Uitspraak 201102123/1/R1


Volledige tekst

201102123/1/R1.
Datum uitspraak: 14 maart 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1], beiden wonend te Muiden,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa B.V., gevestigd te Muiden,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Assisted Living Nederland B.V., gevestigd te Goes,

en

de raad van de gemeente Muiden,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 december 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Stad Muiden" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2011, Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2011, en Assisted Living Nederland bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2011, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De raad en Assisted Living Nederland hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 januari 2012, waar Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa, vertegenwoordigd door mr. S.F.J. Sluiter, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. Chr.B.B. van Zanten en mr. G.S. Woudstra, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

Ontvankelijkheid

2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het beroep van Assisted Living Nederland niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat zij geen belanghebbende is bij het bestemmingsplan.

2.1.1. Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan een belanghebbende bij de Afdeling beroep instellen tegen een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 mei 2008 in zaak nr. 200608226/1) kan een koper, voordat het juridisch eigendom aan hem is overgedragen, onder omstandigheden een rechtstreeks bij (bepaalde onderdelen van) het bestreden besluit betrokken belang hebben. In die zaak heeft de Afdeling betekenis toegekend aan de inhoud van de koopovereenkomst wat betreft de ontbindende voorwaarden en de voorwaarden die bepalen wie de risico's van waardevermeerdering en waardevermindering draagt.

In de door Assisted Living Nederland overgelegde brief en registerverklaringen staat dat zij een koopovereenkomst met betrekking tot gronden uit het plan heeft gesloten en dat de oorspronkelijk geplande leveringsdatum voor onbepaalde tijd is verlengd. Gelet hierop bestaat het vermoeden dat de risico's van waardevermeerdering en waardevermindering nog niet op Assisted Living Nederland zijn overgegaan. Assisted Living Nederland is om haar moverende redenen niet tegemoetgekomen aan een herhaald verzoek om toezending van de koopovereenkomst. Voorts was zij noch haar gemachtigde ter zitting aanwezig om vragen over de inhoud hiervan te beantwoorden. Gelet hierop heeft Assisted Living Nederland niet aangetoond dat de inhoud van de koopovereenkomst met zich brengt dat zij een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang heeft. Het beroep van Assisted Living Nederland dient naar het oordeel van de Afdeling ingevolge artikel 8.2, eerste lid, onder a, van de Wro, gelezen in samenhang met de artikelen 1:2, eerste lid, van de Awb, niet-onvankelijk te worden verklaard.

Het plan

2.2. Het plan voorziet in een conserverende ruimtelijk-juridische regeling voor de kern van Muiden en is gericht op bescherming van de door de historische ontwikkeling ontstane samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van de kern van Muiden.

Het beroep van [appellanten sub 1]

2.3. [appellanten sub 1] betogen dat het plan voor hun perceel [locatie] te Muiden ten onrechte in onvoldoende bouwmogelijkheden voorziet in hun tuin, op grond van de bestemming "Tuin" en de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd Stadsgezicht". Hierbij voeren zij aan dat de Bouvywijk weliswaar is aangewezen als beschermd stadsgezicht, maar dat deze wijk niet cultuurhistorisch waardevol is. Voorts voeren zij aan dat vrijstellingen als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke ordening (hierna: de WRO) zijn verleend in vergelijkbare situaties.

2.3.1. De raad wenst vanwege de aanwijzing als beschermd stadsgezicht de open erven in de Bouvywijk te behouden. Volgens hem is de uitstraling van de tuinen aan de Vecht, waaronder de tuin van [appellanten sub 1], in dit verband van bijzonder belang.

2.3.2. Het perceel van [appellanten sub 1] ligt in de zogenaamde Bouvywijk en hun tuin grenst aan de Vecht. Het plan voorziet voor deze gronden in de bestemming "Tuin" en de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd Stadsgezicht".

Ingevolge artikel 17, lid 17.1, van de planregels zijn de voor "Tuin" aangewezen gronden bestemd voor tuinen, met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde en in- en uitritten.

Ingevolge artikel 25, lid 25.1, zijn de voor "Waarde - Beschermd Stadsgezicht" aangewezen gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de met het beschermd stadsgezicht verbonden cultuurhistorische waarde, zoals nader omschreven in de toelichting bij beschermd stadsgezicht Muiden.

2.3.3. Niet in geschil is dat het voorheen geldende bestemmingsplan evenmin voorzag in de door [appellanten sub 1] gewenste bouwmogelijkheden. In zoverre is geen sprake van een planologische verslechtering.

