Uitspraak 201102876/1/A4


Volledige tekst

201102876/1/A4.
Datum uitspraak: 25 juli 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te Lelystad, en anderen,

en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 februari 2011 heeft de staatssecretaris aan de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (hierna: DLO) een vergunning als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer (hierna: het Besluit) verleend voor kleinschalige veldwerkzaamheden met Phytophtora infestans resistente aardappellijnen. Dit besluit is op 2 maart 2011 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 april 2011, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 30 april 2011.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2012, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J.P.J. Geurts, dr. D.C.M. Glandorf, dr. P.A.M. Hogervorst, dr. I. de Kort en A. el Mellahi, zijn verschenen. Voorts is ter zitting DLO, vertegenwoordigd door dr. G.J.T. Kessel, verschenen.

2. Overwegingen

Beroepstermijn

2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.

Ingevolge artikel 6:8, vierde lid, vangt de termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit dat, zoals in dit geval, is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 aan met ingang van de dag na die waarop het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onder a, ter inzage is gelegd.

Ingevolge artikel 6:11 blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2.1.1. De in de artikelen 6:7 en 6:11 van de Awb neergelegde regeling van de beroepstermijn brengt met zich dat de identiteit van degene voor wie beroep wordt ingesteld, voor de afloop van de beroepstermijn kenbaar moet zijn. Indien beroep wordt ingesteld namens een persoon wiens identiteit tijdens de beroepstermijn niet kenbaar is, kan dit verzuim niet met toepassing van artikel 6:6 van de Awb worden hersteld.

2.1.2. Het bestreden besluit is op 2 maart 2011 ter inzage gelegd, zodat de termijn voor het instellen van beroep liep tot en met 13 april 2011. In het op 12 april 2011 bij de Afdeling ingekomen beroepschrift is vermeld dat beroep wordt ingesteld door [appellant], ook namens De Gentechvrije Burgers en de stichting Stichting ter Voorkoming Misbruik Genetische Manipulatie (hierna: VoMiGEN). Op grond van dit beroepschrift is niet duidelijk voor wie, naast [appellant] en VoMiGEN, beoogd is beroep in te stellen. De mededeling in het beroepschrift dat mede beroep wordt ingesteld namens De Gentechvrije Burgers is te onbepaald, nu niet duidelijk is welke personen of rechtspersonen hiermee precies worden bedoeld. Dat bij het beroepschrift een lijst is overgelegd met namen en handtekeningen van 103 personen die de door [appellant] over het ontwerpbesluit ingediende zienswijze hebben ondertekend, is verder onvoldoende voor het oordeel dat namens deze personen ook beroep is ingesteld. Wel zijn bij het beroepschrift machtigingen overgelegd van 80 natuurlijke personen, verleend aan [appellant] om namens hen beroep in te stellen tegen het bestreden besluit. In zoverre is binnen de beroepstermijn duidelijk geworden voor wie, naast [appellant] en VoMiGEN, beoogd is beroep in te stellen.

Bij brieven van 30 april 2011, 9 mei 2011, 17 oktober 2011 en 27 april 2012 zijn nog meer machtigingen overgelegd, waaronder machtigingen van de Stichting Ekopark en de Stichting Natuurwetmoeders. Pas toen, na afloop van de beroepstermijn, is duidelijk geworden voor wie, naast [appellant], VoMiGEN en de vorenbedoelde 80 natuurlijke personen, nog meer beoogd is beroep in te stellen. Gelet op hetgeen onder 2.1.1 is overwogen, is dit te laat. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.

Ten aanzien van de Stichting Natuurwetmoeders overweegt de Afdeling in dit verband nog het volgende. Op een van de bij het beroepschrift overgelegde machtigingen, afkomstig van [persoon], is de benaming 'Stichting Natuurwetmoeders' vermeld. Deze enkele vermelding is onvoldoende voor het oordeel dat op basis van deze machtiging duidelijk was dat mede beoogd werd beroep in te stellen namens de Stichting Natuurwetmoeders. Bij het ontbreken van voldoende aanknopingspunten voor een ander oordeel, moet de betrokken machtiging worden geacht betrekking te hebben op [persoon] als natuurlijke persoon.

Zienswijzen

2.2. Ingevolge artikel 6:13 van de Awb, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.

2.2.1. De Afdeling stelt vast dat van de in overweging 2.1.2 bedoelde 80 natuurlijke personen 33 personen geen zienswijze over het ontwerp van het bestreden besluit hebben ingediend. Niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat dit hen redelijkerwijs niet kan worden verweten. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.

Belanghebbendheid [appellant] en 47 andere personen

2.3. Ingevolge artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende tegen een besluit op grond van deze wet beroep instellen bij de Afdeling.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 28 april 2010 in zaak nr. 200802817/1/M1) zijn, wanneer een vergunning als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van het Besluit wordt verleend, naast de aanvrager onder meer eigenaren en bewoners van percelen waarop gevolgen van de veldproeven kunnen worden ondervonden, belanghebbenden.

2.3.2. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de mogelijke milieugevolgen van de proeflocaties beperkt zijn, nu uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat uitkruising tussen de genetisch gemodificeerde aardappelplanten en andere geteelde aardappelplanten op grotere afstand dan 20 meter niet mogelijk is.

2.3.3. Gebleken is dat [appellant] en de 47 andere personen allen op grote afstand - ten minste enkele kilometers - wonen van de proeflocaties waar de veldwerkzaamheden plaatsvinden. Niet aannemelijk is dat zij van deze veldwerkzaamheden milieugevolgen kunnen ondervinden. Voor zover [appellant] en anderen ter zitting hebben gesteld dat ook op grote afstand gevolgen van de veldwerkzaamheden kunnen worden ondervonden als gevolg van bestuiving via bijen, heeft de staatssecretaris ter zitting verklaard dat bijen aardappelplanten niet bestuiven. De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van dit standpunt.

Niet gebleken is dat [appellant] en de 47 andere personen anderszins een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang hebben. Zij zijn dan ook geen belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Het beroep is, voor zover door hen ingesteld, niet-ontvankelijk.

Belanghebbendheid VoMiGEN

2.4. Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

2.4.1. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb is bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt.

2.4.2. Volgens artikel 2, eerste lid, van haar statuten heeft VoMiGEN ten doel het directe belang inzake genetische manipulatie van de burger, de levensgenieter en de consument te behartigen, en er zo goed mogelijk op toe te zien dat de wetenschappelijke kennis van genoemde manipulatie, vooral op de midden en lange termijneffecten, ten goede wordt gebruikt.

Volgens het tweede lid tracht VoMiGEN haar doel onder meer te verwezenlijken door:

- het vergaren en gebruik maken van bestaande kennis en literatuur; - het geven van opdracht tot het doen van onderzoek, het vormen en het benoemen en consulteren van raden van advies;

- het informeren van de burger;

- het voeren van acties, campagnes en houden van voorlichtingsbijeenkomsten;

- het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.

2.4.3. In haar uitspraak van 2 mei 2012 in zaak nr. 201011273/1/A4 heeft de Afdeling geoordeeld dat VoMiGEN het in haar statuten genoemde algemene belang niet blijkens haar feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigt. De Afdeling ziet geen aanleiding hierover thans anders te oordelen. Gelet hierop is VoMiGEN geen belanghebbende bij het bestreden besluit.

2.4.4. Het beroep, voor zover ingesteld door VoMiGEN, is niet-ontvankelijk.

Slotoverwegingen

2.5. Het beroep is gelet op het vorenoverwogene in zijn geheel niet-ontvankelijk.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012

462-379.