrijgevallen bedrijfswoning de bestemming "Wonen" zou moeten krijgen.

12.1. De raad stelt dat uit de informatie die van [appellant sub 2] en de koper van de bedrijfsbebouwing aan de [locatie sub 2a], Plomp B.V., is ontvangen, blijkt dat op de bedrijfswoning een recht van eerste koop rust ten behoeve van Vijvercentrum de Plomp B.V.. Vijvercentrum de Plomp B.V. beoogt hiervan gebruik te maken indien de woning te koop wordt aangeboden. Omdat zicht is op het opnieuw in gebruik nemen van de woning als bedrijfswoning komt de woning volgens de raad niet in aanmerking voor de bestemming "Wonen".

12.2. De plantoelichting vermeldt dat de functie wonen in de verschillende glastuinbouwgebieden veelvuldig voor komt. De woningen die als burgerwoningen in gebruik zijn, hebben op basis van de vorige bestemmingsplannen vaak een agrarische bestemming. Deze zijn in de loop van de jaren in gebruik genomen door niet-agrariërs. In het overgrote deel van de gevallen is hiervoor geen toestemming aan de gemeente gevraagd. Met dit plan beoogt de raad enerzijds een goede regeling op te stellen voor de bedrijfswoningen die in gebruik zijn genomen als burgerwoningen en anderzijds geen belemmeringen te creëren voor de ontwikkeling van de glastuinbouw. Wanneer vast is komen te staan dat een woning wordt gebruikt als burgerwoning en geen zicht meer is op een toekomstig gebruik als bedrijfswoning, is ervoor gekozen het perceel de bestemming "Wonen" te geven. Gezien de grootte van de bedrijven binnen de glastuinbouwgebieden van Pijnacker-Nootdorp ligt het voor de hand dat binnen de planperiode van dit bestemmingsplan bedrijven worden samengevoegd en bedrijfswoningen 'overblijven'. Om te voorkomen dat weer een situatie ontstaat van gebruik van bedrijfswoningen door burgers in strijd met het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Daarbij is bepaald dat wanneer aan een aantal voorwaarden is voldaan, de bestemming van een bedrijfswoning kan worden gewijzigd naar Wonen. Verder bevat het bestemmingsplan een regeling die het mogelijk maakt om woningen die in het belang van de duurzame glastuinbouw (bijvoorbeeld een reconstructie) in de weg staan te herbouwen op een andere locatie. Het gaat dan om bedrijfswoningen die 'overblijven' en als burgerwoning, onder voorwaarden, elders binnen het plangebied (deelgebied Rijskade en Overgauw) herbouwd kunnen worden.

12.3. Op 29 juni 2007 zijn de gronden aan de [locatie sub 2a] te Delfgauw met bedrijfsgebouwen, maar zonder de bedrijfswoning verkocht aan Vijvercentrum de Plomp B.V..

In de koopovereenkomst is, voor zover van belang, opgenomen dat de kopers het recht van voorkeur tot koop hebben indien de verkoper voornemens is over te gaan tot gehele of gedeeltelijke vervreemding van de woning plaatselijk bekend [locatie sub 2] of dit registergoed wenst te bezwaren met een beperkt zakelijk genotsrecht waardoor derden de beschikking krijgen over de woning. De verkoper moet alsdan de woning te koop aanbieden aan de koper dan wel zijn rechtverkrijgende met vermelding van de door hem verlangde koopprijs. Als de koper binnen één maand niet reageert op het aanbod of aangeeft geen gebruik te maken van het voorkeursrecht, mag de verkoper gedurende één jaar nadat vast is komen te staan dat de koper geen gebruik maakt van zijn voorkeursrecht overgaan tot verkoop, maar niet tegen een lagere prijs dan waartegen hij de woning aan de koper heeft aangeboden.

Op 18 maart 2010 heeft [appellant sub 2] bij brief aan De Plomp B.V. medegedeeld dat hij tot verkoop van de woning wil overgaan en dat hij een bod heeft gekregen. De Plomp B.V. heeft bij brief van 12 april 2010 aan [appellant sub 2] meegedeeld graag in te gaan op het aanbod tot aankoop van de woning, maar de vraagprijs te hoog en niet reëel te achten. De Plomp B.V. heeft voorgesteld een taxatie te laten verrichten en verzoekt nader overleg over de aankoop. [appellant sub 2] is niet op dit verzoek ingegaan. [appellant sub 2] heeft de woning niet binnen een jaar nadien aan een derde verkocht.

12.4. De raad heeft de in de plantoelichting vermelde uitgangspunten voor het omzetten van bedrijfswoningen naar burgerwoningen in redelijkheid kunnen toepassen. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het voorkeursrecht uit de koopovereenkomst is komen te vervallen. Gelet op het op de woning rustende voorkeursrecht en de wens van Plomp B.V. om deze te verwerven, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat zicht is op toekomstig gebruik van de woning [locatie sub 2] als bedrijfswoning en dat de bestemming binnen de planperiode kan worden gerealiseerd. Gelet daarop heeft de raad in redelijkheid de woning als bedrijfswoning kunnen bestemmen.

Het betoog van [appellant sub 2] faalt.

13. [appellant sub 21] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" en de aanduiding "bedrijfswoning" wat betreft de gronden aan de [locatie sub 21] te Pijnacker. Zij wenst dat de woning als burgerwoning wordt bestemd.

Zij stelt dat de naastgelegen bedrijfsloods het woon- en leefklimaat ter hoogte van de woning niet aantast. De raad heeft voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat volgens haar ten onrechte een afstand van 30 m gehanteerd. Ter zitting heeft [appellant sub 21] toegelicht dat de loods wordt gebruikt voor opslag en kantoren. De raad stelt voorts ten onrechte dat de woning alsnog als bedrijfswoning zou kunnen worden gebruikt.

13.1. De raad stelt dat de richtafstanden uit de Brochure van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten "Bedrijven en Milieuzonering" zijn toegepast. De aanbevolen aan te houden afstand tussen de perceelsgrens van een agrarisch loonbedrijf en een woning is 30 m voor geur en geluid. De woning van [appellant sub 21] staat volgens de raad op een afstand van 10 m. De raad stelt dat het toekennen van de bestemming "Wonen" in strijd is met een goede ruimtelijke ordening omdat een goed woon- en leefklimaat ter hoogte van de woning niet kan worden gegarandeerd. Volgens de raad bestaat nog steeds de mogelijkheid de woning als bedrijfswoning te gebruiken omdat [appellant sub 21] eigenaar is van de woning en van de naastgelegen gronden met bedrijfsgebouwen. Het omzetten van de bedrijfswoning naar een burgerwoning is volgens de raad in strijd met de uitgangspunten van het plan.

13.2. De raad dient bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat de maximale planologische mogelijkheden als uitgangspunt te nemen. Dat het huidige gebruik geen overlast veroorzaakt en de maximale mogelijkheden van het plan niet worden benut, wat daar ook van zij, doet daar niet aan af. Gelet op de korte afstand tussen de woning en de gronden met bedrijfsgebouwen heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een goed woon- en leefklimaat ter hoogte van de [locatie sub 21] niet kan worden gewaarborgd. Gelet hierop en gelet op het uitgangspunt van het plan ten aanzien van de bestemming "Wonen" als weergegeven onder 12.2, heeft de raad in redelijkheid de woning kunnen bestemmen als bedrijfswoning.

Het betoog van [appellant sub 21] faalt.

14. [appellant sub 3] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" met de aanduiding "bedrijfswoning" wat betreft het perceel [locatie sub 4] te Pijnacker.

Hij stelt dat het perceel [locatie sub 4] ten onrechte geen bestemming "Wonen" heeft gekregen. Volgens [appellant sub 3] is de woning al sinds 2001 in gebruik als burgerwoning en viel dit gebruik onder het bestemmingsplan "Katwijk en Nieuwkoop 2005" reeds onder het overgangsrecht. Hij stelt dat de raad niet kan bewerkstelligen dat het gebruik als burgerwoning beëindigd wordt, nu de raad niet tot onteigening over zal gaan. Volgens [appellant sub 3] bestaat geen zicht op een functionele verbinding van de bedrijfswoning met de achterliggende kassen. Een rendabel bedrijf is volgens hem gezien de oppervlakte van het perceel niet mogelijk.

14.1. De raad stelt dat het gebruik van de woning [locatie sub 4] als burgerwoning niet onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Katwijk en Nieuwkoop 2005" valt. Het gebruik valt derhalve evenmin onder het overgangsrecht van het onderhavige plan. Het strijdige gebruik was volgens de raad niet bij het gemeentebestuur bekend. De raad stelt dat het uitgangspunt van het plan is dat het gebied primair de functie van glastuinbouwgebied heeft. Het bestemmen van bedrijfswoningen tot burgerwoningen als de bijbehorende bedrijfsopstallen verhuurd of verpacht worden, past niet binnen dit uitgangspunt.

De raad stelt dat de oppervlakte van het bedrijf van 1,3 ha voldoende is om een rendabel glastuinbouwbedrijf te kunnen exploiteren. Tevens wijst de raad op de mogelijkheid om de gronden te betrekken bij schaalvergroting of herstructurering van andere bedrijven.

14.2. Het bestemmingsplan "Katwijk en Nieuwkoop 2005" is vastgesteld op 23 februari 2006 en goedgekeurd op 17 oktober 2006.

Ingevolge artikel 29, derde lid, van de planvoorschriften van dat plan mag, voor zover hier van belang, het ten tijde van het van kracht worden van het plan bestaande gebruik van gronden en bouwwerken, dat plaats vindt in strijd met het bestemmingsplan "Katwijk en Nieuwkoop 2005" worden voortgezet of gewijzigd, zo lang en voor zover de strijdigheid naar aard en omvang niet wordt vergroot. Dit geldt niet voor gebruik dat reeds in strijd was met het vóór het bestemmingsplan "Katwijk en Nieuwkoop 2005" geldende bestemmingsplan én is aangevangen na het onherroepelijk worden van de goedkeuring van dat voorheen geldende plan én waarvan het college tijdig aan de overtreder kenbaar heeft gemaakt dat sprake is van strijdig gebruik en dat ze in de voortzetting daarvan niet berusten.

Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de planregels van het onderhavige plan mag, voor zover hier van belang, het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd was, worden voortgezet.

Ingevolge het vierde lid is het eerste lid niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

14.3. [appellant sub 3] is eigenaar van de gronden waarop de bedrijfsgebouwen en de woning staan. De bij de woning gelegen bedrijfsgebouwen zijn sinds juli 2001 verpacht. Sindsdien is de woning in gebruik als burgerwoning. De pacht van de bedrijfsgebouwen is in december 2010 geëindigd.

