Uitspraak 201113132/1/T1/R1


Volledige tekst

201113132/1/T1/R1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Hoogkarspel, gemeente Drechterland,
2. [appellant sub 2], wonend te Oosterblokker, gemeente Drechterland,
3. [appellant sub 3A] en [appellante sub 3B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), beiden wonend te Westwoud, gemeente Drechterland,

en

de raad van de gemeente Drechterland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Drechterland Noord 2011" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juli 2012, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. J.P. Groen, advocaat te Hoorn, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. M.H. Bakker, [appellant sub 3], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en de raad, vertegenwoordigd door J. van den Bos, werkzaam bij de gemeente Drechterland, zijn verschenen.

Op de zitting van 4 juli 2012 is tevens het beroep van P.S.J. Deken en C.M. Deken behandeld. De Afdeling heeft vervolgens hun beroep onder zaak nr. 201113132/2/R1 afgesplitst van de overige beroepen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State (hierna: WRvS), voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.

Het plan

2. Het plan voorziet in een actualisering van de juridisch-planologische regeling voor de kernen Westwoud, Oosterblokker, De Linten en het aangrenzende landelijk gebied (Drechterland-Oud) en is conserverend van aard. Het plangebied heeft betrekking op het grondgebied van de voormalige gemeente Drechterland, met uitzondering van de woonkern Hoogkarspel en het woningbouwgebied Reigersborg.

Het beroep van [appellant sub 1]

3. [appellant sub 1] kan zich niet verenigen met de bestemming die aan zijn perceel [locatie 1] te Hoogkarspel is toegekend. Hij betoogt dat zijn woning ten onrechte als agrarische bedrijfswoning en niet als burgerwoning is bestemd, waardoor de juridische situatie volgens hem niet overeenstemt met de feitelijke situatie. Het besluit is in zoverre onvoldoende gemotiveerd en een belangenafweging op dit punt ontbreekt, aldus [appellant sub 1]. Ook zijn de bestaande rechten volgens [appellant sub 1] ten onrechte niet gerespecteerd. In dit verband voert hij aan dat hij de woning, die toen bij een agrarisch bedrijf behoorde, in 1985 gekocht heeft en een vergunning tot ingebruikneming van woongelegenheid heeft gekregen.

Verder betoogt [appellant sub 1] dat het bestemmen van zijn woning als agrarische bedrijfswoning om uiteenlopende redenen niet voor de hand ligt. Hij wijst er in dit kader op dat op zijn perceel geen agrarisch bedrijf meer gevestigd is en dat dit perceel onvoldoende ruimtelijke mogelijkheden biedt om dat opnieuw te doen. Ook wordt zijn woning kennelijk niet als bedrijfswoning gezien, zo betoogt hij, omdat dat in strijd zou zijn met het uitgangspunt van één bedrijfswoning per bedrijf, waar zowel het voorgaande als het voorliggende bestemmingsplan van uitging. Volgens [appellant sub 1] vormt zijn woning geen belemmering voor het naastgelegen agrarische bedrijf zodat het bestemmen als burgerwoning ook om die reden niet onmogelijk is.

Tot slot voert [appellant sub 1] aan dat het college van burgemeester en wethouders een persoonsgebonden gedoogbeschikking heeft afgegeven, maar dat het plan ten onrechte niet in persoonsgebonden overgangsrecht voor zijn gronden voorziet.

3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het uitgangspunt van het plan is dat het bestaande gebruik als zodanig wordt bestemd, mits er geen strijd met de huidige regels bestaat. Bestaande rechten worden derhalve gerespecteerd. Het gebied waarbinnen het perceel van [appellant sub 1] zich bevindt, is aangemerkt als agrarisch concentratiegebied, dat alleen beschikbaar is voor de vestiging van agrarische bedrijven. Een burgerwoning is hiermee in strijd, aldus de raad. Het gebruik van de bedrijfswoning door [appellant sub 1] als burgerwoning is in strijd met het voorgaande bestemmingsplan. De door [appellant sub 1] genoemde woonvergunning is een persoonsgebonden beschikking en geldt niet als vrijstelling van die planregeling. Verder wijst de raad erop dat vanwege het langdurige gebruik van de woning aan [appellant sub 1] en zijn vrouw een persoonsgeboden gedoogbeschikking is toegekend door het college van burgemeester en wethouders.