2.3.4. Een gedeelte van de binnenstad van Muiden, waaronder de Bouvywijk, is in 1982 aangewezen als beschermd stadsgezicht. In de toelichting bij het voorstel tot deze aanwijzing staat dat in de gehele stad binnen de vesting het stratenpatroon en het beloop van de Vecht in samenhang met de schaal van de bebouwing van belang is. Voor een aantal gebieden blijft het aanwijzingsbelang beperkt tot deze voor het gehele stadsgezicht aangegeven belangen. Dit is het geval voor die gebieden waar sprake is van tamelijk recente woningbouw, die qua situering en hoogte goed aansluit op de historische structuur en daardoor ter plaatse weinig afbreuk doet aan het historische karakter van de stad. Voorts is vermeld dat voor het ruimtelijk karakter van de centrale ruimte in de stad het beloop van de brede rivier met het asymmetrische profiel, de kade met aaneengesloten bebouwing aan de ene kant en de lager gelegen achtererven aan de overzijde, van wezenlijk belang is.

2.3.5. De raad heeft toegelicht dat aan de aanwijzing van de Bouvywijk als beschermd stadsgezicht niet een vermeende cultuurhistorische waarde ten grondslag ligt, maar de uitstraling van de Bouvywijk op de omliggende gronden die wel cultuurhistorisch waardevol zijn. Voorts grenst de tuin van [appellanten sub 1] aan de Vecht. In de toelichting bij het voorstel tot aanwijzing als beschermd stadsgezicht staat dat het beloop van de Vecht in samenhang met de schaal van de bebouwing en de kade met aaneengesloten bebouwing aan de ene kant en de lager gelegen achtererven aan de overzijde van wezenlijk belang is. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid een belangrijk gewicht kunnen toekennen aan de uitstraling van de tuinen in de Bouvywijk die grenzen aan de Vecht, waaronder de tuin van [appellanten sub 1].

2.3.6. Niet in geschil is dat op grond van een stedenbouwkundig advies van Zandvoort Ordening & Advies uit 1991 een vrijstelling is verleend voor een aanbouw in de tuin van het perceel Herengracht 114. Voorts is in dat advies vermeld dat in overeenkomstige gevallen ook vrijstellingen kunnen worden verleend.

Voorts is niet in geschil dat op grond van een welstandsadvies van de Commissie Gooi- en Vechtstreek uit 2010 een vrijstelling is verleend voor een uitbouw aan de achterzijde van een tussenwoning aan de Herengracht 87 te Muiden.

Ten aanzien van de door [appellanten sub 1] gemaakte vergelijking tussen hun perceel en voormelde vrijstelling voor het perceel Herengracht 114 wordt overwogen dat die vrijstelling is verleend in een procedure die gelet op het advies reeds in 1991 was aangevangen. In dit verband overweegt de Afdeling dat de raad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen regels voor gronden kan vaststellen. Daarnaast is de daarmee voorziene aanbouw aan de Herengracht 114 ten opzichte van de Vecht meer naar achter gelegen dan tuin van [appellanten sub 1].

Ten aanzien van de door [appellanten sub 1] gemaakte vergelijking tussen hun perceel en voormelde vrijstelling voor het perceel Herengracht 87 wordt overwogen dat deze vrijstelling betrekking heeft op bouwmogelijkheden die, anders dan de tuin van [appellanten sub 1], niet aan de Vecht grenzen.

In hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellanten sub 1] genoemde situaties ter plaatse van de percelen Herengracht 87 en 114 niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie ter plaatse van de tuin van [appellanten sub 1] aan de [locatie].

2.3.7. Gelet op het hiervoor overwogene heeft de raad in dit geval in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de uitstraling van de tuinen in de Bouvywijk die grenzen aan de Vecht dan aan de door hen gewenste extra bouwmogelijkheden. Hieruit volgt dat de raad voor de tuin van [appellanten sub 1] in redelijkheid heeft kunnen voorzien in de bestemming "Tuin" en de dubbelbestemming "Waarde - Beschermd Stadsgezicht".

2.3.8. In hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellanten sub 1] is ongegrond.

Het beroep van Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa

2.4. Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa betoogt dat in de publicatie van de terinzagelegging van het plan niet is vermeld dat het plan gewijzigd is vastgesteld.