14.4. Het gebruik als burgerwoning is in 2001 aangevangen en bestond ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan "Katwijk en Nieuwkoop 2005". De Afdeling overweegt dat het gebruik als burgerwoning ingevolge artikel 29 van dat bestemmingsplan onder het overgangsrecht van dat plan viel, aangezien niet is voldaan aan de voorwaarde dat het college aan de overtreder kenbaar heeft gemaakt dat sprake is van strijdig gebruik en in de voortzetting daarvan niet wordt berust. Dat de raad niet op de hoogte was van het strijdige gebruik doet daar niet aan af. Omdat het gebruik onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan "Katwijk en Nieuwkoop 2005" viel, valt het gebruik thans onder het overgangsrecht zoals vermeld in artikel 30 van de planregels, van het onderhavige plan.

14.5. De Afdeling overweegt verder dat het feit dat het gebruik als burgerwoning wordt beschermd door overgangsrecht, niet betekent dat het gebruik als zodanig bestemd dient te worden. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het uitgangspunt ten aanzien van burgerwoningen in het gebied zoals weergegeven onder 12.2 er aan in de weg staat het gebruik als zodanig te bestemmen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de woning en de bedrijfsgronden aan dezelfde eigenaar toebehoren, zodat uitzicht blijft bestaan op het gebruik als bedrijfswoning. Het betoog van [appellant sub 3] faalt.

15. [appellant sub 13] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" en de aanduiding "bedrijfswoning" wat betreft het perceel [locatie sub 13] te Delfgauw.

Hij stelt dat de woning sinds 1985 los staat van het bedrijf en in gebruik is als burgerwoning. Daartoe voert hij aan dat de bedrijfspercelen en de percelen bij het woonhuis kadastraal en fiscaal zijn gescheiden. Tevens stelt hij dat de naastgelegen bedrijfsopstallen sinds 2009 niet voor glastuinbouw worden gebruikt en gelet op de oppervlakte en gezien de huidige schaalvergroting in de glastuinbouw niet langer daarvoor geschikt zijn. Hij stelt dat de raad alternatieven mogelijk had moeten maken in het bestemmingsplan.

15.1. De raad stelt dat het gebied primair bedoeld is voor glastuinbouw. Alleen als blijkt dat geen zicht is op ingebruikname van de woning als bedrijfswoning is de bestemming "Wonen" toegekend. [appellant sub 13] is eigenaar van zowel de gronden van het bedrijf als de woning. De raad stelt zich op het standpunt dat zicht bestaat op het in gebruik nemen van de woning als bedrijfswoning. Het verzoek om de gronden buiten het plan te laten en andere gebruiksmogelijkheden toe te staan acht de raad in strijd met de uitgangspunten van het plan.

15.2. Sinds 1960 is een tuinbouwbedrijf gevestigd aan de [locatie sub 13]. Van 1960 tot 1985 was het bedrijf in eigendom van en werd het geëxploiteerd door [partij]. Van 1985 tot 2000 was het bedrijf in eigendom van en werd het gevoerd door [appellant sub 13]. Van 2000 tot 2009 is het bedrijf verhuurd geweest. [appellant sub 13] is in de woning blijven wonen. Ter zitting is toegelicht dat het bedrijf wederom verhuurd is.

15.3. In het vorige plan "Buitengebied" had het perceel [locatie sub 13] de bestemming "Agrarische doeleinden, klasse D".

Ingevolge artikel 36, derde lid, van de planvoorschriften van het vorige plan waren gronden met deze bestemming, voor zover hier van belang, bestemd voor aan de grond gebonden agrarische bedrijven met daartoe benodigde bedrijfsgebouwen en andere bouwwerken, met dien verstande dat: alleen dienstwoningen waren toegestaan die noodzakelijk zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven en de woning bestemd moest zijn voor de huisvesting van de natuurlijke persoon die daadwerkelijk als arbeidskracht op het bedrijf werkzaam en bij de dagelijkse bedrijfsvoering betrokken is. Dit plan is vastgesteld op 29 maart 1984.

Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de planregels van het onderhavige plan mag, voor zover hier van belang, het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd was, worden voortgezet.

Ingevolge het vierde lid is het eerste lid niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het vorige plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

15.4. Het gebruik als burgerwoning van de woning [locatie sub 13] is aangevangen na de inwerkingtreding van het vorige plan en is daarmee in strijd. Dit gebruik valt derhalve niet onder het overgangsrecht van het vorige en het onderhavige plan. Aan bestaand gebruik in strijd met de bestemming kan niet de gerechtvaardigde verwachting worden ontleend dat dit gebruik in een volgend plan als zodanig wordt bestemd. Dit is niet anders als dit gebruik reeds lange tijd heeft plaatsgevonden. De raad heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestemmen van nieuwe burgerwoningen binnen het glastuinbouwgebied niet past binnen het uitgangspunt van het plan ten aanzien van het omzetten van bedrijfswoningen naar burgerwoningen als weergegeven onder 12.2. Gelet op dit uitgangspunt heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, nu de bedrijfspercelen en de woning dezelfde eigenaar hebben, het gebruik als bedrijfswoning binnen de planperiode te realiseren is. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat tot 2009 een bedrijf is gevoerd op [locatie sub 13] en de bedrijfspercelen thans wederom worden verhuurd.

Het betoog van [appellant sub 13] faalt.

Plandeel met bestemming "Verkeer-Wegverkeer-1"

16. [appellant sub 7] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer-Wegverkeer-1" en de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied-3", wat betreft de gronden kadastraal bekend gemeente Pijnacker, sectie [.] [….].

Hij stelt dat hij dit perceel in gebruik heeft voor het hobbymatig houden van vee en het perceel hiervoor wil kunnen blijven gebruiken. Hij stelt dat de aanleg van de [locatie sub 7] over zijn perceel dit gebruik belemmert en het resterende gedeelte van het perceel in waarde zal dalen. [appellant sub 7] stelt dat als het deel van zijn grond met de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied-3" wordt aangekocht door de gemeente, een te klein gedeelte van het perceel resteert voor het hobbymatig houden van vee.

16.1. De raad stelt dat het gemeentelijk beleid is gericht op het beter ontsluiten van de glastuinbouwgebieden. De aanleg van de [locatie sub 7] vindt in dat kader plaats. De raad stelt dat mogelijke schade die [appellant sub 7] leidt door de aanleg van de weg zal worden betrokken bij de onderhandelingen over de aankoop van de gronden met de bestemming "Verkeer-Wegverkeer-1" en "wro-zone-wijzigingsgebied-3". De resterende gronden van [appellant sub 7] zullen eveneens worden aangekocht, indien een doelmatig gebruik van deze gronden niet langer mogelijk is.

16.2. De Afdeling stelt voorop dat bestaand legaal gebruik in het algemeen dienovereenkomstig dient te worden bestemd. Dit uitgangspunt kan onder meer uitzondering vinden, indien het als zodanig bestemmen van bestaand legaal gebruik op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. Daarnaast moet met het oog op de gevestigde rechten en belangen aannemelijk zijn dat de beoogde bestemming binnen de planperiode wordt verwezenlijkt.

De raad heeft bij de afweging van de belangen in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de belangen die met de realisering van de weg zijn gemoeid, dan aan de belangen van [appellant sub 7]. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de gronden die nodig zijn voor de realisering van de [locatie sub 7] door de gemeente worden aangekocht en, indien een doelmatig gebruik van het resterende deel van het perceel niet langer mogelijk is, dit resterende deel eveneens zal worden aangekocht. Gelet op hetgeen hierna onder 29.1 en 29.2 wordt overwogen, is voorts aannemelijk dat de [locatie sub 7] binnen de planperiode zal worden verwezenlijkt. Het betoog van [appellant sub 7] faalt.

17. [appellant sub 15] richten zich tegen het plandeel met de bestemming "Verkeer-Wegverkeer-1" en de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied-3" wat betreft de gronden kadastraal bekend als gemeente Pijnacker, sectie [.] […].

[appellant sub 15] stellen dat de doorsnijding van de weilanden achter de bedrijfswoning [locatie sub 15] te Pijnacker met een weg en, na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, met een strook natuur de mogelijkheid belemmert om het vee en de landbouwmachines van zijn bedrijf naar de weilanden aan de westzijde van de voorziene weg te verplaatsen. Hij stelt dat geen rekening is gehouden met het oversteken van het vee.

17.1. Het gemeentelijk beleid is gericht op het beter ontsluiten van de glastuinbouwgebieden en de aanleg van de [locatie sub 7] vindt in dat kader plaats. Daarbij is volgens de raad zoveel mogelijk rekening gehouden met de belangen van betrokkenen. De eventuele schade die [appellant sub 15] lijden als gevolg van de verkeersbestemming zal worden betrokken bij de onderhandelingen over de aankoop van de betrokken gronden. De ontsluiting van de percelen zal bij de verwerving van de gronden ook aan bod komen. De raad stelt dat het melkveebedrijf onder het overgangsrecht kan worden voortgezet.

17.2. De gronden van [appellant sub 15] worden in noord-zuidelijke richting doorsneden door de bestemming "Verkeer-Wegverkeer - 1" en een strook met de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied-3". Aan de westzijde resteert een stuk van het perceel met de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw". Aan de oostzijde van de weg resteert een perceel waarvan het westelijk deel de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" heeft en het oostelijk deel dat aan de bedrijfswoning en gebouwen grenst, de bestemming "Agrarisch". Aan beide zijden van de weg is de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-aansluiting erftoegangsweg" opgenomen.

17.3. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch-Glastuinbouw" aangewezen gronden, voor zover hier van belang, bestemd voor glastuinbouwbedrijven en voor erftoegangs- en overige wegen, niet zijnde gebiedsontsluitingswegen, met dien verstande dat erftoegangswegen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-aansluiting erftoegangsweg" mogen aansluiten op gebiedsontsluitingswegen.

Ingevolge artikel 11 zijn, voor zover hier van belang, de voor "Verkeer-Wegverkeer-1" aangewezen gronden bestemd voor gebiedsontsluitingswegen, met ten hoogste twee rijstroken.

17.4. Zoals reeds onder 16.2 is overwogen, kan de raad op basis van nieuwe inzichten een nieuwe bestemming toekennen aan gronden indien het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. De raad heeft bij de afweging van de belangen in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de belangen die met de realisering van de weg zijn gemoeid, dan aan de belangen van [appellant sub 15]. Blijkens de verbeelding zijn met de aanleg van de [locatie sub 7] de percelen aan de westzijde van de weg voor [appellant sub 15] bereikbaar via de openbare weg. Daarnaast is een ontsluitingsweg ter hoogte van zijn perceel mogelijk gemaakt. De percelen zijn voor de landbouwvoertuigen dan ook bereikbaar. De raad heeft ter zitting gesteld dat bij de verwerving van de gronden van [appellant sub 15] voor de aanleg van de [locatie sub 7] een oplossing zal worden geboden voor het oversteken van vee, bijvoorbeeld door de aanleg van een veetunnel. Het plan staat aan een dergelijke voorziening niet in de weg. Indien blijkt dat een doelmatig gebruik van de gronden aan de westzijde als gevolg van de aanleg van de [locatie sub 7] niet langer mogelijk is, zullen deze gronden worden aangekocht. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellant sub 15] niet onevenredig in hun belangen worden geschaad door het plan in zoverre. Het betoog van [appellant sub 15] faalt.

