Uitspraak 201010477/1/R1


Volledige tekst

201010477/1/R1.
Datum uitspraak: 11 april 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, wonend te Meijel, gemeente Peel en Maas,
appellanten,

en

het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2010, kenmerk 37-7C, heeft het college het wijzigingsplan "Vleeskalverhouderij Vissersweg Meijel" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 30 november 2010.

[appellant] en anderen, [belanghebbende] en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2012, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door M.A.M. Jonkers en P.M. van Herk, beiden werkzaam bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Administratiefrechtelijk Adviesbureau A.R.D. b.v., en het college, vertegenwoordigd door drs. A.P. Langerak en ing. E.P.M. Giebelen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. C.M.H. Cohen.

2. Overwegingen

2.1. Op 22 december 2011 heeft het college nadere stukken ingediend, bestaande uit geurberekeningen, berekeningen van de ammoniakdepositie, de aanvullende afweging van het college daaromtrent, een gewijzigd rapport luchtkwaliteit en een gewijzigd akoestisch onderzoeksrapport. [appellant] en anderen hebben aangegeven dat deze stukken in een zodanig laat stadium in de procedure zijn gebracht dat zij, mede in aanmerking genomen de feestdagen en de daarmee verband houdende vakantieperiode, niet in staat zijn geweest deze inhoudelijk te beoordelen en aan een contra-expertise te laten onderwerpen. De Afdeling acht dit gelet op de omvang en de technische aard van de stukken niet onaannemelijk. Voorts is niet gebleken dat de nieuwe berekeningen niet eerder hadden kunnen worden opgesteld. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling aanleiding de stukken wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing te laten.

2.2. Het wijzigingsplan voorziet voor [belanghebbende] in de mogelijkheid een vleeskalverhouderij op te richten aan de Vissersweg tussen de nummers 4 en 10 in Meijel. [belanghebbende] exploiteert reeds een veehouderij aan de [locatie] in Meijel.

2.3. [appellant] en anderen betogen dat de noodzaak voor het wijzigingsplan ontbreekt, omdat het voorziet in een nieuwe bedrijfsactiviteit, terwijl niet is onderbouwd waarom de bestaande bedrijfsactiviteit aan de Bloemendaalseweg wat betreft het houden van vleeskalveren wegens hygiëne en ziektedruk niet meer mogelijk is.

2.3.1. Volgens de plantoelichting is het om te kunnen voldoen aan de nieuwe regelgeving op het vlak van dierenwelzijn en milieu noodzakelijk om de rosékalveren op een andere locatie af te mesten. Een nadere onderbouwing van de bedrijfsontwikkeling is verwoord in het bedrijfsontwikkelingsplan van 12 oktober 2007 en de aanvulling daarop van juli 2009, die zijn opgenomen als bijlage bij het plan.

In het bedrijfsontwikkelingsplan is aangegeven dat door het opfokken en afmesten van rosékalveren te scheiden, de hygiënestatus kan toenemen en de ziektedruk kan afnemen. Volgens de aanvulling is een hoge gezondheidsstatus essentieel voor goede en constante resultaten en is daarom bij de (rosé)kalverhouderij belangrijk dat de startkalveren op een aparte locatie gehuisvest worden. Startkalveren zijn gevoelig voor ziektes die bij oudere kalveren voorkomen. Door de oudere kalveren apart te huisvesten, wordt het risico op ziektes fors kleiner, aldus de aanvulling.

2.3.2. De Afdeling overweegt dat hiermee de noodzaak is onderbouwd en acht het gelet op hetgeen in het (aangevulde) bedrijfsontwikkelingsplan is aangegeven niet onredelijk dat het college van de noodzaak van het plan is uitgegaan. Dat tevens sprake is van een nieuwe bedrijfsactiviteit aan de Vissersweg doet daar niet aan af.