3.2. Aan de gronden waarop de woning van [appellant sub 1] zich bevindt zijn in het plan onder meer de bestemming "Agrarisch (A)" en de nadere aanduidingen "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf (sa-ab)" en "specifieke vorm van wonen - derde bedrijfswoning (sw-dbw)" toegekend.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder b en c, van de planregels zijn de gronden met deze bestemming bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf" en voor het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van een bouwperceel.

Ingevolge lid 3.2, onder 3.2.1, sub f, zal het aantal bedrijfswoningen ten hoogste één per bouwperceel bedragen, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning" of "specifieke vorm van wonen - derde bedrijfswoning", in welk geval het aantal bedrijfswoningen respectievelijk ten hoogste twee of drie zal bedragen […].

3.3. Artikel 52, lid 52.2, van de planregels luidt als volgt:

"a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

(…)

d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.".

3.4. In het voorgaande plan "Hoogkarspel Landelijk Gebied 1974", vastgesteld op 14 juni 1976 en goedgekeurd op 23 augustus 1977, was aan de gronden waarop het perceel [locatie 1] zich bevindt de bestemming "Bebouwing voor agrarische doeleinden (Aa)" toegekend.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften waren de gronden met die bestemming bestemd voor agrarisch gebruik en de voor uitoefening van het agrarisch bedrijf ter plaatse nodige bouwwerken.

Ingevolge het tweede lid, onder a, was per agrarisch bedrijf één bedrijfswoning toegestaan […].

3.5. Ingevolge artikel 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) worden behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van een bestemmingsplan bestaand gebruik, in een bestemmingsplan de volgende regels van overgangsrecht ten aanzien van gebruik opgenomen:

1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

(…)

4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Ingevolge artikel 3.2.3 van het Bro kan de raad, indien toepassing van het overeenkomstig artikel 3.2.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.

3.6. De Afdeling stelt vast dat het gebruik door [appellant sub 1] van diens woning als burgerwoning onder het voorgaande plan niet was toegestaan.

Uit de stukken blijkt dat het college van burgemeester en wethouders [appellant sub 1] per brief van 11 januari 2011 erop heeft gewezen dat het gebruik van zijn woning als burgerwoning onder het op dat moment geldende plan "Hoogkarspel Landelijk Gebied 1974" niet was toegestaan. Vanwege het langdurige gebruik als burgerwoning door [appellant sub 1] en zijn vrouw, sinds 1985, heeft het college van burgemeester en wethouders echter besloten dit gebruik toe te staan door middel van een persoonsgebonden gedoogbeschikking.

3.7. De Afdeling stelt voorop dat aan de raad bij het vaststellen van bestemmingen en aanduidingen voor gronden in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt. In het onderhavige geval heeft de raad te kennen gegeven dat hij het uitgangspunt uit de Kadernota Bestemmingsplan Drechterland Noord 2010, van 30 november 2009, om het huidige gebruik van de gronden als zodanig te bestemmen, mits dit niet in strijd met de huidige regels is, heeft gehanteerd. Dit uitgangspunt is niet onredelijk te achten. Voor zover [appellant sub 1] wijst op de aan hem in 1985 verleende woonvergunning op grond van de Woonruimtewet 1947 wordt overwogen dat deze persoonsgebonden is en niet als vrijstelling van het bestemmingsplan voor een afwijkend gebruik geldt, zodat het gebruik van zijn woning als burgerwoning nog altijd strijdig met het bestemmingsplan was. Het voorgaande leidt niet tot het oordeel dat onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van [appellant sub 1].

De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen het feitelijk gebruik van [appellant sub 1] niet als zodanig te bestemmen. Hiertoe wordt overwogen dat de raad te kennen heeft gegeven dat het gebied rondom De Gouw is aangemerkt als agrarisch concentratiegebied, waarbinnen slechts ruimte is voor agrarische bedrijven en activiteiten en waar een burgerwoning niet is toegestaan. De stelling van [appellant sub 1] dat thans geen agrarisch bedrijf op zijn perceel gevestigd is en de ruimte hiertoe volgens hem ook ontbreekt, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Hiertoe overweegt de Afdeling dat de kadastrale splitsing van het perceel niet heeft geleid tot een wijziging van de agrarische bestemming. Dat het perceel na deze splitsing wellicht beperktere ruimtelijke mogelijkheden voor een agrarisch bedrijf kent, neemt niet weg dat een agrarisch bedrijf en bijbehorende bedrijfswoning in juridisch-planologische zin nog steeds mogelijk zijn.