Ontsluiting percelen

18. [appellant sub 7] stelt dat de raad in het plan had moeten voorzien in een ontsluitingsweg op de door de bestemming "Verkeer-Wegverkeer-1" mogelijk gemaakte [locatie sub 7] voor het perceel kadastraal bekend gemeente Pijnacker, sectie [.] [….].

18.1. De raad stelt dat erftoegangswegen binnen de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" zijn toegestaan.

18.2. Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels zijn de voor "Agrarisch-Glastuinbouw" aangewezen gronden, voor zover hier van belang, bestemd voor erftoegangs- en overige wegen, niet zijnde gebiedsontsluitingswegen, met dien verstande dat erftoegangswegen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van verkeer-aansluiting erftoegangsweg" mogen aansluiten op gebiedsontsluitingswegen.

Ingevolge artikel 11 zijn, voor zover hier van belang, de voor "Verkeer-Wegverkeer-1" aangewezen gronden bestemd voor gebiedsontsluitingswegen, met ten hoogste twee rijstroken.

18.3. Op het perceel van [appellant sub 7] rust geen aanduiding "specifieke vorm van verkeer-aansluiting erftoegangsweg". Ingevolge artikel 4, lid 4.1, van de planregels kan dit perceel derhalve niet worden ontsloten op de

[locatie sub 7]. De raad heeft dit niet onderkend. Het bestreden besluit is in zoverre genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 7] is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover binnen de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" ter hoogte van het perceel kadastraal bekend gemeente Pijnacker, sectie [.] [….], geen ontsluiting mogelijk is gemaakt op de door het plan mogelijk gemaakte [locatie sub 7].

Wijzigingsbevoegdheden

19. [appellant sub 14] richten zich tegen de wijzigingsbevoegdheid in artikel 28, lid 28.2, van de planregels wat betreft het plandeel met de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied-1".

Zij stellen dat de wijzigingsbevoegdheid onvoldoende door objectieve normen is begrensd omdat niet is aangegeven in welke gevallen en binnen welke grenzen de bevoegdheid kan worden toegepast. De planregels bevatten volgens hen geen objectieve kwalitatieve of kwantitatieve criteria voor de toepassing van de bevoegdheid.

19.1. De raad betoogt dat het gebied waar de wijzigingsbevoegdheid van toepassing is duidelijk is begrensd en dat de wijzigingsbevoegdheid door objectieve normen is begrensd.

19.2. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan gegeven regels het plan kan wijzigen.

Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in een wijzigingsbepaling in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro berustende wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd.

De vraag of een wijzigingsbepaling door voldoende objectieve normen wordt begrensd hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid. Onder omstandigheden kan voldoende zijn dat duidelijk is welke bij het plan gelegde bestemming in welke andere bestemming kan worden gewijzigd.

19.3. Ingevolge artikel 28, lid 28.2, van de planregels is het college bevoegd de bestemmingen ter plaatse van de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied-1" te wijzigen in de bestemmingen "Verkeer-Wegverkeer-1", "Groen", "Water" en "Waarde-Ecologie" ten behoeve van de realisering van een gebiedsontsluitingsweg met ten hoogste twee rijstroken, met bermen, watergangen en andere daarbij behorende voorzieningen en de realisering van de bestemming "Waarde-Ecologie".

19.4. Op grond van artikel 28, lid 28.2, van de planregels en de verbeelding is duidelijk dat de bevoegdheid strekt tot het wijzigen van de bestemming naar "Verkeer-Wegverkeer-1", "Groen", "Water" en "Waarde-Ecologie" om binnen een op de verbeelding weergegeven beperkt gebied de aanleg van een gebiedsontsluitingsweg met een aangrenzende strook voor een ecologische verbinding mogelijk te maken. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat, nu de wijzigingsbevoegdheid voor een beperkt gebied van toepassing is en duidelijk is voor welke ontwikkeling de wijziging mogelijk wordt gemaakt, in dit geval voldoende duidelijk is in welke bestemming het plandeel met de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied-1" kan worden gewijzigd. De wijzigingsbevoegdheid wordt derhalve door voldoende objectieve normen begrensd. Het betoog van [appellant sub 14] faalt.

20. Voorts betogen [appellant sub 14] dat ten aanzien van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 28, lid 28.2, van de planregels onvoldoende is onderzocht of de ontsluitingsweg die na toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mogelijk is, ruimtelijk aanvaardbaar is en dat hun belangen niet zijn meegewogen. Zij verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling van 11 augustus 2010 (zaak nr. 200907209/1/R1).

20.1. De raad stelt dat de begrenzing van het plandeel met de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied-1" zodanig is dat de in het gemeentelijk beleid vastgelegde visie op de aanleg van de randweg en de aansluiting op de N470 optimaal gerealiseerd kan worden. De raad stelt dat onder andere vanuit de glastuinbouwsector behoefte is aan de weg en dat bij het bepalen van de begrenzing van de gronden waarop de wijzigingsbevoegdheid rust rekening is gehouden met de belangen van [appellant sub 14]. Voor het plan is een milieueffectrapportage uitgevoerd, waarbij verschillende alternatieven voor de weg zijn beoordeeld, waaronder ook het alternatief dat de gehele rondweg wordt aangelegd. De effecten op luchtkwaliteit en geluidhinder zijn in het onderzoek beoordeeld, evenals de effecten op het woon- en leefmilieu, het landschap en de cultuurhistorie. De conclusie van de milieueffectrapportage is dat de effecten van de varianten met de gehele rondweg neutraal of positief zijn. Voor zover [appellant sub 14] schade lijden door de wijzigingsbevoegdheid kunnen zij een verzoek tot planschade indienen, aldus de raad.

20.2. De plantoelichting vermeldt in paragraaf 5.2 dat voor delen van de voorgenomen rondweg een aparte wijzigingsbevoegdheid is opgenomen. De feitelijke ligging van het noordwestelijke-, oostelijke- en noordelijke deel van de rondweg is nog niet voldoende concreet en gedetailleerd (op perceelsniveau) uitgewerkt. Belangrijke aandachtspunten bij het bepalen van de exacte ligging zijn de inpassing van de weg in de omgeving en de belangen die een rol spelen in het gebied. Een gedeelte van de rondweg is binnen de plangebieden geprojecteerd in de deelgebieden Noukoop, Balijade, Pijnacker-West, Dwarskade en Rijskade. De route van de rondweg kan er toe leiden dat bestaande burger- en bedrijfswoningen in diverse deelgebieden dienen te worden verplaatst. In deelgebieden Rijskade en Overgauw zijn hiervoor gebieden aangewezen waar deze te verplaatsen woningen zouden kunnen worden geconcentreerd.

20.3. De Afdeling overweegt dat de raad zijn standpunt over de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de weg in redelijkheid heeft kunnen baseren op het onderzoek dat naar de effecten van de weg is verricht in het kader van de milieueffectrapportage, nu daarin onder andere de effecten op het woon- en leefmilieu, het landschap en de cultuurhistorie zijn onderzocht. De bevindingen van de milieueffectrapportage zijn niet bestreden door [appellant sub 14]. Evenmin is anderszins aannemelijk gemaakt dat de weg niet ruimtelijk aanvaardbaar is. Gelet hierop ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de weg ruimtelijk aanvaardbaar is.

Wat betreft de belangenafweging gaat de vergelijking met de uitspraak van 11 augustus 2010 niet op aangezien in het plan, waar die uitspraak op ziet, is vernietigd vanwege een zorgvuldigheidsgebrek omdat bij de belangenafweging bij de vaststelling van het plan was uitgegaan van verwerving van gronden op basis van vrijwilligheid, terwijl ter zitting bleek dat de raad tot onteigening over zou gaan als de gronden niet vrijwillig werden overgedragen, hetgeen een andere belangenafweging vereist. De raad heeft in de plantoelichting en in het verweer het belang van de nieuwe rondweg benadrukt en toegelicht dat het gemeentelijk beleid is gericht op verbetering van de ontsluiting van de glastuinbouwgebieden. De raad heeft een zwaarder gewicht toegekend aan het belang van de aanleg van de weg dan aan het belang van de voortzetting van het bestaande gebruik van de gronden. In de afweging van de belangen is meegewogen dat de route van de rondweg er toe kan leiden dat in diverse deelgebieden bestaande burger- en bedrijfswoningen dienen te worden verplaatst. Indien nodig zal hiervoor onteigening plaatsvinden. Voor de verplaatsing van woningen zijn locaties aangewezen. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de belangen van [appellant sub 14] voldoende zijn betrokken bij de vaststelling van het plan. Het betoog van [appellant sub 14] faalt.

21. Ten slotte stellen [appellant sub 14] dat niet duidelijk is of binnen de planperiode gebruik gemaakt wordt van de wijzigingsbevoegdheid. Tevens stellen zij dat niet is aangetoond dat de wijzigingsbevoegdheid financieel uitvoerbaar is.

21.1. De raad stelt dat de aanleg van een deel van de [locatie sub 7] afhankelijk is van een subsidie van de regio Haaglanden. Daarom is voor dat deel van de [locatie sub 7] gekozen voor een wijzigingsbevoegdheid. Over deze subsidie zal volgens de raad binnen de planperiode duidelijkheid ontstaan. De raad verwacht dan ook dat de realisatie binnen de planperiode plaats zal vinden.

21.2. Paragraaf 6.1 van de plantoelichting vermeldt dat aan de aanleg van de [locatie sub 7] voor de gemeente kosten zijn verbonden en dat de raad onderzoek heeft verricht naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. In de plantoelichting wordt gesteld dat uit het onderzoek volgt dat de economische uitvoerbaarheid verzekerd is. In een brief van het college van burgemeester en wethouders aan de raad van 15 februari 2011 meldt het college dat nog geen concrete afspraken zijn gemaakt over de termijn waarbinnen aangevangen wordt met fase 4 van de aanleg van de rondweg, zijnde het deel van de [locatie sub 7] waarvoor de wijzigingsbevoegdheid in het plan is opgenomen. Het college geeft verder aan dat de kans nihil is dat een subsidie van 2,2 miljoen euro zal worden verkregen voor de aanleg van fase 4. Ter zitting is door de raad toegelicht dat over de subsidie wordt onderhandeld. De raad heeft in de begroting geen reservering gemaakt voor de kosten van de weg voor het geval geen subsidie wordt verleend.