2.4. [appellant] en anderen voeren aan dat niet wordt voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden. Het bedrijf is niet volwaardig in de zin van artikel 2.05, achtste lid, onder A2, aanhef en sub c, van de planvoorschriften. Voorts blijft de milieubelasting niet binnen de normen uit de Wet milieubeheer als bedoeld in artikel 2.01, tweede lid, van die voorschriften. Er is tot slot geen sprake van verplaatsing in de zin van artikel 2.01, derde lid, nu op de locatie aan de Bloemendaalseweg nog geen kalveren tot acht maanden worden afgemest. Een activiteit die nog niet bestaat kan immers niet verplaatst worden.

2.4.1. Ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 1992" van de voormalige gemeente Meijel, zoals herzien door het bestemmingsplan "Reparatieherziening bestemmingsplan Buitengebied 1999" rust op de door het plangebied bestreken gronden de bestemming "Agrarische doeleinden A".

In artikel 2.01 van de planvoorschriften wordt in hoofdlijnen beschreven op welke wijze met het plan de doeleinden worden nagestreefd, die zijn toegekend aan de gronden binnen het plangebied.

Ingevolge het tweede lid, zal, voor zover en zolang het milieu zulks vordert, gestreefd worden naar een herstel van de milieukwaliteit en een daling van de totale milieubelasting.

Ingevolge het derde lid, zal het college, waar mogelijk, medewerking verlenen aan het verplaatsen van agrarische bedrijven dan wel onderdelen daarvan, welke gelegen zijn in de nabijheid van natuur- en/of bosgebieden en welke daarop een ongunstige invloed hebben, naar gronden met de bestemming "Agrarische doeleinden A".

Ingevolge artikel 2.05, achtste lid, onder A2, is het college bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2.01 en lid 2 van dit artikel, de bestemming "Agrarische doeleinden A" te wijzigen in de bestemming "Agrarische doeleinden, bouwperceel A(b)" ten behoeve van de nieuwvestiging van niet-grondgebonden agrarische bedrijven en glastuinbouwbedrijven, mits hierbij de volgende regels in acht worden genomen:

a. (---)

b. (---)

c. het moet een volwaardig agrarisch bedrijf betreffen, dan wel een bedrijf dat zich overtuigend in de richting van volwaardigheid ontwikkelt; indicaties voor de volwaardigheid zijn de economische en arbeidsomvang en de continuïteit van het bedrijf;

(---)

2.4.2. In bijlage 4 bij de toelichting op het wijzigingsplan is een berekening van het aantal Nederlandse Grootte-eenheden (hierna: nge) opgenomen waaruit volgt dat het bedrijf bij 700 rosékalveren 91,20 nge heeft. Uit de tweede tabel in die bijlage blijkt dat één volwaardige arbeidskracht voor graasdierbedrijven en hokdierbedrijven bij een bedrijfsomvang tussen de 40 en 100 nge onderscheidenlijk 50 en 56 nge groot is. Volgens de toelichting kan een bedrijf met 700 rosékalveren dus als volwaardig worden beschouwd. Gelet daarop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bedrijf volwaardig is in de zin van artikel 2.05, achtste lid, onder A2, aanhef en sub c, van de planvoorschriften.

De Afdeling overweegt ten aanzien van het betoog dat de milieubelasting niet binnen de normen uit de Wet milieubeheer als bedoeld in artikel 2.01, tweede lid, van de planvoorschriften blijft dat niet aannemelijk is gemaakt dat niet aan dit voorschrift is voldaan. Daarbij is in aanmerking genomen dat in het voorschrift enkel een streven is vastgelegd op milieugebied.

Artikel 2.01, derde lid, van de planvoorschriften is niet van toepassing op het wijzigingsplan, nu een situatie als in dat voorschrift bedoeld niet aan de orde is.

Gelet op het vorenstaande faalt het betoog.

2.5. Volgens [appellant] en anderen is het wijzigingsplan in strijd met het Reconstructieplan Noord- en Midden Limburg. Nieuwvestiging van intensieve veehouderijen is slechts toegestaan bij een bestaand concentratiegebied van intensieve veehouderijen, hetgeen thans niet het geval is. Voorts is de stelling van het college dat de provinciale rayonplanoloog heeft ingestemd met het plan niet onderbouwd.