Ook de stelling van [appellant sub 1] dat zijn woning geen belemmering vormt voor het naastgelegen bedrijf maakt dit niet anders, nu de raad om andere redenen een burgerwoning ter plaatse ongewenst acht. Gelet op het voorgaande acht de Afdeling het besluit in zoverre niet ontoereikend gemotiveerd.

3.8. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 1] dat ten onrechte geen persoonsgebonden overgangsrecht in het plan is opgenomen overweegt de Afdeling als volgt.

Blijkens de stukken heeft de raad zich, in navolging van het college van burgemeester en wethouders, op het standpunt gesteld dat [appellant sub 1] en zijn vrouw, in afwijking van hetgeen het plan toestaat, de woning kunnen gebruiken als burgerwoning, tot deze verkocht of op andere wijze vervreemd wordt of [appellant sub 1] en zijn vrouw de woning verlaten. De raad heeft ter zitting gesteld dat hij het, gelet op de persoonsgebonden gedoogbeschikking van het college van 11 januari 2011, niet nodig heeft geacht persoonsgebonden overgangsrecht in het plan op te nemen, omdat [appellant sub 1] op grond van deze beschikking volgens de raad reeds dezelfde bescherming toekomt. De Afdeling overweegt dat, anders dan de raad meent, een persoonsgebonden gedoogbeschikking in juridisch opzicht niet gelijk kan worden gesteld met in een plan opgenomen persoonsgebonden overgangsrecht, zoals eerder is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 2 november 2005 in zaak nr. 200405782/1.

Indien de raad bij het vaststellen van een bestemmingsplan het bestaande gebruik niet als zodanig bestemt, maar voor een of meer plandelen een andere bestemming in het belang van een goede ruimtelijke ordening aangewezen acht, dient hij te kiezen voor een bestemming waarvan aannemelijk is dat deze binnen de planperiode van in beginsel tien jaar wordt gerealiseerd. Bestaand legaal gebruik mag op grond van het - ingevolge artikel 3.2.2 van het Bro in het bestemmingsplan op te nemen - algemene overgangsrecht worden voortgezet. Artikel 3.2.3 van het Bro biedt de raad daarnaast de mogelijkheid om voor een of meer natuurlijke personen persoonsgebonden overgangsrecht op te nemen. Daartoe kan de raad overgaan in gevallen waarin het bestaande gebruik, gelet op artikel 3.2.2, vierde lid, van het Bro, niet onder de werking van het algemene overgangsrecht zou vallen en handhavend optreden tot een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.2.3 van het Bro zou leiden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in dit geval niet inzichtelijk gemaakt waarom hij artikel 3.2.3 van het Bro hier niet heeft willen toepassen. De enkele stelling ter zitting dat de raad geen individuele regelingen in het plan wil opnemen is daartoe niet toereikend, gelet op de mogelijkheden die de wet biedt.

Het betoog slaagt.

3.9. In hetgeen [appellant sub 1] in zoverre heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

Het beroep van [appellant sub 2]

4. [appellant sub 2] kan zich niet verenigen met de planregeling voor zijn perceel [locatie 2] te Oosterblokker. Hij betoogt ten eerste dat het bouwvlak op dit perceel niet overeenstemt met de feitelijke bebouwing ter plaatse.

Voorts is zijn verzoek om de goothoogte aan te passen aan de aan hem verleende bouwvergunning ten onrechte afgewezen. De motivering van de raad in de nota zienswijzen, namelijk dat de bebouwing in overeenstemming is met de planregels, is volgens hem onjuist, aangezien volgens de bouwconstructie sprake is van een goothoogte van 6 m.

Ook zijn verzoek om zijn bijgebouw als zodanig te bestemmen is ten onrechte afgewezen, zo stelt hij. Het standpunt van de raad dat dit zou leiden tot een ongewenste situatie en precedentwerking kan [appellant sub 2] niet volgen.

4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat voor het perceel van [appellant sub 2] een woonbestemming geldt met daarbinnen een bouwvlak van 20 bij 15 m. Volgens een meting ter plaatse bevindt de bebouwing zich op 5 m van de (zij)erfgrens, aldus de raad.

De raad stelt verder dat de woning van [appellant sub 2] bestaat uit bebouwing met twee zogenoemde zadelkappen en een middenstuk, bestaande uit een kap met een afgeplatte nok (een zogenoemde afgeknotte zadelkap). Alle kappen hebben een goothoogte van minder dan 3,5 m, in overeenstemming met de wijze van meten zoals opgenomen in artikel 2 van de planregels, aldus de raad.