21.3. Hoewel niet reeds voordat het college van burgemeester en wethouders toepassing heeft gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid volledige financiële zekerheid behoeft te bestaan omtrent de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan, dient ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan enig inzicht te bestaan in de financiële uitvoerbaarheid van de met de wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakte ontwikkeling. De Afdeling is van oordeel dat daarin in dit geval onvoldoende inzicht bestaat. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit de plantoelichting niet blijkt op grond van welke feiten de raad tot de conclusie komt dat het deel van de [locatie sub 7] dat met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mogelijk kan worden gemaakt, economisch uitvoerbaar is. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is niet duidelijk geworden of de benodigde subsidie kan worden verkregen. Voorts is in de begroting geen reservering gemaakt voor de kosten van de weg ingeval geen subsidie wordt verkregen.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellant sub 14] hebben aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep van [appellant sub 14] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb dient te worden vernietigd, voor zover daarbij artikel 28, lid 28.2, van de planregels is vastgesteld.

22. [appellant sub 7] en [appellant sub 15] richten zich tegen de wijzigingsbevoegdheid in artikel 28, lid 28.5, van de planregels die voorziet in de mogelijkheid dat gronden met de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied-3" mede worden bestemd voor de doeleinden als omschreven in artikel 22 (Waarde - Ecologie). Zij stellen onder meer dat de wijzigingsbevoegdheid onvoldoende door objectieve normen is begrensd nu de wijziging afhankelijk is gemaakt van de toestemming van de gerechtigden van de desbetreffende gronden en niet duidelijk is hoe vastgesteld wordt of behoefte is aan de realisatie van een ecologische zone.

22.1. Onder verwijzing naar de Pit! Structuurvisie en het beleidsplan glastuinbouw Pijnacker Nootdorp (2008) stelt de raad dat het beleid is gericht op het realiseren van een ecologische noord-zuidverbinding in het deelgebied Pijnacker-West. De raad stelt dat de instemming van gerechtigden ten aanzien van de desbetreffende gronden is opgenomen om in overleg met hen tot de beste invulling van de strook te komen.

22.2. Ingevolge artikel 28, lid 28.5, is het college bevoegd het plan ter plaatse van de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied-3" zodanig te wijzigen dat gronden binnen die aanduiding mede worden bestemd voor de doeleinden als omschreven in artikel 22 (Waarde - Ecologie), lid 22.1, zodanig dat verbindingen voor flora en fauna kunnen ontstaan tussen natuur- en andere groengebieden, met dien verstande dat het wijzigen uitsluitend mag geschieden ten aanzien van gronden waarvan vaststaat dat:

- daarop de glastuinbouw of de agrarische bedrijvigheid is of zal worden beëindigd,

- de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bedrijf behorende gronden en bebouwing niet onevenredig wordt belemmerd,

- daar ontwikkeling als ecologische verbindingszone of natuurontwikkeling zal plaatsvinden of heeft plaatsgevonden, en

- de gerechtigden ten aanzien van de betreffende gronden met de wijziging instemmen.

22.3. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels het college van burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kan wijzigen. Dit artikel ziet uitsluitend op toedeling van een wijzigingsbevoegdheid aan het college van burgemeester en wethouders. Het past niet in het stelsel van de Wro dat een bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid bevat waarbij het gebruik van die bevoegdheid door het college van burgemeester en wethouders afhankelijk wordt gesteld van voorafgaande instemming van de gerechtigde ten aanzien van de gronden.

In hetgeen [appellant sub 7] en [appellant sub 15] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat artikel 28, lid 28.5, van de planregels is vastgesteld in strijd met artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro. De beroepen zijn in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij artikel 28, lid 28.5, van de planregels is vastgesteld.

Gelet hierop behoeven de overige tegen artikel 28, lid 28.5, van de planregels aangevoerde beroepsgronden geen bespreking meer.

23. [appellant sub 16] richt zich tegen de wijzigingsbevoegdheid in artikel 28, lid 28.6, van de planregels, die voorziet in de mogelijkheid dat gronden met de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied-5" worden bestemd voor de doeleinden "Groen" en "Water" wat betreft de percelen aan de [locatie sub 16], kadastraal bekend gemeente Pijnacker, sectie [.], nummers [….].

[appellant sub 16] stelt dat onduidelijk is welke wijzigingsbevoegdheid op zijn percelen rust, omdat in de staat van wijzigingen is vermeld dat de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied-4" op zijn percelen rust, terwijl in het vastgestelde plan de percelen de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied-5" hebben. Het plan is volgens [appellant sub 16] daarom in zoverre onzorgvuldig voorbereid.

23.1. De raad stelt dat in bijlage 1.7 bij de staat van wijzigingen per abuis "wro-zone-wijzigingsgebied-4" is vermeld in plaats van "wro-zone-wijzigingsgebied-5". De tekst van de nota beantwoording zienswijzen en bijbehorende staat van wijzigingen en het vastgestelde plan maken duidelijk dat de wijzigingsbevoegdheid naar "Groen" en "Water" en derhalve de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied-5" op de gronden van [appellant sub 16] rust.

23.2. De nota van beantwoording zienswijzen vermeldt dat mede naar aanleiding van de zienswijze van [appellant sub 16] is besloten de bestaande bestemming te handhaven, maar dat gelet op de ontwikkeling van een waterberging in combinatie met groenontwikkeling op de desbetreffende gronden een wijzigingsbevoegdheid zal worden opgenomen, zodat de ontwikkeling van deze functies binnen de planperiode kan starten. In de staat van wijzigingen bij de nota van beantwoording zienswijzen is op p. 5 vermeld dat een bevoegdheid voor het college wordt toegevoegd inzake de mogelijkheid de gronden gelegen ten noorden van de [locatie sub 16] met de bestemming "Agrarisch met Waarden-Landschaps en Natuurwaarden" te wijzigen in de bestemming "Water" en "Groen". Op p. 7 is vermeld dat de bestemmingen "Water" en "Groen" op de gronden ten noorden van de [locatie sub 16] worden vervangen door de bestemming "Agrarisch met Waarden-Landschaps en Natuurwaarden" met een aanduiding wijzigingsbevoegdheid naar de bestemmingen "Water" en "Groen". In bijlage 1.7 bij de staat van wijzigingen is de tekst van de wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hierin staat dat het college ter plaatse van de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied-4" de gronden kan wijzigen in de bestemming "Water" en "Groen". In het vastgestelde plan hebben de gronden ten noorden van de [locatie sub 16] op de verbeelding de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied-5". Ingevolge artikel 28, lid 28.6, van de planregels, voor zover hier van belang, is het college bevoegd de bestemming ter plaatse van de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied-5" te wijzigen in de bestemmingen "Groen" en "Water".

23.3. Gelet op de nota van beantwoording zienswijzen en de staat van wijzigingen is duidelijk dat bij de vaststelling van het plan op de gronden ten noorden van de [locatie sub 16] een wijzigingsbevoegdheid van de bestemming "Agrarisch met Waarden-Landschaps en Natuurwaarden" naar de bestemmingen "Groen" en "Water" is gelegd. Het enkele feit dat in de bijlage 1.7 bij de staat van wijzigingen, door een kennelijke verschrijving, wijzigingsgebied 4 in plaats van 5 is vermeld, doet daar niet aan af. Het betoog van [appellant sub 16] faalt.

24. [appellant sub 16] stelt daarnaast onder meer dat de wijzigingsbevoegdheid in artikel 28, lid 28.6, van de planregels onvoldoende door objectieve normen is begrensd en dat niet duidelijk is wat de reikwijdte van de wijzigingsbevoegdheid is. Hij stelt dat niet duidelijk is hoe vastgesteld wordt of behoefte is aan de realisatie van een waterberging. Ook is volgens hem niet duidelijk of de wijziging betrekking zal hebben op het hele gebied of slechts op delen daarvan.

24.1. Ingevolge artikel 28, lid 28.6, van de planregels is het college bevoegd de bestemming ter plaatse van de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied-5" te wijzigen in de bestemmingen "Groen" en "Water" op het moment dat behoefte bestaat aan de realisatie van een waterberging, met inachtneming van de volgende bepalingen:

-het wijzigen geschiedt met instemming van de beheerder van de watergang of waterpartij;

-de inrichting van het wijzigingsgebied dient aan te sluiten op de bestaande landschappelijke inrichting.

24.2. Zoals onder 22.3 is overwogen ziet artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro uitsluitend op toedeling van wijzigingsbevoegdheden aan het college van burgemeester en wethouders. Het past het niet in het stelsel van de Wro dat een bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid bevat waarbij het gebruik van die bevoegdheid door het college van burgemeester en wethouders afhankelijk wordt gesteld van voorafgaande instemming door de beheerder van de watergang of waterpartij.

In hetgeen [appellant sub 16] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat artikel 28, lid 28.6, van de planregels is vastgesteld in strijd met artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij artikel 28, lid 28.6, van de planregels is vastgesteld.

Gelet hierop behoeven de overige tegen artikel 28, lid 28.6, van de planregels aangevoerde beroepsgronden geen bespreking meer.

Het beroep van KNNV

25. KNNV betoogt dat in het plan twee ecologische verbindingen in noord-zuidelijke richting en één langs de oostkant van de deelgebieden 4-1 en 4-2 Pijnacker West mogelijk hadden moeten worden gemaakt. Het niet opnemen van deze verbindingen is in strijd met het streekplan en het enkel opnemen van de verbinding in het structuurplan van de gemeente voldoet niet. Een verbinding langs de nog aan te leggen [locatie sub 7] in de vorm van een berm en sloot voldoet niet aan het streekplan omdat deze te smal is. Ten slotte stelt KNNV dat de raad in strijd met het in de plantoelichting weergegeven beleid geen groene overgang mogelijk heeft gemaakt tussen het kassengebied in deelgebied Pijnacker-West en Delfgauw ten oosten van de Zuideindseweg en Noordeindseweg.

25.1. De raad stelt dat het faciliteren en mogelijk maken van glastuinbouw het uitgangspunt van het plan is. De raad heeft nog wel de ambitie een groen-blauwe dooradering te realiseren, maar ziet daarvoor in de komende planperiode slechts beperkte mogelijkheden. De wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt de bestemming van de gronden langs de [locatie sub 7] te wijzigen biedt voldoende ruimte voor een adequate invulling van de ecologische verbinding. De raad wijst er voorts op dat volgens de Provinciale Structuurvisie van de provincie Zuid-Holland de ecologische zones in het gebied Pijnacker-West niet langer onderdeel uitmaken van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. Langs de Zuideindseweg is grotendeels de bestemming "Agrarisch met Waarden-Landschaps en Natuurwaarden" toegekend, met uitzondering van een reeds bestaande paardenhouderij. Daarmee is voorzien in de door KNNV bedoelde groene overgang.