2.4.1. De jurisprudentie waar Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa in dit verband naar verwijst heeft betrekking op de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO). Ingevolge de WRO vond de publicatie plaats voor de vaststelling van het appellabele besluit omtrent goedkeuring van het besluit tot gewijzigde vaststelling van het plan. Het onderhavige plan is daarentegen vastgesteld op grond van de Wro. Ingevolge de Wro vindt de publicatie plaats na de vaststelling van het appellabele besluit tot gewijzigde vaststelling van het plan. Gelet hierop heeft het betoog betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na het bestreden besluit. Reeds om die reden kan deze mogelijke onregelmatigheid geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.

Voor zover Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa verwijst naar de uitspraak van 7 juli 2010, in zaak nr. 200902256/1/R1, overweegt de Afdeling dat in die procedure niet was gebleken van een gebrekkige publicatie van het gewijzigd vastgestelde besluit. Uit die uitspraak kan niet worden afgeleid dat een dergelijk gebrek een vernietigingsgrond vormt.

2.5. Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa heeft ter zitting betoogd dat de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpplan zodanig groot zijn dat het plan opnieuw in ontwerp ter inzage had moeten worden gelegd. Hierbij voert zij aan dat het toegestane gebruik op grond van de Staat van Bedrijfsactiviteiten op meerdere onderdelen is beperkt.

2.5.1. De Staat van Bedrijfsactiviteiten bepaalt het toegestane gebruik op de gronden waaraan de bestemmingen "Bedrijf" en "Gemengd - 1" zijn toegekend. Nu het gewijzigd vastgestelde plan, voor zover hier van belang, niet in andere bestemmingen voorziet en de gebruiksmogelijkheden ten opzichte van het ontwerpplan alleen zijn beperkt, heeft de raad in zoverre geen wezenlijk ander plan vastgesteld. Gelet hierop behoefde de raad het plan niet opnieuw in ontwerp ter inzage te leggen.

2.6. Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in het gebruik van de benedenverdieping van haar pand op het perceel Herengracht 76 te Muiden voor kinderopvang.

In dit verband voert zij aan dat in de Staat van Bedrijfsactiviteiten bij het ontwerpplan wel het gebruik voor kinderopvang was opgenomen. Het schrappen van het gebruik voor kinderopvang in de Staat van Bedrijfsactiviteiten is volgens haar in strijd met het verbod op reformatio in peius en détournement de pouvoir en het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel. Dit klemt volgens Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa temeer nu de beoogde locatie zeer geschikt is voor kinderopvang.

2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de wijziging van de Staat van Bedrijfsactiviteiten ten opzichte van het ontwerpplan los staat van het door Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa gewenste gebruik. De Staat van Bedrijfsactiviteiten was volgens hem per abuis nog niet aangepast aan hetgeen de raad onder gewenste bedrijfsactiviteiten verstaat.

Daarnaast leent het perceel Herengracht 76 zich vanwege de smalle toegangswegen niet voor het gebruik voor kinderopvang, aldus de raad.

2.6.2. Het plan voorziet voor het perceel Herengracht 76, voor zover van belang, in de bestemming "Bedrijf".

Ingevolge artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Bedrijf" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven in de milieucategorieën 1 t/m 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding "wonen" tevens wonen is toegestaan in de tweede bouwlaag en hoger.

2.6.3. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten bij het ontwerpplan was ook het gebruik voor kinderopvang vermeld. Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa maakte in haar zienswijze op het ontwerpplan bekend dat zij van deze mogelijkheid gebruik wil maken. Door een ambtshalve wijziging van de Staat van Bedrijfsactiviteiten voorziet het gewijzigd vastgestelde plan niet in dit gebruik.

2.6.4. Ten aanzien van de gestelde reformatio in peius overweegt de Afdeling dat de raad bevoegd is - al dan niet naar aanleiding van ingediende zienswijzen - het ontwerpplan gewijzigd vast te stellen. Er is geen wettelijk voorschrift of algemeen rechtsbeginsel dat meebrengt dat een indiener van een zienswijze niet in een nadeliger positie mag komen te verkeren als gevolg van zijn zienswijze. Het betoog omtrent de reformatio in peius treft geen doel.