2.5.1. De Afdeling stelt vast dat het plangebied is gelegen binnen één van de landbouwontwikkelingsgebieden, waarbinnen nieuwvestiging, hervestiging en uitbreiding van intensieve veehouderijen kan plaatsvinden. Voorts staat in de plantoelichting dat de rayonplanoloog van de provincie Limburg heeft aangegeven dat de Bouwkavel op Maat Plus (BOM+) -commissie kan instemmen met het plan en dat de procedure kan worden opgestart. Het betoog mist feitelijke grondslag.

2.6. [appellant] en anderen voeren aan dat de vaststelling van het wijzigingsplan zich niet verdraagt met de Wet geurhinder en veehouderij (hierna: Wgv). In dit verband bestrijden zij de juistheid van de aan het wijzigingsplan ten grondslag gelegde geurberekeningen. Het gebouw op het perceel Vissersweg 6 is ten onrechte niet als geurgevoelig object aangemerkt.

2.6.1. In de toelichting op het wijzigingsplan is aangegeven dat uit een met het programma "V-Stacks vergunning" gemaakte geurberekening volgt dat de geurbelasting ter plaatse voldoet aan de gestelde normen in de Wgv en er dus sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse. Het pand Vissersweg 6 is weliswaar niet aan te merken als een geurgevoelig object, maar voor zover dat pand wel als zodanig zou moeten worden beschouwd blijkt uit de geurberekening dat aldaar geen overschrijding aan de orde is.

2.6.2. De Afdeling heeft bij uitspraak van 7 oktober 2009, zaak nr. 200900801/1/R3, overwogen dat indien de voor veehouderijen toepasselijke individuele geurnorm wordt overschreden, dit niet met zich brengt dat ter plaatse van de overschrijding geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat zal bestaan. Evenmin kan indien de voor veehouderijen toepasselijke individuele norm niet wordt overschreden, er zonder meer van worden uitgegaan dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd. De Afdeling is gelet op het voorgaande van oordeel dat het college niet kon volstaan met voormelde geurberekening en zijn standpunt dat in de omgeving van het plangebied een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd nader dient te onderbouwen. Uit de stukken die ten grondslag zijn gelegd aan het wijzigingsplan blijkt niet dat de achtergrondbelasting ter plaatse van het plangebied is onderzocht of berekend. Naar het oordeel van de Afdeling had in ieder geval de cumulatie van stankhinder vanwege alle omliggende veehouderijen bij de beoordeling dienen te worden betrokken. Gelet op het voorgaande acht de Afdeling het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.

2.7. Voorts verdraagt de vaststelling van het wijzigingsplan zich volgens [appellant] en anderen niet met de Wet geluidhinder. In dit verband wijzen zij op het beroepschrift tegen de bij besluit van 24 augustus 2010 verleende vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, welk beroepschrift naar zij stellen in zoverre als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.

2.7.1. Met de enkele verwijzing naar hetgeen in beroep tegen de milieuvergunning op het punt van de geluidhinder naar voren is gebracht hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat het wijzigingsplan ontwikkelingen mogelijk maakt ten gevolge waarvan een met de Wet geluidhinder strijdige situatie zal ontstaan. Daarbij is betrokken dat hetgeen [appellant] en anderen in de procedure tegen de milieuvergunning hebben aangevoerd verband houdt met hun betoog dat het akoestisch rapport dat aan de milieuvergunning ten grondslag is gelegd, op belangrijke punten afwijkt van de aanvraag. Daarmee is niet aangegeven op welke wijze het wijzigingsplan tekortschiet.

2.8. [appellant] en anderen betogen dat het wijzigingsplan in strijd met de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) is vastgesteld. De vestiging van de vleeskalverhouderij aan de Vissersweg zal leiden tot een toename van de ammoniakdepositie op het Natura 2000-gebied "De Groote Peel". Het college heeft ten onrechte geen passende beoordeling opgesteld als bedoeld in artikel 19j, tweede lid, van de Nbw 1998. Bij het standpunt dat het wijzigingsplan geen significante gevolgen heeft voor voormeld natuurgebied heeft het college ten onrechte als mitigerende maatregel betrokken dat de verwachte ammoniakdepositie van de nieuwe vleeskalverhouderij kan worden gesaldeerd met een afname van de depositie veroorzaakt door de veehouderij van [belanghebbende] op de bestaande bedrijfslocatie aan de Bloemendaalseweg, aldus [appellant] en anderen.