Opname van het bijgebouw in een apart bouwvlak leidt volgens raad tot een ongewenste situatie en tot precedentwerking omdat binnen een bouwvlak ook een zelfstandige woning kan worden opgericht. Bij verkoop en afsplitsing van dit gedeelte ontstaat daarmee de mogelijkheid een nieuwe woning te realiseren, hetgeen kan leiden tot bebouwing in tweede lijn. Dat acht de raad, evenals uitbreiding van het aantal burgerwoningen, niet gewenst. Voorts tast de werkwijze de flexibiliteit van het plan aan omdat voor ieder bijgebouw door middel van een wijzigingsprocedure een bouwvlak moet worden vastgesteld. [appellant sub 2] wordt door de huidige regeling omtrent bijgebouwen niet beperkt in zijn mogelijkheden, aldus de raad.

4.2. Aan de gronden waarop de woning van [appellant sub 2] zich bevindt is in het plan onder meer de bestemming "Wonen-Lint 1 (WL-1)" toegekend. Op deze gronden is tevens een bouwvlak aangegeven.

Ingevolge artikel 36, lid 36.2, onder 36.2.1, onder h, van de planregels, bedraagt de maximaal toegestane goothoogte voor hoofdgebouwen binnen deze bestemming 3,50 m.

Ingevolge artikel 2, lid 2.2, wordt de goothoogte van een bouwwerk gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

4.3. Niet in geschil is dat het plan ter plaatse van het perceel van [appellant sub 2] voorziet in een bouwvlak van 15 bij 20 m, gelegen op 5 m van de erfgrens. Ter zitting is de verbeelding met de daarbij behorende ondergrond bekeken, waarbij partijen tot de conclusie zijn gekomen dat de woning als geheel in het bouwvlak valt. Het beroep mist in zoverre feitelijke grondslag.

Met betrekking tot de goothoogte overweegt de Afdeling dat, gelet op het bepaalde in de planregels en gelet op de door [appellant sub 2] overgelegde bouwtekening, niet valt in te zien waarom de goothoogte van zijn woning niet in overeenstemming zou zijn met het bepaalde in de planregels. Anders dan [appellant sub 2] meent valt het platte dak, gelet op de constructie met een lager gelegen goot, niet onder de bepaling die ziet op de goothoogte. Ter zitting is dit door de raad bevestigd. Ook in zoverre mist het beroep feitelijke grondslag.

4.4. De Afdeling stelt voorts vast dat bijgebouwen ingevolge artikel 36, lid 36.2, onder 36.2.1 en 36.2.2, van de planregels, binnen de bestemming "Wonen-Lint 1 (WL-1)" zowel binnen als buiten het bouwvlak zijn toegestaan. Gelet hierop, en aangezien het bijgebouw van [appellant sub 2] de maximaal toegestane omvang van bijgebouwen in het plan niet overschrijdt, heeft de raad geen aanleiding behoeven te zien om, teneinde de rechten van [appellant sub 2] te respecteren, een apart bouwvlak voor diens bijgebouw in het plan op te nemen. Ook overigens heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het opnemen van een bouwvlak voor het bijgebouw van [appellant sub 2] ongewenst is. De Afdeling overweegt hiertoe dat een bouwvlak niet alleen de realisatie van bijgebouwen, maar ook van hoofdgebouwen toestaat, hetgeen - zoals de raad ook opmerkt - ongewenste gevolgen kan hebben bij verkoop en splitsing van het perceel. Dit betoog faalt.

4.5. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd met betrekking tot het perceel [locatie 2] ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

5. [appellant sub 2] kan zich voorts niet verenigen met de planregeling voor het perceel Zuiderdracht 29, dat schuin tegenover zijn woning is gelegen.

Vanwege de geringe afstand tussen zijn woning en de toegestane bedrijfsbebouwing en de verruimde gebruiksmogelijkheden op dit perceel vreest hij voor overlast. [appellant sub 2] betoogt dat voorheen alleen kassen mogelijk waren op deze gronden, maar dat nu elke vorm van agrarisch gebruik toegestaan is. Ook is de bedrijfswoning op dit perceel als burgerwoning bestemd. [appellant sub 2] stelt dat niet alleen de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2007 (hierna: de VNG-brochure) aan een aanduiding als burgerwoning in de weg staat, maar dat dat ook met zich meebrengt dat op dit perceel een bedrijfswoning mag worden gerealiseerd terwijl de raad eerder te kennen gaf dat ter plaatse geen extra woningen zijn toegestaan.

