Uitspraak 201113105/1/R3


Volledige tekst

201113105/1/R3.
Datum uitspraak: 3 oktober 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1a] en [appellante sub 1b], beiden wonend te Woensdrecht,
2. [appellant sub 2], wonend te Woensdrecht,

en

de raad van de gemeente Woensdrecht,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan
"4e herz. bp Woongebieden Woensdrecht en Hoogerheide,
Fortuinstraat 1 + Nederheide 13" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1a] en [appellante sub 1b] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [belanghebbende] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 augustus 2012, waar [appellant sub 1a] en [appellante sub 1b], in de persoon van [appellant sub 1a], bijgestaan door mr. A. Barada, [appellant sub 2], bijgestaan door mr. L.M.A. Schrieder, en de raad, vertegenwoordigd door ing. K. Kegel, werkzaam bij de gemeente, en R.E.S.S. Vliex, werkzaam bij de Regionale Milieudienst West-Brabant, zijn verschenen.
Verder is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigden], verschenen.

Overwegingen

1. Het plan voorziet in het legaliseren van de kinder- en buitenschoolse opvang op de hoek van de Fortuinstraat en de Nederheide te Woensdrecht.

2. [appellant sub 2] en [appellant sub 1a] en [appellante sub 1b] betogen dat de raad het plan ten onrechte heeft vastgesteld.

[appellant sub 2] voert aan dat niet is aangetoond dat behoefte bestaat aan kinderopvang. Verder is volgens hem nagelaten om onderzoek te doen naar alternatieve locaties voor het kinderdagverblijf. Hij stelt dat verscheidene andere locaties beschikbaar zijn die dichter in de buurt liggen van scholen en peuterspeelzalen.

[appellant sub 1a] en [appellante sub 1b] en [appellant sub 2] voeren aan dat de brochure "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) een afstand van 30 m aanbeveelt tussen kinderdagverblijven en woningen in een rustige woonwijk, maar dat een aantal woningen op een kortere afstand staat, waardoor onaanvaardbare geluidhinder zal optreden. [appellant sub 1a] en [appellante sub 1b] betwisten het standpunt van de raad dat het enkel aanleggen van geluidwerende voorzieningen een afwijking van de VNG-brochure rechtvaardigt. Daarbij komt volgens hen dat volgens het akoestisch onderzoek een onevenredige geluidhinder slechts kan worden voorkomen door het plaatsen van geluidwallen, maar dat de aanleg hiervan ten onrechte niet is vastgelegd in de planregels. Dit betekent dat de raad in verband met de mogelijke geluidhinder onvoldoende hun belangen heeft meegewogen.

Verder stelt [appellante sub 1b] dat het plan niet uitvoerbaar is nu in de zienswijzennota wordt uitgegaan van zeventien parkeerplaatsen, terwijl uit de rapportage van de Regionale Milieudienst (hierna: RMD) blijkt dat slechts dertien hiervan kunnen worden gerealiseerd. Verder stelt zij dat de inrit van de kinderopvang is gelegen op het hoekpunt van een druk kruispunt waardoor een verkeersonveilige situatie ontstaat. Daarnaast is de inrit gesitueerd tegenover haar woning, waardoor zij hinder zal ondervinden van naar binnen schijnende koplampen.

2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat uit cijfers van de initiatiefnemer blijkt dat in de omgeving behoefte is aan kinderopvang. Verder erkent de raad dat de afstand van de kinderopvang tot een aantal woningen korter is dan de door de VNG-brochure aanbevolen afstand. Niettemin blijft de verwachte geluidhinder volgens hem binnen de wettelijke normen door het aanleggen van geluidwerende voorzieningen. Deze voorzieningen zijn volgens de raad vastgelegd in de verbeelding en planregels. Verder stelt de raad dat dertien parkeerplaatsen nodig zijn en zeventien parkeerplaatsen in het plangebied zullen worden aangelegd. Over de inrit neemt de raad het standpunt in dat deze op voldoende afstand is gesitueerd van het kruispunt zodat geen verkeersonveilige situatie ontstaat.

2.2. De gronden in het plangebied hebben grotendeels de bestemming "Maatschappelijk".

Ingevolge artikel 03, lid 03.1, van de planregels zijn de voor "Maatschappelijk" aangewezen gronden bestemd voor:

a. kinder- en buitenschoolse opvang;

b. ter plaatse van de aanduiding "geluidswal" voor een geluidswerende voorziening in de vorm van een aardewal;

c. ter plaatse van de aanduiding "geluidscherm" voor een geluidswerende voorziening in de vorm van een geluidscherm;

d. ter plaatse van de aanduiding "opslag" voor opslag;

e. ter plaatse van de aanduiding "parkeerterrein" voor parkeervoorzieningen;

f. ter plaatse van de aanduiding "speelvoorziening" voor speelvoorzieningen;

[…].

2.3. Over de behoefte aan kinder- en buitenschoolse opvang staat in de nota van zienswijzen dat uit cijfers van [belanghebbende], die zij heeft overgelegd bij haar aanvraag in 2008 om de bestemming van het perceel te wijzigen, volgt dat in deze omgeving behoefte bestaat aan kinderopvang. Daarbij komt dat [belanghebbende] al een kinderopvang heeft aan [locatie 1]. Deze is echter niet geschikt als permanente locatie voor de opvang van kinderen. Het plan dient onder andere voor het verplaatsen van deze kinderopvang naar [locatie 2]. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt mogen stellen dat behoefte bestaat aan de met het plan mogelijk gemaakte kinder- en buitenschoolse opvang. De door [appellant sub 2] ter zitting genoemde uitspraken nopen niet tot een ander oordeel.

2.4. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.