2.8.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de gevolgen die het wijzigingsplan kan hebben door het veroorzaken van ammoniakdepositie bij de beoordeling, bedoeld in artikel 19j van de Nbw 1998, zijn betrokken. In het wijzigingsplan is afdoende ingegaan op die bepaling. De toename van de ammoniakdepositie wordt als gevolg van het wijzigingsplan meer dan teniet gedaan door het intrekken van een deel van de milieuvergunning voor de intensieve veehouderij van [belanghebbende] aan de [locatie]. Deze intrekking geldt als mitigerende maatregel die is verankerd in een formeel intrekkingsbesluit, waarin uitdrukkelijk is opgenomen dat de intrekking geschiedt in het kader van de onderhavige nieuwvestiging. Voorts wijst het college op de samenhang tussen beide locaties, nu [belanghebbende] eigenaar is van zowel de bestaande intensieve veehouderij aan de Bloemendaalseweg als van de nieuw op te richten intensieve veehouderij aan de Vissersweg en de bedrijven op relatief korte afstand van elkaar gelegen zijn, namelijk circa 225 meter. Ook zijn beide locaties op nagenoeg gelijke afstand tot het Natura 2000-gebied "De Groote Peel" gelegen, waarbij de intensieve veehouderij aan de Bloemendaalseweg dichter bij dat gebied ligt dan de locatie van het wijzigingsplan. Gelet op het voorgaande heeft het wijzigingsplan geen significante gevolgen voor het Natura 2000-gebied "De Groote Peel". Een passende beoordeling als bedoeld in artikel 19j, tweede lid, van de Nbw 1998 is dan ook niet nodig, aldus het college.

2.8.2. De locatie waar het wijzigingsplan betrekking op heeft is op een afstand van ongeveer 3 km van het natuurgebied "de Groote Peel" gelegen. Dit gebied is aangewezen als Natura 2000-gebied. De bestaande bedrijfslocatie aan de Bloemendaalseweg is op nagenoeg dezelfde afstand van het natuurgebied gelegen.

2.8.3. In de plantoelichting staat dat de depositie op "De Groote Peel" is berekend met het programma AAgro-Stacks. Ten behoeve van de berekeningen zijn de meest kritische punten en bijbehorende coördinaten in overleg met de provincie Limburg vastgesteld. De voorziene vleeskalverhouderij zal een depositie van 1,20 mol/ha/jaar veroorzaken op punt 1 (De Groote Peel). Deze toename wordt echter gesaldeerd met een afname van de depositie veroorzaakt door de veehouderij van [belanghebbende] op de bestaande bedrijfslocatie aan de Bloemendaalseweg. De depositie op de Groote Peel door die locatie zal door toepassing van chemische luchtwassers afnemen met 1,26 mol/ha/jaar. Om deze saldering te borgen zal de milieuvergunning op de locatie Bloemendaalseweg wordt gereviseerd. Aldus is er geen toename van de totale depositie op "De Groote Peel" en wordt voldaan aan artikel 19j van de Nbw 1998, aldus de plantoelichting.

2.8.4. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Nbw 1998, voor zover hier van belang, houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die terzake in het wettelijk voorschrift waarop het berust, zijn gesteld, rekening met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied.

Ingevolge artikel 19j, tweede lid, van de Nbw 1998, maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat gebied.

2.8.5. Gelet op artikel 19j, eerste lid en tweede lid, van de Nbw 1998 dient het college bij de vaststelling van het wijzigingsplan rekening te houden met de gevolgen die het wijzigingsplan kan hebben voor het Natura 2000-gebied "De Groote Peel" en indien er significante gevolgen kunnen zijn voor dat gebied, een passende beoordeling te maken.