5.1. De raad stelt dat de agrarische bestemming en het bouwvlak voor de gronden rond het pand Zuiderdracht 29 ten opzichte van het voorgaande plan gehandhaafd zijn. Voor de agrarische percelen binnen het plangebied is in het plan één uniforme bebouwingsregeling opgenomen. Vanwege de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" mag op dit perceel geen nieuwe bedrijfswoning worden gerealiseerd.

5.2. Aan de gronden van het perceel Zuiderdracht 29 is in het plan de bestemming "Agrarisch (A)" en de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf [sa-ab]" toegekend. Binnen deze bestemming is een bouwvlak van ongeveer 17.000 m² opgenomen, waaraan de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten [-bw]" is toegekend, inhoudende dat een bedrijfswoning binnen dit bouwvlak niet is toegestaan. De afstand tussen het bouwvlak en de woning van [appellant sub 2] bedraagt ongeveer 32 m.

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Agrarisch (A)" onder meer bestemd voor agrarisch grondgebruik, met uitzondering van houtteelt en bosbouw, en, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf [sa-ab]", voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.

Ingevolge artikel 1, lid 1.56, is een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van de agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals een melkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf, een fruit- of sierteeltbedrijf, een productiegerichte paardenhouderij, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven.

In artikel 3, lid 3.2, zijn de bouwregels behorende bij deze bestemming opgenomen.

Ingevolge dit lid, onder 3.2.1, onder a, mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven worden gebouwd.

Ingevolge deze bepaling onder b mogen de gebouwen en overkappingen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, ter plaatse van een bouwperceel, met uitzondering van boog- en gaaskassen en fruitfoliekappen, welke bouwwerken ook buiten het bouwvlak gebouwd mogen worden.

Verder is aan een gedeelte van het perceel Zuiderdracht 29 onder meer de bestemming "Wonen-Lint 1 (WL-1)" en de bestemming "Tuin (T)" toegekend. Ook binnen de bestemming "Wonen-Lint 1 (WL-1)" is een bouwvlak opgenomen.

Ingevolge artikel 36, lid 36.1, zijn deze gronden bestemd voor woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten genoemd in bijlage 1.

Ingevolge dit lid, onder 36.2.1, mogen als hoofdgebouw uitsluitend woonhuizen worden gebouwd en zijn hoofdgebouwen alleen toegestaan binnen een bouwvlak, waarbinnen ten hoogste één hoofdgebouw is toegestaan.

5.3. In het voorgaande plan "Oosterblokker", vastgesteld op 25 september 1993 en goedgekeurd op 8 februari 1994, waren aan de gronden van het perceel Zuiderdracht 29 de bestemmingen "Agrarische doeleinden I (A)" en "Agrarische Doeleinden II" toegekend.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de voorschriften behorende bij dit plan, waren de gronden met de bestemming "Agrarische doeleinden I (A)" bestemd voor grondgebonden en niet-grondgebonden volwaardige agrarische bedrijven (…), met de daarvoor nodige bebouwing, waaronder agrarische bedrijfswoningen en (boog-) en gaaskassen.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, waren de gronden met de bestemming "Agrarische Doeleinden II" bestemd voor de bedrijfsvoering van agrarische bedrijven (…) met de daarvoor nodige bouwwerken. De gearceerde gronden waren tevens bestemd voor (boog- en gaas)kassen, mits deze (boog- en gaas)kassen aansluiten aan het agrarisch bouwvlak.

Ingevolge het tweede lid, onder a, voor zover relevant, bedroeg de maximale oppervlakte voor een gebouw binnen deze bestemming 50 m² bij recht en 100 m² na vrijstelling. Bebouwing was buiten de gearceerde gronden niet toegestaan.

Ingevolge dit artikellid, onder b, dienden de (boog- en gaas)kassen een minimale afstand te hebben van 35 m tot enige woning die niet behoort tot het agrarisch bedrijf waartoe de kassen behoren.

5.4. Voor zover [appellant sub 2] betoogt dat aanduiding van de bestaande bedrijfswoning als burgerwoning tot gevolg heeft dat een nieuwe bedrijfswoning mag worden gerealiseerd op het perceel Zuiderdracht 29, overweegt de Afdeling dat een bedrijfswoning slechts is toegestaan binnen het bouwvlak ter plaatse van de bestemming "Agrarisch (A)". Nu in het plan de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten [-bw]" is toegekend en een bedrijfswoning aldaar derhalve niet is toegestaan, bestaat voor de vrees van [appellant sub 2] dat een nieuwe bedrijfswoning zal worden gerealiseerd geen grond.