2.6.5. Dat de raad heeft gekozen de Staat van Bedrijfsactiviteiten aan te passen brengt geen strijd met het verbod op détournement de pouvoir, het motiverings- of het zorgvuldigheidsbeginsel met zich. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad bevoegd is om voor gronden bestemmingen en regels vast te stellen en dat de raad in de nota van zienswijzen, in het verweerschrift en ter zitting inhoudelijk heeft gemotiveerd waarom het plan niet voorziet in het gebruik van het perceel Herengracht 76 voor kinderopvang. De raad heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het perceel Herengracht 76 zich niet leent voor kinderopvang. Daarbij heeft de raad betrokken dat de toegangswegen, mede vanwege de daar geparkeerde auto's, zodanig smal zijn dat hulpdiensten het perceel niet kunnen bereiken. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de verkeersaantrekkende werking en de parkeerbehoefte van een kinderopvang deze verkeerssituatie nog verder zullen doen verslechteren. Met haar enkele stelling ter zitting dat op het eigen terrein één parkeerplaats meer aanwezig is dan de raad veronderstelt, heeft Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa de motivering van de raad onvoldoende heeft weerlegd. Voorts heeft Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa op dit punt geen andere onzorgvuldigheden aangevoerd.

Gelet op het vorenstaande heeft de raad in redelijkheid het gebruik van de benedenverdieping van het pand op het perceel Herengracht 76 voor kinderopvang kunnen uitsluiten.

2.7. Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in de mogelijkheid om de bovenverdiepingen van haar pand op het perceel Herengracht 76 te Muiden voor wonen te gebruiken.

2.7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hetgeen Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa naar voren heeft gebracht geen concreet bouwplan is als bedoeld in de plantoelichting en dat zij haar voornemen later bekend heeft gemaakt dan het in de plantoelichting aangegeven moment.

2.7.2. Ingevolge artikel 76, eerste lid, van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) worden, bij de vaststelling van een bestemmingsplan (…) dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden, behorende tot een zone als bedoeld in artikel 74, ter zake van de geluidsbelasting, vanwege de weg waarlangs die zone ligt, van de gevel van woningen, van andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen binnen die zone de waarden in acht genomen, die ingevolge artikel 82 en 100 als de ten hoogste toelaatbare worden aangemerkt.

Ingevolge het tweede lid worden in afwijking van het eerste lid bij de vaststelling van een bestemmingsplan (…) hogere waarden in acht genomen, voor zover:

a. met toepassing van artikel 83, 85 of 100a voor de vaststelling van het bestemmingsplan of het wijzigings- of uitwerkingsplan zodanige waarden zijn vastgesteld, dan wel

b. zodanige waarden noodzakelijk zijn als gevolg van een vaststelling van het plan in afwijking van het ontwerp, zoals dit ter inzage heeft gelegen, welke waarden redelijkerwijs met toepassing van artikel 83, 85 of 100a, zullen worden vastgesteld.

Ingevolge artikel 110c, eerste lid, is op de voorbereiding van een besluit als bedoeld in artikel 110a de in afdeling 3.4 van de Awb geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat indien burgemeester en wethouders bevoegd zijn de hogere waarde vast te stellen en het besluit ten behoeve van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan wordt genomen, het ontwerp van het besluit tegelijkertijd met het ontwerp van het bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.

2.7.3. In de plantoelichting staat dat plannen die voldoende concreet zijn bij het opstellen van het (voor)ontwerp bestemmingsplan met het nieuw op te stellen bestemmingsplan juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt als om planningstechnische redenen gekozen wordt voor het meeliften in de procedure van voorliggend bestemmingsplan. Daarvoor dient er een concreet bouwplan, vergezeld van een goede ruimtelijke onderbouwing, door initiatiefnemers te zijn ingediend voor de fase waarin het voorontwerp bestemmingsplan wordt opgesteld. De planologische aanvaardbaarheid en ruimtelijke inpasbaarheid moeten zijn aangetoond, met name ook in bestuurlijk opzicht. Dat geldt ook voor de uitvoerbaarheid. Hiervoor moet door middel van onderzoek zijn aangetoond dat aspecten als (bedrijfs)hinder, geluid, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, externe veiligheid, flora en fauna, archeologie, watertoets, verkeer en parkeren en financiële haalbaarheid geen belemmering zijn, aldus de plantoelichting.