2.8.6. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraken van 7 september 2011 in zaak nr. 201003301/1/R2 en 7 mei 2008 in zaak nr. 200604924/1 mogen mitigerende maatregelen niet bij de beoordeling worden betrokken of sprake kan zijn van significante gevolgen, maar wel bij het maken van een passende beoordeling. Bij het beoordelen of sprake kan zijn van significante gevolgen gaat het er immers om te bezien of het plan als zodanig niet leidt tot significante gevolgen. Uit het feit dat bij deze beoordeling de voorgenomen mitigerende maatregelen zijn betrokken, volgt dat kennelijk niet kan worden uitgesloten dat door het plan significante gevolgen zullen optreden. Wanneer dat het geval is, dient volgens artikel 19j, tweede lid, van de Nbw 1998 een passende beoordeling aanwezig te zijn, voordat beslist kan worden over de vaststelling van het wijzigingsplan. Bij die passende beoordeling kunnen mitigerende maatregelen in aanmerking worden genomen. Het college heeft dit niet onderkend. De redenering van het college dat zich geen significante gevolgen voordoen voor het Natura 2000-gebied in de nabijheid van het plangebied als gevolg van de in geding zijnde vestiging kan, gelet op het voorgaande niet worden gebaseerd op de voorgenomen saldering als mitigerende maatregel. Nu niet uitgesloten is dat het plan significante gevolgen kan hebben voor dit gebied heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat een passende beoordeling niet nodig is. Gelet hierop is bij de vaststelling van het wijzigingsplan artikel 19j, eerste en tweede lid, van de Nbw 1998 niet in acht genomen.

2.9. [appellant] en anderen voeren aan dat het plan in strijd is met het door de raden van de toenmalige gemeenten Helden, Kessel, Maasbree en Meijel op 17 december 2008 vastgestelde Structuurplan "Buitengebied regio Peel en Maas" (hierna: structuurplan). Niet is aangetoond dat onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid om de beoogde ontwikkeling op het bestaande bouwvlak te laten plaatsvinden.

2.9.1. In het structuurplan staat dat als beleidslijn voor de dynamiek in de landbouw geldt dat er ruimte moet zijn voor ontwikkeling van agrarische bedrijven, waar nodig inclusief nieuwvestiging, om de economische potentie van de landbouw optimaal te benutten. Tevens moet er ruimte zijn voor verplaatsing van bedrijven die elders ongunstig liggen. Intensieve veehouderijen kunnen uitsluitend verplaatsen naar de zoekgebieden landbouwontwikkelingsgebied. Verplaatsen kan naar een reeds bebouwde locatie of in de vorm van nieuwvestiging. Hergebruik van een bestaande locatie verdient de voorkeur. De reden hiervoor is dat daarmee onnodige verstening voorkomen wordt.

2.9.2. Uit het structuurplan volgt dat hergebruik van een bestaande locatie weliswaar de voorkeur verdient, maar dat er ruimte is om voor nieuwvestiging te kiezen. Mede gelet op hetgeen in 2.3.2 is overwogen over de noodzaak van het wijzigingsplan is er naar het oordeel van de Afdeling geen strijd met het structuurplan.

2.10. [appellant] en anderen menen dat hetgeen met het wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt zich niet verdraagt met nieuwe beleidsvoornemens in verband met het toekomstige bestemmingsplan "Buitengebied".

2.10.1. Dit betoog faalt reeds omdat niet aannemelijk is gemaakt dat ten tijde van de totstandkoming van het wijzigingsplan beleidsvoornemens bestonden waarmee het wijzigingsplan op gespannen voet staat.

2.11. Gelet op hetgeen in 2.6.2 en 2.8.6 is overwogen, is het beroep gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 19j, eerste en tweede lid, van de Nbw 1998 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.

2.12. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas van 14 september 2010, kenmerk 37-7C;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Peel en Maas aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van staat.

w.g. Van Buuren w.g. Zwemstra
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2012

91.