5.5. De Afdeling stelt vast dat, anders dan [appellant sub 2] betoogt, op grond van het voorliggende plan ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Agrarisch (A)" alleen de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering is toegestaan. Daarnaast stond de voorgaande planregeling niet alleen kassen toe, zoals hij betoogt, maar waren ter plaatse zowel grondgebonden als niet-grondgebonden volwaardige agrarische bedrijven toegestaan. Gelet op het voorgaande is derhalve geen sprake van verruimde gebruiksmogelijkheden ten opzichte van het voorheen geldende plan. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de bestemming "Agrarisch (A)" met de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf [sa-ab]" op zichzelf niet aanvaardbaar is.

Ten aanzien van de bebouwingsmogelijkheden overweegt de Afdeling dat deze op een aantal punten zijn gewijzigd ten opzichte van het voorgaande plan. Zo is de toegestane (goot- en bouw)hoogte van een torensilo en van bedrijfsgebouwen verruimd, maar is die van boog- en gaaskassen verlaagd. Daarnaast is het bouwvlak op het perceel vergroot.

De bebouwingsmogelijkheden op het perceel zijn door het opnemen van een groter bouwvlak sterk verruimd. Waar voorheen op de gronden gelegen buiten het bouwvlak alleen kassen en bouwwerken met een maximale oppervlakte van 50 m² bestemd voor agrarische bedrijfsvoering waren toegestaan, zijn deze gronden nu voor grootste deel van het perceel opgenomen in een bouwvlak. In de bouwregels zijn slechts voor kassen, bijgebouwen en fruitfoliekappen eisen opgenomen die zien op de maximaal toegestane oppervlakte, maar niet voor de overige (bedrijfs)bebouwing, zodat het bouwvlak in beginsel geheel kan worden bebouwd. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat een bouwvlak van een dergelijke omvang is opgenomen vanwege het (voormalige) gebruik van foliekappen aldaar. Deze motivering acht de Afdeling echter niet toereikend, gelet op de verder strekkende bebouwingsmogelijkheden voor deze gronden waar het plan in voorziet. Bovendien zijn foliekappen ingevolge artikellid 3.2.1, onder b, van de planregels ook buiten het bouwvlak toegestaan. Voorts is van belang dat ter zitting is gebleken dat thans ter plaatse geen agrarisch bedrijf meer gevestigd is, waardoor dit bouwvlak niet bedoeld is om een bestaand bedrijf of bestaand gebruik als zodanig te bestemmen. Het plan staat ter plaatse bovendien alleen grondgebonden bedrijvigheid toe, zodat een bouwvlak van een dergelijke omvang in beginsel niet voor de hand ligt. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad onvoldoende bezien wat de gevolgen zijn van het toekennen van een zodanig bouwvlak op korte afstand tot de woning van [appellant sub 2] en niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze rekening is gehouden met diens belangen. Het betoog slaagt.

5.6. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd met betrekking tot het op het perceel Zuiderdracht 29 voorziene bouwvlak ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

Het beroep van [appellant sub 3]

6. [appellant sub 3] woont aan de [locatie 3] te Westwoud en kan zich niet verenigen met de planregeling voor het naast zijn woning gelegen dorpshuis 'De Schalm', waaraan in het plan gedeeltelijk een horecabestemming is toegekend. [appellant sub 3] betoogt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen, aangezien hij grote overlast met betrekking tot geluid, parkeren, milieu en openbare orde ervaart door de huidige wijze van exploitatie. Bij de vaststelling van het plan is ten onrechte niet gekeken naar maatregelen om deze overlast voor hem te beperken. [appellant sub 3] wenst een zodanige invulling van de bestemming "Horeca" dat zijn woon- en leefklimaat niet benadeeld wordt.

Voorts stelt [appellant sub 3] dat de geluidonderzoeken waar de raad naar verwijst niet kunnen dienen als onderbouwing voor het plan. Hij voert hiertoe aan dat in deze onderzoeken is uitgegaan van een exploitatie van het dorpshuis als maatschappelijke instelling hetgeen volgens hem, gelet op het gebruik als horecagelegenheid, geen representatieve situatie is.