[belanghebbende] heeft verklaard dat na afweging van verschillende locaties uiteindelijk voor deze plek is gekozen vanwege de ligging op loopafstand tussen twee scholen, de nabijheid van het sportpark, de beschikbare ruimte in en om het pand en de goede inpasbaarheid in de omgeving. Gelet op deze gegevens, die door de raad zijn overgenomen, zijn de alternatieven voldoende in de afweging van de raad betrokken.

2.5. De plantoelichting vermeldt dat volgens de normen van het Nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte CROW dertien parkeerplaatsen nodig zijn voor de parkeerbehoefte van de kinderopvang. In de zienswijzennota staat niet dat zeventien parkeerplaatsen nodig zijn, maar dat in het plangebied ruimte is voor zeventien parkeerplaatsen, hetgeen ter zitting door de raad is bevestigd. Een deel van de voor parkeerplaatsen beoogde grond is eigendom van de gemeente, maar niet gebleken is dat deze daarom niet kan worden benut voor parkeergelegenheid. De RMD is in de rapportage uitgegaan van de behoefte en dus van dertien parkeerplaatsen, hetgeen niet onredelijk is. Het betoog over de parkeergelegenheid en de uitvoerbaarheid faalt.

2.6. Voor de inrit op het perceel geldt dat deze is gesitueerd aan de Fortuinstraat. Uit de tekening van de RMD volgt dat de beoogde oprit op een ruime afstand van ongeveer 25 m van het kruispunt Fortuinstraat-Nederheide af ligt. Verder ligt de oprit met deze situering niet recht tegenover de woning van [appellante sub 1b], zodat het licht van de koplampen van af- en aanrijdende auto’s niet rechtstreeks haar woning in zal schijnen. Bovendien heeft [belanghebbende] ter zitting onweersproken naar voren gebracht dat de inrit vanaf het perceel omlaag loopt, zodat de koplampen van auto's die het perceel verlaten naar beneden schijnen. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare verkeerssituatie en lichthinder voor [appellante sub 1b].

2.7. De richtafstand uit de VNG-brochure tussen een perceel met daarop een kinderopvang en een woning bedraagt 30 m in een rustige woonwijk. Vast staat dat deze afstand voor een aantal woningen niet wordt gehaald. Met het oog op de te verwachten geluidhinder heeft de RMD akoestisch onderzoek verricht. Uit het rapport van 22 oktober 2010 volgt dat de geluidbelasting op de gevel van woningen rondom het plangebied als gevolg van het stemgeluid van kinderen beneden de richtwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau van 45 dB(A), onderscheidenlijk het maximale geluidniveau van 65 dB(A), blijft, mits geluidwerende voorzieningen worden aangelegd. De geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant sub 2] aan [locatie 3] is niet opgenomen in dit rapport, maar aangenomen mag worden dat deze niet groter zal zijn dan de geluidbelasting op de dichter bij de kinderopvang gelegen woning op het perceel Nederheide 11.

Voor zover [appellant sub 1a] en [appellante sub 1b] en [appellant sub 2] betogen dat de aanleg van de geluidwerende voorzieningen ten onrechte niet in de planregels is verzekerd, bijvoorbeeld in de vorm van een voorwaardelijke verplichting, overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel 03 zijn de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" enkel aangewezen voor kinder- en buitenschoolse opvang. Aan het meest zuidelijke deel van het plangebied is de aanduiding "geluidswal" onderscheidenlijk "geluidscherm" toegekend. De gronden met deze aanduiding zijn bestemd voor een geluidswerende voorziening in de vorm van een geluidswal onderscheidenlijk geluidscherm. Aan andere delen van het plangebied zijn de aanduidingen "opslag", "parkeerterrein" of "speelvoorzieningen" toegekend. Deze zijn bestemd voor de in de aanduiding genoemde functie. Het plan bevat aldus een gedetailleerde invulling van het plangebied voor de situatie dat hier een kinderopvang wordt gerealiseerd. Voor deze situatie laat het plan praktisch gezien derhalve geen andere invulling toe dan met de genoemde aanduidingen mogelijk wordt gemaakt.

Verder heeft de raad ter zitting verklaard dat hij mondeling met [belanghebbende] afspraken heeft gemaakt over de aanleg van een geluidswal en een geluidscherm, over de hoogte en breedte hiervan en over de verdere aankleding hiervan. Voorts heeft hij verklaard voornemens te zijn deze afspraken schriftelijk vast te leggen en toegezegd aan de voor de kinderopvang aangevraagde omgevingsvergunning het voorschrift te zullen verbinden dat de geluidwerende voorzieningen dienen te worden aangelegd. [belanghebbende] heeft deze verklaringen ter zitting bevestigd en te kennen gegeven tegen een schriftelijke vastlegging van de gemaakte afspraken en het voorschrift in de vergunning geen bezwaar te hebben. Voorts heeft [belanghebbende] ter zitting naar voren gebracht dat de geluidswal al is aangelegd en dat over de aanleg van de geluidschermen en een eventuele aanpassing van de geluidswal overleg zal worden gevoerd met omwonenden.

Gelet op de gedetailleerde planregeling en de genoemde maatregelen en afspraken heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanleg van de geluidwerende voorzieningen voldoende is verzekerd.

Gelet op de resultaten uit het akoestisch onderzoek en de genoemde geluidwerende voorzieningen bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat omwonenden een onaanvaardbare geluidhinder zullen ondervinden en heeft de raad in redelijkheid mogen afwijken van de door de VNG-brochure aanbevolen richtafstand.

3. In hetgeen [appellant sub 1a] en [appellante sub 1b] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond.

4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. T.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. Kegge, ambtenaar van staat.

w.g. Drupsteen w.g. Kegge
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2012

350-656.