25.2. De plantoelichting vermeldt dat een koppeling van de groen/waterstructuur aan de hoofdstructuur van het gebied het wensbeeld voor 2025 is. De aanleg van de [locatie sub 7] biedt een goede kans om de koppeling tussen wegenstructuur en groenstructuur vorm te geven. De aanleg biedt ruimte langs het profiel van de weg en bij diverse 'overhoeken' die ontstaan. Het bestaande natuurgebiedje ten zuiden van de huidige Komkommerweg zal op de nieuwe groenstructuur kunnen aansluiten. Hierdoor kan in de toekomst een groene verbinding ontstaan tussen de Zuidpolder van Delfgauw en het Bieslandse bos. Daarnaast is een nieuwe groenere invulling voorzien aan de westzijde van het plangebied bij de overgang tussen Delfgauw en het kassengebied. Hier liggen nog enkele onbebouwde percelen die samen met het privé groen van particulieren voor een groenere overgang naar het kassengebied zorgen. De huidige percelen bieden dus ruimte voor een groenere aanzet, met name achter de bestaande bebouwing. Zo kan een schakel ontstaan van groene percelen aan de westrand van het plangebied en zorgt het voor een zachte overgang van het woongebied naar het kassengebied, aldus de plantoelichting.

25.3. In het deelgebied Pijnacker-West zijn op de gronden met de bestemming "Verkeer-Wegverkeer-1" en "Verkeer-Wegverkeer-2" bermen, groenvoorzieningen en water mogelijk. De gronden grenzend aan de Noordeindseweg hebben de bestemming "Agrarisch", "Wonen" en "Bedrijven". Het perceel in de noordwesthoek heeft de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw". De gronden aan de Zuideindseweg hebben grotendeels de bestemming "Agrarisch met Waarden-Landschaps en Natuurwaarden" en "Agrarisch". Één perceel grenzend aan de Noordeindseweg heeft de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw".

25.4. Zoals reeds onder 7.3 is overwogen, vormde ten tijde van de vaststelling van het plan niet het streekplan, maar de structuurvisie het ter zake geldende provinciaal beleid. Op de functiekaart behorende bij de structuurvisie is geen ecologische verbinding weergegeven in het deelgebied Pijnacker-West. De Afdeling overweegt dat de raad bij vaststelling van een bestemmingsplan niet is gebonden aan provinciaal beleid. De raad dient met dit beleid rekening te houden, hetgeen betekent dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. Gelet op hetgeen hierover is opgenomen in de plantoelichting en gelet op de in het plan mogelijk gemaakte verbinding van groen en water langs de wegen in het deelgebied Pijnacker-West ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het provinciaal beleid onvoldoende bij de belangenafweging is betrokken.

Gelet op de bestemmingen van de gronden aan de westkant van het deelgebied Pijnacker geeft hetgeen door KNNV is betoogd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan heeft vastgesteld in strijd met het in de plantoelichting genoemde uitgangspunt dat een groenere invulling is voorzien aan de westzijde van het deelgebied Pijnacker-West.

Het betoog van KNNV faalt.

Voor zover KNNV betoogt dat in de plantoelichting tegenstrijdigheden staan, overweegt de Afdeling dat uit artikel 3.1.6, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) volgt dat de toelichting geen onderdeel uitmaakt van het plan zodat daaraan geen juridisch bindende betekenis toekomt. Het betoog kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

Het beroep van Hippisch Centrum Nootdorp

26. Het Hippisch Centrum Nootdorp (hierna: het centrum) richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" wat betreft het perceel [locatie sub 6] te Nootdorp.

Het centrum stelt dat het grote behoefte heeft aan uitbreiding van de manege. De bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" maakt dit niet mogelijk. Daarnaast stelt het centrum dat de strook grond met de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" zo smal is dat deze niet geschikt is voor glastuinbouw. De omliggende bebouwing vormt volgens het centrum geen belemmering voor de uitbreiding van de manege.

26.1. De raad stelt dat het uitgangspunt van het plan en van het provinciaal en gemeentelijk beleid is dat het gebied primair is bedoeld voor glastuinbouw. Het perceel waarop het centrum de manege wenst uit te breiden is op 24 december 2009 aangekocht. Ten tijde van de aankoop van het perceel lag het voorontwerp van het plan ter inzage, waarin de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" voor de gronden was opgenomen. Ook onder het vorige plan "Buitengebied Nootdorp" waren de gronden bestemd voor glastuinbouw. De raad betoogt dat 1,1 ha voldoende is voor zelfstandige exploitatie van een glastuinbouwbedrijf en dat de gronden tevens kunnen worden aangewend voor schaalvergroting of herstructurering van andere bedrijven.

De raad stelt voorts dat de afstand tot de nabij gelegen woningen aan de Oudeweg 52 en Oudeweg 39 van respectievelijk 70 en 80 m tot de perceelsgrens door de gewenste uitbreiding verkleind zou worden naar ongeveer 30 tot 40 m. Deze afstand is kleiner dan de in de VNG-brochure voor maneges geadviseerde richtafstand van 50 m. De raad acht dit niet aanvaardbaar.

26.2. Zoals onder 7.5 is overwogen, heeft de raad in redelijkheid als uitgangspunt van het plan kunnen nemen dat het plangebied primair is bestemd voor glastuinbouw. De uitbreiding van de manege is in strijd met dit uitgangspunt.

Gelet op de oppervlakte van bestaande glastuinbouwbedrijven binnen de gemeente en de mogelijkheid tot schaalvergroting en herstructurering bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw niet passend is.

In hetgeen het centrum heeft aangevoerd ziet de Afdeling gelet op het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid aan het perceel [locatie sub 6] de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" heeft kunnen toekennen. Het betoog van het centrum faalt.

27. De Afdeling begrijpt het beroep van het centrum voorts zo dat het zich richt tegen de burgerwoning op het perceel [locatie sub 6a] te Nootdorp. Het centrum stelt dat deze woning de bedrijfsvoering beperkt.

27.1. Het perceel [locatie sub 6a] maakt geen deel uit van het plangebied, zodat de bestemming van deze woning in het kader van deze procedure niet aan de orde kan worden gesteld. Het betoog van het centrum faalt.

Het beroep van [appellant sub 12]

28. [appellant sub 12] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" met de aanduiding "bedrijfswoning" wat betreft de [locatie sub 12] te Pijnacker.

Hij stelt dat vanaf 4 april 2001 een dierenartspraktijk gevestigd is op het perceel. Dit gebruik valt volgens hem dan ook onder het overgangsrecht. In januari 2000 voorafgaand aan de vestiging van de dierenartspraktijk aan de [locatie sub 12] heeft het toenmalig hoofd bouw- en woningtoezicht ingestemd met de vestiging van de dierenartspraktijk. Hij stelt voorts dat voldaan is aan de criteria voor kleine bedrijvigheid die minimale belemmeringen oplevert voor glastuinbouw.

Tenslotte stelt hij dat dierenarts een vrij beroep is, zodat het vestigen van de dierenartspraktijk in de bestaande bebouwing op grond van de vrijheid van vestiging en de vrijheid tot het verrichten van diensten is toegestaan.

28.1. De raad stelt dat het feit dat het zijn van dierenarts geschaard wordt onder de vrije beroepen niet betekent dat deze vestiging binnen alle bestemmingen mogelijk is. Het gebruik als dierenartspraktijk is in strijd met de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw". Het gebruik is ook in strijd met het vorige bestemmingsplan "Buitengebied". De raad wijst er op dat inmiddels een handhavingsprocedure is gestart. Ter zitting is toegelicht dat het gemeentebestuur in het verleden heeft toegezegd mee te werken aan het verkrijgen van een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) ten behoeve van de vestiging van een dierenartspraktijk aan de [locatie sub 12]. Het college van burgemeester en wethouders heeft de procedure daarvoor opgestart, maar de vrijstelling is niet verleend omdat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland heeft geweigerd een verklaring van geen bezwaar te verlenen.

28.2. In het vorige plan "Buitengebied" had het perceel [locatie sub 12] de bestemming "Agrarische doeleinden, klasse D". Dit plan is vastgesteld op 29 maart 1984.

Ingevolge artikel 24, eerste lid, van de planvoorschriften van dat plan waren gronden met deze bestemming, voor zover hier van belang, bestemd voor aan de grond gebonden agrarische bedrijven met daartoe benodigde bedrijfsgebouwen en andere bouwwerken, met dien verstande dat alleen bedrijfsgebouwen, dienstwoningen en andere bouwwerken waren toegestaan die noodzakelijk zijn voor een doelmatige bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven.

Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de planregels van het onderhavige plan mag, voor zover hier van belang, het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd was, worden voortgezet.

Ingevolge het vierde lid is het eerste lid niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het vorige plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

28.3. De Afdeling overweegt dat een dierenartspraktijk geen aan de grond gebonden agrarisch bedrijf is. Dit gebruik is dan ook in strijd met het vorige plan aangevangen. Gelet op het vierde lid van artikel 30 van de planregels valt dit gebruik, anders dan [appellant sub 12] stelt, niet onder het overgangsrecht van het onderhavige plan. Het mogelijk maken van een dierenartspraktijk is daarnaast in strijd met het uitgangspunt dat het gebied primair bestemd is voor glastuinbouw en geen nieuwe bedrijven en woningen mogelijk worden gemaakt. De omstandigheid dat voldaan wordt aan de door [appellant sub 12] genoemde criteria, wat daar ook van zij, doet daar niet aan af nu niet is gebleken dat de raad die criteria als beleid hanteert.

Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 12] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden omdat de aan hem gedane toezegging door het hoofd bouw- en woningtoezicht niet is nagekomen, overweegt de Afdeling dat in het algemeen geen rechten kunnen worden ontleend aan toezeggingen die zijn gedaan door niet ter zake beslissingsbevoegden. De bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan berust niet bij een ambtenaar, maar bij de raad. De raad heeft het plan derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld. Bovendien heeft de raad ter zitting toegelicht dat de toezegging zag op het starten van een procedure om een vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO te verkrijgen en dat deze toezegging door het gemeentebestuur is nagekomen, maar dat het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland geen medewerking heeft verleend.

Ten aanzien van het betoog dat de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" in strijd is met het vrij verkeer van diensten overweegt de Afdeling dat volgens vaste rechtspraak van het Hof (laatstelijk arrest van 22 december 2010 in zaak C-245/09, Omalet; www.curia.europa.eu) de verdragsbepalingen inzake het vrij verkeer van diensten, niet kunnen worden toegepast op zuiver interne situaties. De nationale rechter moet in een aan hem voorgelegde zaak uitmaken of zich een zuiver interne situatie voordoet.

De dierenartspraktijk van [appellant sub 12] is in Nederland gevestigd en [appellant sub 12] voert zijn werkzaamheden uit in Nederland. Het bestemmingsplan ziet op het grondgebied van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Alle relevante elementen in deze zaak spelen zich geheel af in de interne sfeer van Nederland, zodat zich naar het oordeel van de Afdeling een zuiver interne situatie voordoet. Er is geen sprake van een grensoverschrijdend element. Het voorgaande betekent dat de bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) inzake het vrij verkeer van diensten geen toepassing kunnen vinden in deze zaak. Het betoog van [appellant sub 12] faalt reeds hierom.