6.1. De raad stelt dat een horecabestemming de juiste bestemming is gezien de huidige exploitatiewijze van het dorpshuis. Ter plaatse zijn 32 parkeerplaatsen mogelijk zodat volgens de raad in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte. Verder kan het dorpshuis voldoen aan de wettelijke regels die gelden voor horecagelegenheden, zodat het volgens de raad gerechtvaardigd is om het horecagedeelte van het dorpshuis de bestemming "Horeca (H)" te geven. De overlast die [appellant sub 3] ervaart betreft volgens de raad een kwestie van handhaving die los staat van het bestemmingsplan.

6.2. Aan de gronden waarop dorpshuis 'De Schalm' zich bevindt is in het plan onder meer de bestemming "Horeca (H)" toegekend.

Ingevolge artikel 18, lid 18.1, van de planregels, zijn deze gronden onder meer bestemd voor:

a. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van horecabedrijven, niet zijnde een discotheek, een bar-/dancing, een speelautomatenhal of een naar de aard daarmee gelijk te stellen zware vorm van horecabedrijf, tenzij de gronden ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van horeca - bar-/dancing", in welk geval een bar-/dancing is toegestaan;

b. bedrijfswoningen, bijgebouwen bij bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit zoals bedoeld in bijlage 1.

6.3. In het voorgaande plan "De Wouden 1978", vastgesteld op 20 december 1978 en goedgekeurd op 19 juni 1979, was aan de gronden van het dorpshuis de bestemming "Bebouwing voor openbare en bijzondere doeleinden en bijbehorende terreinen" toegekend.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de voorschriften behorende bij dat plan waren deze gronden bestemd voor scholen en verenigingsgebouwen met de daarvoor nodige bouwwerken en open terreinen […].

6.4. Niet in geschil is dat het dorpshuis gedeeltelijk in gebruik is als zelfstandige horecagelegenheid. Daarmee is het bestaande gebruik door het toekennen van een horecabestemming als zodanig bestemd. In het voorgaande plan was aan deze gronden de bestemming "Bebouwing voor openbare en bijzondere doeleinden en bijbehorende terreinen" toegekend. Die bestemming voorzag in een andersoortig gebruik met een andere ruimtelijke uitstraling.

Bij het toekennen van bestemmingen en aanduidingen aan gronden dient de raad een belangenafweging te maken waarbij alle relevante belangen dienen te worden betrokken. Gelet op de verandering in gebruik en ruimtelijke uitstraling mag in de onderhavige situatie een nadere afweging van de ruimtelijke gevolgen van de toegekende horecabestemming voor de nabije omgeving verwacht worden. De Afdeling stelt vast dat niet is gebleken van een dergelijke afweging. Dit klemt te meer nu [appellant sub 3] te kennen heeft gegeven als gevolg van het gebruik als horeca overlast te ervaren en uit de overwegingen bij het besluit niet blijkt in hoeverre bij het toekennen van een horecabestemming, waarmee dit gebruik als zodanig bestemd is, rekening is gehouden met de belangen van [appellant sub 3]. Daarbij merkt de Afdeling op dat niet is gebleken dat de raad in het kader van deze procedure onder meer de geluidssituatie en de effecten op de woning van [appellant sub 3] heeft bezien. De stelling van de raad dat [appellant sub 3] een hek van 1 m hoog om zijn perceel kan plaatsen en dat hij in het geval van overlast een verzoek om handhaving kan doen is daartoe onvoldoende. Evenmin is gebleken waarom de raad het toekennen van een horecabestemming op korte afstand van met name de woning van [appellant sub 3] aanvaardbaar vindt, gelet op de door hem gestelde overlast. De Afdeling acht het besluit in zoverre onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Dit betoog slaagt.

6.5. Ter zitting is voorts vast komen te staan dat het plan, anders dan de raad beoogd heeft, in de nabijheid van het dorpshuis geen parkeerplaatsen mogelijk maakt. De bestemming "Verkeer (V)", die aan de naastgelegen gronden is toegekend, voorziet hier ingevolge artikel 28 van de planregels niet in. De raad heeft deze onjuistheid erkend en heeft te kennen gegeven dat hier was beoogd een andere in het plan opgenomen bestemming ten behoeve van verkeer toe te kennen die parkeren wel mogelijk maakt.

Gelet op het voorgaande is het besluit niet in overeenstemming met hetgeen de raad bij de vaststelling van het plan voor ogen heeft gehad, zodat het besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

6.6. Voor zover [appellant sub 3] bezwaren aanvoert die zien op de bouwvergunning die onlangs is verleend om het dorpshuis uit te breiden, overweegt de Afdeling dat deze bezwaren in onderhavige procedure niet aan de orde kunnen komen nu deze alleen ziet op het bestemmingsplan.