2.7.4. Met het oog op een snelle actualisatie van verouderde bestemmingsplannen kan het onder omstandigheden aanvaardbaar zijn als uitgangspunt te hanteren dat slechts concrete bouwvoornemens in het bestemmingsplan worden verwerkt. In dit geval is de Afdeling evenwel van oordeel dat door de raad in het kader van het onderhavige plan een ruimtelijke afweging had kunnen worden gemaakt. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de door Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa voorgestane functiewijziging hoofdzakelijk een inpandige verbouwing van het voormalige bedrijfspand vereist. Niet valt in te zien dat voor de beoordeling van de planologische aanvaardbaarheid een concreter bouwvoornemen nodig is dan de in de zienswijze uitgesproken wens om de tweede verdieping voor wonen te gebruiken. Voorts is niet in geschil dat het onderhavige plan op het nabijgelegen perceel Herengracht 78 in woningen voorziet. De raad heeft niet aannemelijk gemaakt dat de onderzoeken die in dat kader zijn verricht ontoereikend zijn om de door Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa voorgestane functiewijziging en bouwmogelijkheden op hoofdlijnen te beoordelen. Ook al heeft Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa haar bouwvoornemen eerst bij haar zienswijze naar voren gebracht, valt, gelet op voormelde omstandigheden, niet in te zien dat de benodigde (vervolg)onderzoeken een zodanige vertraging van de bestemmingsplanprocedure met zich zouden brengen dat dit redelijkerwijs niet van het gemeentebestuur kon worden gevergd.

Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat voor de door Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa gewenste woningen op het perceel Herengracht 76 ingevolge artikel 110c, eerste lid, van de Wgh een ontwerpbesluit hogere waarden bij het ontwerpplan ter inzage had moeten worden gelegd overweegt de Afdeling als volgt. Gelet op de plantoelichting heeft de geluidsbelasting betrekking op een geluidzone van een weg. Ingevolge artikel 76, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wgh had de raad kunnen bezien of hogere waarden redelijkerwijs zullen worden vastgesteld voor de gewenste woningen op het perceel Herengracht 76. Dat de raad dit heeft nagelaten klemt temeer nu een aanmerkelijke kans bestond dat hogere waarden redelijkerwijs hadden kunnen worden vastgesteld, nu in de plantoelichting staat dat voor de woningen op het nabijgelegen perceel Herengracht 78 hogere waarden zijn vastgesteld.

Voor zover de raad zich, onder verwijzing naar de plantoelichting, op het standpunt stelt dat Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa geen goede ruimtelijke onderbouwing, waaronder de benodigde onderzoeken, heeft ingediend, overweegt de Afdeling dat, nu de vaststelling van het bestemmingsplan in dit geval een ambtshalve genomen besluit betreft, de onderzoeksplicht ingevolge artikel 3:2 van de Awb primair op het gemeentebestuur rust. De raad stelt zich dan ook ten onrechte op het standpunt dat Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa geen goede ruimtelijke onderbouwing, waaronder de benodigde onderzoeken, heeft ingediend.

2.7.5. Ten overvloede overweegt de Afdeling dat, indien het plandeel voor het perceel Herengracht 76 een bouwplan mogelijk maakt als bedoeld in artikel 6.12 van de Wro, gelezen in samenhang met artikel 6.2.1, onder d, van het Besluit ruimtelijke ordening, het gemeentebestuur onder andere de onderzoekskosten voor de desbetreffende gronden dient te verhalen in het kader van een vast te stellen exploitatieplan dan wel in het kader van een grondexploitatieovereenkomst met Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa. Niet uitgesloten is dat Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa de onderzoeken zelf verricht als bedoeld in artikel 6.19, aanhef en onder b, van de Wro. Indien het plandeel niet een dergelijk bouwplan mogelijk maakt, dan kan de raad alsnog trachten een dergelijke overeenkomst met Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa te sluiten.

2.7.6. Gelet op het overwogene in 2.7.4 ziet de Afdeling in hetgeen Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb, voor zover ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel Herengracht 76 te Muiden niet is voorzien in de aanduiding "wonen". Het beroep van Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.

Proceskosten

2.8. De raad dient ten aanzien van Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellanten sub 1] en Assisted Living Nederland B.V. bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Assisted Living Nederland B.V. niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa B.V. gegrond;

III. vernietigt het plan voor zover ter plaatse van het plandeel met de bestemming "Bedrijf" voor het perceel Herengracht 76 te Muiden niet is voorzien in de aanduiding "wonen";

IV. draagt de raad van de gemeente Muiden op om binnen negen maanden na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw bestemmingsplan vast te stellen ten aanzien van het onder III genoemde plandeel;

V. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] ongegrond;

VI. veroordeelt de raad van de gemeente Muiden tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII. gelast dat de raad van de gemeente Muiden aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Exploitatie Maatschappij Arti-Imfa B.V. het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van staat.

w.g. Van Sloten w.g. Bošnjaković
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2012

410-635.