Voor zover [appellant sub 12] heeft aangevoerd dat de bestemming in strijd is met het vrij verkeer van vestiging neergelegd in artikel 49 van het VWEU, overweegt de Afdeling dat [appellant sub 12] geen beroep op dit artikel toekomt, nu niet is gesteld noch is gebleken dat zijn woon- en/of vestigingsplaats is gelegen op het grondgebied van een andere Lidstaat dan Nederland. Het betoog van [appellant sub 12] faalt.

Het beroep van LTO

29. LTO richt zich tegen het bestemmingsplan wat betreft de deelgebieden 1, 2, 4, 5, 6 en 7 waarvoor tevens een exploitatieplan is vastgesteld.

LTO stelt dat het plan financieel niet uitvoerbaar is omdat de onderbouwing is gebaseerd op te innen exploitatiebijdragen op grond van de vastgestelde exploitatieplannen en de exploitatieplannen om diverse redenen niet in stand kunnen blijven

29.1. De raad heeft ter zitting toegelicht dat als de exploitatieplannen geen stand houden de kosten voor de aanleg van de [locatie sub 7] en de Oostelijke Randweg, voor zover deze rechtstreeks bestemd zijn, evenals de kosten die reeds gemaakt zijn voor het opstellen van de ruimtelijke plannen en apparaatskosten ten laste komen van de algemene kosten.

29.2. Gelet hierop heeft LTO, wat er ook zij van het al dan niet in stand blijven van de exploitatieplannen, niet aannemelijk gemaakt dat het plan financieel niet uitvoerbaar is en kan het beroep van LTO niet slagen.

Eindconclusie bestemmingsplan

30. De beroepen van [appellant sub 11] en anderen en Intratuin tegen het besluit van 24 februari 2011, waarbij de raad het bestemmingsplan "Duurzame glastuinbouwgebieden" heeft vastgesteld, zijn niet-ontvankelijk.

30.1. Gelet op hetgeen onder 24.2 is overwogen, is het beroep van [appellant sub 16] tegen het besluit van 24 februari 2011, waarbij de raad het bestemmingsplan "Duurzame glastuinbouwgebieden", gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij artikel 28, lid 28.6, van de planregels is vastgesteld.
30.2. Gelet op hetgeen onder 18.3 is overwogen, is het beroep van [appellant sub 7] tegen het besluit van 24 februari 2011, waarbij de raad het bestemmingsplan "Duurzame glastuinbouwgebieden" heeft vastgesteld, gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover binnen de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" ter hoogte van het perceel kadastraal bekend gemeente Pijnacker, sectie [.] [….], geen ontsluiting mogelijk is gemaakt op de door het plan mogelijk gemaakte [locatie sub 7].

30.3. Gelet op hetgeen onder 21.3 is overwogen, is het beroep van [appellant sub 14] gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd, voor zover daarbij artikel 28, lid 28.2, van de planregels is vastgesteld.

30.4. Gelet op hetgeen onder 22.3 is overwogen, zijn de beroepen van [appellant sub 15] en [appellant sub 7] gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij artikel 28, lid 28.5, van de planregels is vastgesteld.

30.5. In hetgeen [appellant sub 7], [appellant sub 14] en [appellant sub 15] voor het overige hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De beroepen van [appellant sub 7], [appellant sub 14] en [appellant sub 15] zijn voor het overige ongegrond.

30.6. In hetgeen [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], Hippisch Centrum Nootdorp, [appellant sub 8], [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 12], [appellant sub 13], LTO, KNNV en [appellant sub 21] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], Hippisch Centrum Nootdorp, [appellant sub 7] voor het overige, [appellant sub 8], [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 12], [appellant sub 13], [appellant sub 14] voor het overige, [appellant sub 15] voor het overige, LTO, KNNV en [appellant sub 21] tegen het besluit van 24 februari 2011 waarbij de raad het bestemmingsplan "Duurzame glastuinbouwgebieden" heeft vastgesteld, zijn ongegrond.

De exploitatieplannen

31. [appellant sub 20] en anderen hebben de beroepsgrond, dat de inbrengwaarden van de gronden niet als kosten van de exploitatie mogen worden meegerekend omdat de gronden niet in eigendom zijn bij de gemeente, ingetrokken.

32. [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 5], [appellant sub 10], [appellant sub 20] en anderen en [appellant sub 22] en anderen richten zich tegen het besluit tot vaststelling van de exploitatieplannen. De Afdeling begrijpt deze beroepen aldus, dat ze gericht zijn tegen de exploitatieplannen, voor zover betrekking hebbend op hun gronden. Dit betreft de exploitatieplannen "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 1, Noukoop", "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 2, Balijade, glastuinbouw", "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 4, Pijnacker-West, glastuinbouw", "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 5, Dwarskade", en "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 7, Overgauw".

Grondslag voor vaststelling exploitatieplannen

33. [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 5], [appellant sub 20] en anderen en [appellant sub 22] en anderen stellen dat de wettelijke grondslag voor het vaststellen van de exploitatieplannen ontbreekt. Zij stellen dat de gronden waarvoor de exploitatieplannen zijn vastgesteld onder de vorige plannen reeds een bestemming hadden die vergelijkbare bouwmogelijkheden voor glastuinbouw bood als de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" in het onderhavige plan. Het verhogen van de goothoogte kan volgens hen niet als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling worden aangemerkt waarvoor op grond van artikel 6.12, eerste lid, van de Wro in samenhang met artikel 6.2.1 van het Bro een exploitatieplan moet worden opgesteld. [appellant sub 22] en anderen stellen dat, voor zover het plan voorziet in nieuwe bouwmogelijkheden, de raad niet heeft aangetoond dat 1000 m2 extra glasopstand kan worden gerealiseerd, als bedoeld in artikel 6.2.1, onder f, van het Bro. Zij stellen dat doordat in de planregels is opgenomen dat de afstand voor bedrijfsgebouwen en kassen tot de zijdelingse perceelsgrens 5 m dient te bedragen, de bouwmogelijkheden kleiner zijn dan in de vorige plannen, omdat de vorige plannen bouwen tot op de perceelsgrens mogelijk maakten.

33.1. De raad stelt dat hij op grond van artikel 6.12 van de Wro verplicht is tot het verhaal van kosten bij een nieuwe ruimtelijke maatregel, zoals een nieuw bestemmingsplan, waardoor een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Bro mogelijk wordt en sprake is van private grondexploitatie. Het nieuwe plan voorziet volgens de raad in het faciliteren van schaalvergroting en vernieuwing in de glastuinbouw. Het plan biedt ruimere bouwmogelijkheden, waardoor na sloop van de bestaande glasopstallen nieuwe glasopstallen kunnen worden opgericht, die aangemerkt kunnen worden als een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Bro. De raad heeft ter zitting betoogd dat de beoordeling of een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro mogelijk is, niet per kadastraal perceel moet worden bezien, maar per bouwvlak en dat de bouwvlakken binnen het plan zeer groot zijn en verschillende kadastrale percelen bestrijken. De raad stelt dat voor de beoordeling of sprake is van een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Bro niet uitsluitend dient te worden gekeken naar de mogelijkheden om 1.000 m2 aan glasopstanden op te richten, maar ook naar de verticale uitbreidingsmogelijkheden, nu door de verhoging van de goothoogte tweelaagse teelt mogelijk wordt gemaakt. De raad betoogt dat niet op elk afzonderlijk kadastraal perceel een bouwplan mogelijk is als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro, maar dat voor bestaande bedrijven in het exploitatiegebied niet valt uit te sluiten dat deze door de bouwregels in het plan de mogelijkheid krijgen om een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Bro te realiseren. Om die reden zijn deze bedrijven ook in het exploitatieplan opgenomen. Omdat de kosten niet anderszins verzekerd zijn, dient volgens de raad een exploitatieplan te worden opgesteld.

33.2. Ingevolge artikel 6.12, eerste lid, van de Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, voor zover hier van belang, kan de gemeenteraad, in afwijking van het eerste lid, bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Ingevolge artikel 6.2.1, aanhef en onder c, van het Bro, zoals dat luidde ten tijde van de vaststelling van het exploitatieplan, wordt als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wro aangewezen een bouwplan voor de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m2. Ingevolge de aanhef en onder f van dat artikel wordt als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wro aangewezen een bouwplan voor de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m2 bruto-vloeroppervlakte.

33.3. Paragraaf 4.2 van de toelichting bij de exploitatieplannen vermeldt dat het doel van het bestemmingsplan is het tot stand brengen van een adequate planologische regeling, die de bestemming van duurzame glastuinbouw vastlegt voor de deelgebieden en daarnaast ruimte schept voor de omvorming naar grotere en meer duurzame glastuinbouwcomplexen met daarbij behorende maatvoeringen. Verder staat in de toelichting dat het plan deels conserverend is en deels op duurzame ontwikkeling gericht. In aansluiting hierop is op grote delen van het plangebied de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" gelegd. Het overgrote deel van deze gronden is volgens de toelichting nu reeds in gebruik voor glastuinbouw of kan op grond van het vigerende bestemmingsplan worden bebouwd ten behoeve van glastuinbouw. Paragraaf 4.2.2 van de toelichting bevat een overzicht van de ten opzichte van de vorige plannen gewijzigde bouw- en goothoogten en de gewijzigde aan te houden afstanden voor bedrijfsgebouwen en kassen tot de perceelsgrenzen.

33.4. Uit het overzicht in paragraaf 4.2.2 van de toelichting bij de exploitatieplannen is niet af te leiden of op de gronden van appellanten door het plan ten opzichte van de vorige plannen 1000 m2 extra glasopstand kan worden gerealiseerd. In de toelichting bij het Bro is opgenomen dat de regeling van afdeling 6.4 van de wet mede betrekking heeft op bouwmogelijkheden, die in vorige bestemmingsplannen nog niet benut waren. Hieruit volgt dat kostenverhaal niet mogelijk is voor bestaande bouwmogelijkheden die al gerealiseerd zijn. In de exploitatieplannen zijn gronden opgenomen waarvoor onder het vorige plan ook een bouwmogelijkheid voor kassen bestond en is gerealiseerd. Gelet op de planregel dat een afstand van 5 m tussen kassen en bedrijfsgebouwen en de zijdelingse perceelsgrens dient te worden aangehouden, is het daarnaast onduidelijk of de bouwmogelijkheden daadwerkelijk zijn toegenomen, nu onder de vorige plannen tot op de perceelsgrens mocht worden gebouwd. Ook is niet inzichtelijk gemaakt of de verhoging van de goothoogte naar 8 m een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro mogelijk maakt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat voor gronden die in het plangebied van het vorige plan "Buitengebied" van de voormalige gemeente Pijnacker lagen, de goothoogte reeds 8 m was. De enkele verwijzing naar de gewijzigde bouw- en goothoogte en de gewijzigde afstanden voor bedrijfsgebouwen en kassen tot de perceelsgrens en de stelling dat tweelaagse teelt mogelijk is, volstaat niet ter motivering van de stelling dat het plan voorziet in een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro. De Afdeling volgt de raad voorts niet in zijn betoog dat per bouwvlak dient te worden beoordeeld of een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro mogelijk is, nu dat in dit geval tot gevolg heeft dat als op een van de percelen binnen een bouwvlak een bouwplan mogelijk is, alle gronden binnen dit bouwvlak in het exploitatiegebied zijn opgenomen en derhalve ook de gronden waarop geen bouwplan mogelijk is of waarop de bouwmogelijkheden reeds benut zijn. Dit is in strijd met artikel 6.12 van de Wro in samenhang bezien met artikel 6.2.1 van het Bro. Gelet op het vorenstaande heeft de raad niet inzichtelijk gemaakt of het bestemmingsplan bouwmogelijkheden biedt, die nog niet benut zijn onder het vorige plan, op grond waarvan een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Bro mogelijk is op de gronden in de exploitatiegebieden.