6.7. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Horeca (H)" dat is toegekend aan de gronden van dorpshuis 'De Schalm', en voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Verkeer (V)", zoals aangegeven op de aan deze uitspraak gehechte kaart, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid.

Bestuurlijke lus

7. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de WRvS op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

De raad dient daartoe met inachtneming van de overwegingen 3.8 en 3.9 het besluit, voor zover dit betrekking heeft op het perceel [locatie 1] te Hoogkarspel, te voorzien van een nadere motivering zodat inzichtelijk is waarom de raad geen toepassing heeft gegeven aan de in artikel 3.2.3 van het Bro geboden mogelijkheid om persoonsgebonden overgangsrecht voor [appellant sub 1] in het plan op te nemen, dan wel het besluit te wijzigen door vaststelling van andere planregeling ten aanzien van het genoemde perceel.

Tevens dient de raad met inachtneming van de overwegingen 5.5 en 5.6 het besluit, voor zover dit betrekking heeft op het bouwvlak gelegen binnen de bestemming "Agrarisch (A)" ter plaatse van het perceel Zuiderdracht 29 te Oosterblokker, te voorzien van een nadere motivering, waaruit inzichtelijk wordt wat de gevolgen van een bouwvlak van dergelijke omvang voor [appellant sub 2] zijn en waaruit blijkt dat bij de toekenning van dit bouwvlak rekening is gehouden met diens belangen, gelet op de korte afstand tussen dit bouwvlak en zijn perceel, dan wel dat besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling voor deze gronden.

Voorts dient de raad met inachtneming van de overwegingen 6.4 en 6.7 het besluit, voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Horeca (H)", voor zover toegekend aan de gronden van dorpshuis 'De Schalm' te Westwoud, te voorzien van een nadere motivering waaruit inzichtelijk wordt waarom de raad een horecabestemming ter plaatse, met name gezien de korte afstand tot het perceel van [appellant sub 3], aanvaardbaar vindt, en zo nodig de daartoe vereiste onderzoeken uit te voeren teneinde inzicht te verkrijgen in de ruimtelijke effecten, dan wel dat besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling voor deze gronden.

Tot slot dient de raad met inachtneming van overweging 6.5 en 6.7 het besluit, voor zover dit betrekking heeft op de gronden die gelegen zijn naast dorpshuis 'De Schalm' en waaraan de bestemming "Verkeer (V)" is toegekend, zoals weergegeven op de aan deze uitspraak gehechte kaart, te voorzien van een nadere motivering waaruit blijkt dat in voldoende parkeergelegenheid voor dorpshuis 'De Schalm' kan worden voorzien, dan wel dat besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling voor deze gronden.

7.1. Bij een eventuele wijziging van het besluit behoeft geen toepassing te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

draagt de raad van de gemeente Drechterland op om binnen 16 weken na de verzending van deze tussenuitspraak

I. - met inachtneming van de overwegingen 3.8 en 3.9 het besluit van 24 oktober 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Drechterland Noord 2011", voor zover dit betrekking heeft op het perceel [locatie 1] te Hoogkarspel, te voorzien van een nadere motivering dan wel dat besluit te wijzigen door vaststelling van andere planregeling voor dit perceel;

- met inachtneming van de overwegingen 5.5 en 5.6 het besluit van 24 oktober 2011, voor zover dit betrekking heeft op het bouwvlak gelegen binnen de bestemming "Agrarisch (A)" ter plaatse van het perceel Zuiderdracht 29 te Oosterblokker, te voorzien van een nadere motivering dan wel dat besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling voor deze gronden;

- met inachtneming van de overwegingen 6.4 en 6.7 het besluit van 24 oktober 2011, voor zover dit betrekking heeft het plandeel met de bestemming "Horeca (H)", voor zover toegekend aan de gronden van dorpshuis 'De Schalm' te Westwoud, te voorzien van een nadere motivering dan wel dat besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling voor deze gronden;

- met inachtneming van de overwegingen 6.5 en 6.7 het besluit van 24 oktober 2011, voor zover dit betrekking heeft op de gronden die gelegen zijn naast dorpshuis 'De Schalm' en waaraan de bestemming "Verkeer (V)" is toegekend, zoals weergegeven op de aan deze uitspraak gehechte kaart, te voorzien van een nadere motivering dan wel dat besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling voor deze gronden;

II. de Afdeling de uitkomst mede te delen.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. F.C.M.A. Michiels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2012

444-667.