33.5. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 5], [appellant sub 20] en anderen en [appellant sub 22] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 5], [appellant sub 20] en anderen en [appellant sub 22] en anderen zijn in zoverre gegrond.

34. Hoewel gelet op het voorgaande een beoordeling van de overige beroepsgronden tegen het besluit tot vaststelling van de exploitatieplannen achterwege kan blijven, ziet de Afdeling in dit geval vanwege proceseconomische redenen aanleiding deze beroepsgronden niettemin te beoordelen.

35. Volgens [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 5], [appellant sub 20] en anderen en [appellant sub 22] en anderen mag, ook als sprake is van een voorgenomen bouwplan als bedoeld in artikel van de 6.12 Wro, ingevolge artikel 9.1.20 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (hierna: Iwro) in dit geval geen exploitatieplan worden vastgesteld, omdat voor een dergelijk bouwplan al een bouwtitel op grond van de vorige plannen bestond en volgens hen geen sprake is van een andere bestemmingsregeling als bedoeld in artikel 9.1.20 van de IWro, nu slechts sprake is van minieme wijzigingen in de bouwregels.

35.1. De raad stelt zich op het standpunt dat een andere bestemmingsregeling is vastgesteld omdat de afstand voor kassen en bedrijfsgebouwen tot de perceelsgrenzen is gewijzigd ten opzichte van de vorige plannen en de bouw- en goothoogte zijn gewijzigd ten opzichte van de vorige plannen, met uitzondering van het bestemmingsplan "Buitengebied" van de voormalige gemeente Pijnacker.

35.2. Ingevolge artikel 9.1.20 van de IWro blijven voor zover op grond van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10 of artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening bouwvergunning had kunnen worden verleend voor een bouwplan dat na 1 juli 2008 is aangewezen krachtens artikel 6.12, eerste lid, van de Wro, en bij de herziening van dat bestemmingsplan na dat tijdstip geen andere bestemmingsregeling is vastgesteld, de artikelen 6.12 tot en met 6.22 ten aanzien van een dergelijk bouwplan buiten toepassing.

35.3. De wetsgeschiedenis van artikel 9.1.20 van de Iwro (Tweede Kamerstukken II 2008/2009, 31 750, nr. 8, p. 5 en 6) vermeldt dat het niet redelijk is kosten voor onderzoek en planvorming te verhalen op al bestaande en gehandhaafde bouwtitels. Daarom is in de IWro een overgangsrechtelijke bepaling opgenomen, die de bestaande bouwtitels uitzondert van toepassing van het verplichte kostenverhaal via de artikelen 6.12 tot en met 6.22 van de Wro. Indien bouwmogelijkheden in een bestemmingsplan op grond van de Wro worden gewijzigd of uitgebreid, is wel het nieuwe regime van toepassing.

35.4. Paragraaf 4.2.2 van de toelichting bij de exploitatieplannen bevat een overzicht van ten opzichte van de vorige plannen gewijzigde bouw- en goothoogten en de gewijzigde afstanden voor gebouwen en kassen tot de perceelsgrenzen. Uit de tekst van paragraaf 4.2 blijkt verder dat, voor zover bij bedrijven nog geen bedrijfswoning aanwezig was, de mogelijkheid voor een bedrijfswoning in het plan is opgenomen.

35.5. Gelet op de wijziging van de bouwregels ten opzichte van de vorige plannen wat betreft de afstand van kassen en bedrijfsgebouwen tot de perceelsgrenzen en de bouw- en goothoogten, heeft de raad zich, gelet op de wetsgeschiedenis van artikel 9.1.20 van de IWro, terecht op het standpunt gesteld dat een andere bestemmingsregeling is vastgesteld. Het betoog faalt.

Exploitatieopzet

Toerekening kosten

36. [appellant sub 5] stelt dat onduidelijk is welke exploitatiebijdrage dient te worden betaald. [appellant sub 22] en anderen stellen dat de toerekening van de kosten aan de gronden in de exploitatieopzet niet voldoet aan de wettelijke vereisten.

36.1. De raad stelt dat met behulp van het voorbeeld in het exploitatieplan berekend kan worden wat de indicatieve exploitatiebijdrage is.

36.2. Ingevolge artikel 6.18, eerste lid, van de Wro worden ten behoeve van het bepalen van de exploitatiebijdrage in het exploitatieplan uitgiftecategorieën vastgesteld. Zo nodig wordt daarbinnen een verder onderscheid aangebracht.

Ingevolge het tweede lid wordt per onderscheiden categorie een basiseenheid vastgesteld in een hoeveelheid vierkante meters grondoppervlakte, een hoeveelheid vierkante meters vloeroppervlakte, of een andere hiermee vergelijkbare maatstaf.

Ingevolge het derde lid worden door elke basiseenheid te vermenigvuldigen met een per categorie vastgestelde gewichtsfactor gewogen eenheden vastgesteld.

Ingevolge het vierde lid worden de gewogen eenheden in het exploitatiegebied bij elkaar opgeteld.

Ingevolge het vijfde lid is het verhaalbare bedrag per gewogen eenheid het ten hoogste verhaalbare bedrag, bedoeld in artikel 6.16, gedeeld door het overeenkomstig het vierde lid berekende aantal.

36.3. Uit de exploitatieplannen kan niet worden afgeleid dat uitgiftecategorieën, basiseenheden, gewichtsfactoren of gewogen eenheden als bedoeld in artikel 6.18 van de Wro zijn vastgesteld. Gelet hierop is het exploitatieplan in strijd met artikel 6.18 van de Wro. De beroepen van [appellant sub 5] en [appellant sub 22] en anderen zijn in zoverre gegrond.

Toerekening kosten van de [locatie sub 7] aan exploitatieplan

37. [appellant sub 1], [appellant sub 5], [appellant sub 10], [appellant sub 20] en anderen en [appellant sub 22] en anderen stellen dat de raad niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten van de [locatie sub 7] zijn toe te rekenen aan het exploitatiegebied deelgebied 4, Pijnacker-West en evenmin dat hun percelen profijt zullen ondervinden van de weg. De aanleg van de weg is volgens hen al in de jaren '70 gepland. Het doel van de weg is het ontlasten van de wegen door de kern van Pijnacker. De weg maakt onderdeel uit van de rondweg Pijnacker. De kosten van de weg kunnen volgens hen derhalve niet in het exploitatieplan voor deelgebied 4, Pijnacker-West worden opgenomen.

[appellant sub 22] en anderen stellen daarnaast dat de wegingsfactor voor de toedeling van het profijt aan deelgebied 4, Pijnacker-West ten onrechte is vastgesteld op 1. Dit gebied heeft reeds één ontsluitingsweg. Met de [locatie sub 7] komt er één bij. Voor de andere gebieden is de wegingsfactor afhankelijk gemaakt van de na de realisatie aanwezige wegen. De factor zou volgens deze systematiek volgens [appellant sub 22] en anderen 0,5 moeten zijn. Door de systematiek van de toedeling dragen de glastuinbouwbedrijven bijna de helft van de kosten van de aanleg van de weg. [appellant sub 22] en anderen achten dat onredelijk.

[appellant sub 10] stelt dat de [locatie sub 7] slecht bereikbaar is voor hem en acht de exploitatiebijdrage daarom onevenredig hoog.

37.1. De raad betoogt dat de Nota Kostenverhaal Bovenwijkse Zaken 2009-2015 van 7 juli 2009 is gevolgd. In deze nota zijn de criteria profijt, toerekenbaarheid en proportionaliteit ten aanzien van de toedeling kosten van de rondweg aan de diverse gebieden in de gemeente vastgesteld. Alleen het deel van de kosten dat in de Nota Kostenverhaal Bovenwijkse Zaken 2009-2015 aan het exploitatiegebied is toegedeeld wordt op de gronden met een glastuinbouwbestemming verhaald. Voor het exploitatiegebied Pijnacker-West is de wegingsfactor 1 toegekend omdat de [locatie sub 7] midden in het glastuinbouwgebied ligt.

De raad stelt dat het perceel van [appellant sub 10] weliswaar niet direct ontsloten wordt door de [locatie sub 7], maar dat de ontsluiting via de [locatie sub 7] wel de meest logische ontsluiting wordt richting de N470/A12/A13 zodat de wegingsfactor derhalve kon worden toegepast. Alle eigenaren dienen volgens de raad bij het verlenen van een omgevingsvergunning een exploitatiebijdrage te betalen, zodat van ongelijkheid geen sprake is.

37.2. Ingevolge artikel 6.13, zesde lid, van de Wro worden de kosten in verband met werken, werkzaamheden en maatregelen, waarvan een exploitatiegebied of een gedeelte daarvan profijt heeft, en welke toerekenbaar zijn aan het exploitatieplan naar evenredigheid opgenomen in de exploitatieopzet.

De criteria profijt, toerekenbaarheid en evenredigheid zien op de toedeling van kosten voor werken, werkzaamheden en maatregelen aan het exploitatiegebied als geheel.

37.3. Het mobiliteitsplan Pijnacker-Nootdorp van 19 december 2005 vermeldt dat een randweg gewenst is die via de Komkommerweg loopt en zorgt voor het verdwijnen van de overlast van aan de glastuinbouw gerelateerd verkeer door de kernen van Delfgauw en Pijnacker. De nieuwe randwegen rond Pijnacker maken onderdeel uit van het streefbeeld voor de mobiliteit. Deze randwegen dienen om het auto- en vrachtverkeer zoveel mogelijk om de kernen te leiden. De planning van de wegen is weergegeven in het Mobiliteitsplan Pijnacker-Nootdorp, Ontwerp Uitvoeringsprogramma van 24 september 2004. In dit ontwerp uitvoeringsprogramma was de eindrealisatie van de [locatie sub 7] gepland in 2008.

De plantoelichting vermeldt dat de verlengde Komkommerweg niet alleen dient voor de ontsluiting van het glastuinbouwgebied, maar ook voor de verkeersontsluiting van de bebouwing in de kom van Pijnacker. Qua functie zal de weg een interlokale functie krijgen, vooral gekoppeld aan de ontwikkeling van Pijnacker-West, of een regionale functie bedoeld als alternatief voor doorgaand verkeer.

37.4. Uit het mobiliteitsplan en de toelichting blijkt dat realisering van de weg reeds voor het onderhavige plan en derhalve los daarvan voorgenomen was en dat de weg dient om het verkeer dat wordt veroorzaakt door de bestaande glastuinbouwbedrijven en door de groei van het aantal inwoners uit de kernen te weren. Nu de weg is voorzien om de reeds bestaande verkeersproblemen op te lossen en de behoefte aan de weg niet het gevolg is van de bouw- en gebruiksmogelijkheden in het onderhavige bestemmingsplan, zijn de kosten van de [locatie sub 7] niet toerekenbaar aan het exploitatiegebied. De kostensoort "[locatie sub 7]" is derhalve in strijd met artikel 6.13, zesde lid, van de Wro vastgesteld. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 5], [appellant sub 10], [appellant sub 20] en anderen en [appellant sub 22] en anderen zijn in zoverre gegrond. Gelet hierop kan de beoordeling van de overige gronden ten aanzien van de toedeling van de kosten van de [locatie sub 7] achterwege blijven.

Verhaal apparaat- en plankosten

38. [appellant sub 20] en anderen stellen dat de apparaatskosten en plankosten reeds verhaald worden door het heffen van leges bij de omgevingsvergunning. Tevens stellen zij dat de rijksoverheid bijdraagt voor de plicht het plan eens in de tien jaar te actualiseren. Volgens hen kunnen deze kosten derhalve niet verhaald worden via het exploitatieplan.

38.1. De raad stelt dat zij deze kosten op grond van de Wro kan en moet verhalen via het grondexploitatieplan.

38.2. In artikel 6.2.4 van het Bro zijn de kosten opgenomen die door middel van een exploitatieplan kunnen worden verhaald. Onder h zijn in dit artikel de kosten voor het opstellen van ruimtelijke plannen opgenomen en onder j de kosten van andere door het gemeentelijk apparaat of in opdracht van de gemeente te verrichten werkzaamheden, voor zover deze rechtstreeks verband houden met de in het besluit bedoelde voorzieningen, werken, maatregelen en werkzaamheden. De wet biedt derhalve de mogelijkheid deze kosten te verhalen. [appellant sub 20] en anderen hebben geen bijzonderheden aangevoerd die tot het afzien van het verhalen van deze kosten zouden moeten leiden.

Het betoog van [appellant sub 20] en anderen faalt.

Inbreng- en opbrengstwaarden gronden

39. [appellant sub 22] en anderen stellen dat de inbrengwaarde en de opbrengstwaarden van de grond verkeerd zijn vastgesteld. Van inkomsten door waardestijging zal volgens hen geen sprake zijn omdat de bestemming slechts minimaal wijzigt ten opzichte van het vorige plan.

39.1. De raad stelt dat de inbreng- en opbrengstwaarde door een onafhankelijk taxateur zijn vastgesteld.

39.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 februari 2011 in zaak nr. 200907364/1/R2) dient aan de in een exploitatieplan opgenomen raming in beginsel een door een onafhankelijke deskundige uitgevoerde taxatie ten grondslag te liggen.

39.3. [appellant sub 22] en anderen hebben niet bestreden dat de inbreng- en opbrengstwaarden door een onafhankelijke taxateur zijn bepaald. Ook hebben zij geen feiten en omstandigheden aangevoerd die aannemelijk maken dat de taxatie onjuistheden bevat. Het betoog van [appellant sub 22] en anderen faalt.

Eindconclusie exploitatieplannen

40. De beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3], [appellant sub 5], [appellant sub 10], [appellant sub 20] en anderen en [appellant sub 22] en anderen zijn gegrond.

Gelet op het vorenstaande dient het bestreden besluit wat betreft de vaststelling van de exploitatieplannen "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 1, Noukoop", "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 2, Balijade, glastuinbouw", "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 4, Pijnacker-West, glastuinbouw", "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 5, Dwarskade", en "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 7, Overgauw" wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb en de artikelen 6.13, zesde lid, en artikel 6.18 van de Wro te worden vernietigd.

41. Hoewel tussen een bestemmingsplan en een gelijktijdig vastgesteld exploitatieplan een samenhang bestaat, bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding vanwege de vernietiging van de exploitatieplannen eveneens het bestemmingsplan te vernietigen. Hiertoe overweegt de Afdeling dat de wet daartoe niet verplicht. Bovendien geldt ingevolge artikel 3.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) in samenhang bezien met artikel 2.1, eerste lid, onder a en b, van de Wabo, een aanhoudingsverplichting wat betreft het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en aanleggen ten behoeve van een activiteit waarop een exploitatieplan van toepassing is, indien er geen grond is de vergunning te weigeren en het exploitatieplan, dat voor de in de aanvraag begrepen grond is vastgesteld, nog niet onherroepelijk is. Naar het oordeel van de Afdeling is artikel 3.5 van de Wabo niet alleen van toepassing in geval van een gedeeltelijk vernietigd exploitatieplan, maar ook in geval van een geheel vernietigd exploitatieplan. Een andere opvatting zou ertoe leiden dat het bestemmingsplan in werking zou zijn terwijl het kostenverhaal via de bouwvergunning, als bedoeld in artikel 6.17 van de Wro, niet meer verzekerd is. Steun voor deze uitleg van artikel 3.5 van de Wabo wordt gevonden in de memorie van antwoord op de Wijziging van de Wet ruimtelijke ordening inzake de grondexploitatie (Kamerstukken I 2006/2007, 30 218, D, p. 17) waarin het volgende is vermeld: "Een bouwvergunningaanvraag moet worden aangehouden totdat een exploitatieplan onherroepelijk is. Na vernietiging van het exploitatieplan loopt de aanhoudingsplicht gewoon door. Het maakt voor deze aanhoudingsplicht niet uit of het bestemmingsplan ondertussen onherroepelijk is geworden."

Het college van burgemeester en wethouders kan op grond van artikel 3.5, derde lid, van de Wabo de aanhoudingsplicht doorbreken en een omgevingsvergunning verlenen. Het instrument van aanhouding en doorbreking geeft het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid de omgevingsvergunning voor bouwen alleen te verlenen als het kostenverhaal is verzekerd.

42. Gelet op de vernietiging van de exploitatieplannen en gelet op artikel 6.12 van de Wro dient de raad ofwel een nieuw exploitatieplan vast te stellen ofwel te besluiten geen exploitatieplan vast te stellen. Het nieuwe exploitatieplan kan worden vastgesteld voor hetzij het gehele oorspronkelijke exploitatiegebied hetzij voor een deel van dit gebied.

Proceskostenvergoeding

43. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 3], [appellant sub 7], [appellant sub 14], C.J.J. [appellant sub 15], [appellant sub 16], [appellant sub 20] en anderen en [appellant sub 22] en anderen op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 5] en [appellant sub 10] is niet gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 2], [appellant sub 4], Hippisch Centrum Nootdorp, [appellant sub 8], [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 11] en anderen, [appellant sub 12], [appellant sub 13], LTO, Intratuin, KNNV en [appellant sub 21] bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen van [appellant sub 11] en anderen en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Intratuin Onroerend Goed Pijnacker B.V. niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van [appellant sub 16] tegen het besluit van de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp van 24 februari 2011, kenmerk 2010.15897, waarbij de raad het bestemmingsplan "Duurzame glastuinbouwgebieden" heeft vastgesteld geheel, en de beroepen van [appellant sub 7], de vennootschap onder firma [appellant sub 14] V.O.F. en anderen en van de vennootschap onder firma [appellant sub 15] en anderen gedeeltelijk gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp van 24 februari 2011, kenmerk 2010.15897, waarbij de raad het bestemmingsplan "Duurzame glastuinbouwgebieden" heeft vastgesteld, voor zover:

a. het betreft artikel 28, lid 28.2, lid 28.5 en lid 28.6, van de planregels en

b. binnen de bestemming "Agrarisch-Glastuinbouw" niet is voorzien in een ontsluiting van het perceel, kadastraal bekend gemeente Pijnacker, sectie G 4625 op de door het plan mogelijk gemaakte [locatie sub 7];

IV. verklaart de beroepen van [appellant sub 2], [appellant sub 3], [appellant sub 4], Hippisch Centrum Nootdorp, [appellant sub 8], de vennootschap onder firma [appellant sub 9] en anderen, [appellant sub 12], [appellant sub 13], LTO Noord Glaskracht & LTO Glaskracht Oostland, de vereniging KNNV, afdeling Delfland en [appellant sub 21a] en [appellant sub 21b] tegen het besluit van de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp van 24 februari 2011, kenmerk 2010.15897, waarbij de raad het bestemmingsplan "Duurzame glastuinbouwgebieden" heeft vastgesteld, geheel, en de beroepen van [appellant sub 7], de vennootschap onder firma [appellant sub 14] V.O.F. en anderen, de vennootschap onder firma [appellant sub 15] en anderen, voor het overige, ongegrond;

V. verklaart de beroepen van [appellant sub 1], [appellant sub 3], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[appellant sub 5], [appellant sub 10], de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 20] en anderen en de vennootschap onder firma K en R [appellant sub 22] V.O.F. en anderen tegen het besluit van de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp van 24 februari 2011, kenmerk 2010.15745, waarbij de exploitatieplannen "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 1, Noukoop", "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 2, Balijade, glastuinbouw", "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 4, Pijnacker-West, glastuinbouw", "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 5, Dwarskade" en "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 7, Overgauw" zijn vastgesteld, gegrond;

VI. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp van 24 februari 2011, kenmerk 2010.15745, wat betreft de vaststelling van de exploitatieplannen "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 1, Noukoop", "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 2, Balijade, glastuinbouw", "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 4, Pijnacker-West, glastuinbouw", "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 5, Dwarskade", en "Duurzame glastuinbouwgebieden, deelgebied 7, Overgauw";

VII. veroordeelt de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) voor [appellant sub 3], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) voor [appellant sub 7], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) voor de vennootschap onder firma [appellant sub 14] V.O.F. en anderen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) voor de vennootschap onder firma [appellant sub 15] en anderen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) voor [appellant sub 16], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 20] en anderen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

VIII. gelast dat de raad van de gemeente Pijnacker-Nootdorp aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor [appellant sub 1], € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 3], € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 5], € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 7], € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 10], € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor de vennootschap onder firma [appellant sub 14] V.O.F. en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor de vennootschap onder firma [appellant sub 15] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, € 152,00 (zegge: honderdtweeënvijftig euro) voor [appellant sub 16], € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellant sub 20] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, en € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) voor de vennootschap onder firma K en R [appellant sub 22] V.O.F. en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 november 2012

472-725.