Uitspraak 201011267/1/A1, 201012364/1/A1 en 201012366/1/A1


Volledige tekst

201011267/1/A1, 201012364/1/A1 en 201012366/1/A1.
Datum uitspraak: 14 maart 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Wereldkids Amsterdam B.V., gevestigd te Amsterdam, en
[appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], beiden wonend te Haarlem
(hierna: Wereldkids en anderen),
appellanten,

tegen de uitspraken van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 21 oktober 2010 in zaak nrs. 10/4905 en 10/4268, 10/4904 en 10/4273, en 10/4932 en 10/4225, in de gedingen tussen:

[bezwaarmakers]

en

het college.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2010 heeft het college aan Kids Planet B.V. ontheffing en reguliere bouwvergunning verleend voor het veranderen van de begane grond van het gebouw Wagenweg 92 en 94 te Haarlem (hierna: het perceel) tot kinderdagverblijf en het bouwen van een hekwerk ter plaatse van de buitentrap aan de achterzijde van dit gebouw.

Bij uitspraken van 21 oktober 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, de door
[bezwaarmakers] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraken zijn aangehecht.

Tegen deze uitspraken hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 november 2010, en Wereldkids en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 november 2010, hoger beroep ingesteld. Wereldkids en anderen hebben het hoger beroep aangevuld bij brief van 16 december 2010.

[bezwaarmakers] hebben een verweerschrift ingediend.

Wereldkids en anderen, [bezwaarmakers] hebben nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 1 juni 2011 heeft het college, voor zover thans van belang, aan Wereldkids B.V. bouwvergunning verleend voor het inpandig realiseren van een kinderdagverblijf in de bestaande bebouwing op de begane grond op het perceel Wagenweg 92 en 94 te Haarlem, waarbij de kantoorruimte in de bestaande toestand wordt verbouwd, en ontheffingen verleend van onderscheidenlijk artikel 2.5.30, eerste lid, van de Haarlemse bouwverordening 2007 (hierna: de bouwverordening) en artikel 3.18, eerste lid, en artikel 3.19, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003 (hierna: het Bouwbesluit).

[bezwaarmakers] hebben hierop bij brief van 28 juni 2011, en [bezwaarmaker A] bij brief van 4 juli 2011 een reactie gegeven.

Wereldkids en anderen, [bezwaarmakers] hebben nadere stukken ingediend.

Bij besluit van 20 oktober 2011 heeft het college, voor zover thans van belang, aan Wereldkids ontheffing van het bestemmingsplan en bouwvergunning verleend voor het inpandig realiseren van een kinderdagverblijf in de bestaande bebouwing op de begane grond op het perceel Wagenweg 92 en 94 te Haarlem, waarbij de kantoorruimte in de bestaande toestand wordt verbouwd, en ontheffingen verleend van onderscheidenlijk artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening en artikel 3.18, eerste lid, en artikel 3.19, eerste lid, van het Bouwbesluit.

Wereldkids en anderen, het college, [bezwaarmakers] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaken gelijktijdig ter zitting behandeld op 1 november 2011, waar het college, vertegenwoordigd door R. de Vries en J. van Heusden, beiden werkzaam bij de gemeente, en Wereldkids en anderen, vertegenwoordigd door mr. J. Happé, advocaat te Zaandam, vergezeld door L. Duijvestijn, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting [bezwaarmaker C], bijgestaan door mr. A. Barada, [bezwaarmaker B], vertegenwoordigd door mr. A. Barada, vergezeld door [gemachtigde], en [bezwaarmaker A], bijgestaan door mr. M.C. van Genugten, advocaat te Haarlem, als belanghebbenden gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Wereldkids en anderen en het college hebben ter zitting hun hoger beroepen ingetrokken. Het college heeft ter zitting tevens het besluit van 1 juni 2011 ingetrokken.

Tijdens de procedures in hoger beroep, en derhalve vóór de intrekking van de hoger beroepen ter zitting, zijn ingevolge artikel 6:18, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van rechtswege beroepen van [bezwaarmakers] ontstaan tegen het besluit van 20 oktober 2011, waarbij het college opnieuw op de aanvraag om bouwvergunning heeft besloten.

Als gevolg van de intrekking van de hoger beroepen en het besluit van 1 juni 2011, wordt uitsluitend uitspraak gedaan op de van rechtswege ontstane beroepen van [bezwaarmakers] tegen het besluit van 20 oktober 2011.

2.2. Het bouwplan voorziet in een verbouwing van de begane grond van het gebouw op het perceel, teneinde deze geschikt te maken voor de vestiging van een kinderdagverblijf in de voormalige bedrijfsruimte (hierna: het bouwplan).

2.3. Ingevolge het ten tijde van het besluit van 20 oktober 2011 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Koninginnebuurt, eerste partiële herziening" (hierna: het bestemmingsplan), rust op het perceel de bestemming "Gemengd 2".

Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de aldus aangewezen gronden op de begane grond bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, tuinen en erven.

Ingevolge artikel 5, aanhef en eerste lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, dient met betrekking tot de bestemmingen en gebruiksmogelijkheden, genoemd in de artikelen 7 tot en met 25 van deze voorschriften de zoneringslijst te worden toegepast met inachtneming van de volgende bepalingen. Vestigingen zijn slechts toegestaan indien zij passen in de desbetreffende bestemming en genoemd zijn in de voor de desbetreffende straten aangegeven categorieën van de zoneringslijst zoals hieronder aangegeven: maximaal categorie 3 aan de Wagenweg.

Ingevolge artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, zijn burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 1 onder a en b voor vestigingen die niet zijn genoemd in de zoneringslijst, voor zover deze niet bezwaarlijker zijn dan de vestigingen die in lid 1 onder a, respectievelijk b zijn toegestaan.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart voor maatschappelijk (M) aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor sociaal-culturele, educatieve, culturele en levensbeschouwelijke doeleinden, voorzieningen ten behoeve van ontspanning, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en kinderdagverblijven.

2.4. Het bouwplan is in strijd met de planvoorschriften, nu in de zoneringslijst, die als bijlage 1 deel uitmaakt van de planvoorschriften, een kinderdagverblijf niet wordt genoemd en het bestemmingsplan de vestiging daarvan ter plaatse derhalve niet toestaat.

Het college heeft ontheffing verleend krachtens artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, teneinde het bouwplan mogelijk te maken. Het heeft daarnaast ontheffing verleend van onderscheidenlijk artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening en artikel 3.18, eerste lid, en artikel 3.19, eerste lid, van het Bouwbesluit.

2.5. [bezwaarmakers] betogen dat het college niet in redelijkheid ontheffing van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen. Zij voeren daartoe aan dat een kinderdagverblijf niet in de bij het bestemmingsplan behorende zoneringslijst is opgenomen en dat dit volgens hen een bewuste keuze van de bestemmingsplanwetgever is geweest omdat, naar zij stellen, een kinderdagverblijf een voor de omgeving veel bezwaarlijker functie is, dan de functies die ingevolge het bestemmingsplan en de daarbij behorende zoneringslijst op het perceel wel zijn toegestaan. Zij wijzen daarbij op de ruime openingstijden van het kinderdagverblijf, de geluidsoverlast doordat de aanwezige kinderen de hele dag buiten spelen in de tuin, de korte afstand van het kinderdagverblijf tot hun woningen, het verlies aan privacy en op mogelijke waardedaling van de omliggende woningen. Ter onderbouwing van hun stellingen met betrekking tot geluidsoverlast hebben zij verschillende rapporten van het Bureau Peutz overgelegd.

Zij stellen verder dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het kinderdagverblijf goed ruimtelijk inpasbaar is op het perceel. Het bouwplan past volgens hen juist niet in de ruimtelijke beleidsvoornemens en de langetermijnvisie daarop van het college. Zij verwijzen daarbij naar de beleidsnotitie "Haarlem Sociaal op de kaart; Visie op de ruimtelijke structuur maatschappelijke voorzieningen 2010 - 2020" (hierna: de notitie), waarin voor het betreffende gebied, in tegenstelling tot andere gebieden, niet wordt vermeld dat behoefte bestaat aan de vestiging van nieuwe kinderdagverblijven.

2.5.1. De beslissing om al dan niet ontheffing te verlenen behoort tot de bevoegdheid van - in dit geval - het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter het besluit terughoudend dient te toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot zijn besluit om ontheffing te verlenen heeft kunnen komen.

2.5.2. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het voor de vestiging van een kinderdagverblijf op het perceel ontheffing heeft kunnen verlenen krachtens artikel 5, tweede lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, nu een kinderdagverblijf niet bezwaarlijker is dan de vestiging van bedrijven dan wel voorzieningen, die op grond van artikel 10, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 5, eerste lid, van de planvoorschriften en de bijbehorende zoneringslijst, rechtstreeks op het perceel zijn toegestaan. Daarbij heeft het college, anders dan [bezwaarmakers] stellen, in aanmerking kunnen nemen dat op het perceel ingevolge artikel 10, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 17, eerste lid, van de planvoorschriften, reeds maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan. Uit deze bepalingen kan worden afgeleid dat een kinderdagverblijf een dergelijke maatschappelijke voorziening is, die op deze bestemming derhalve in beginsel is toegelaten. Anders dan [bezwaarmakers] betogen, heeft het college voor de beantwoording van de vraag welke functies ter plaatse zijn toegelaten, voorts aansluiting kunnen zoeken bij de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure). In deze brochure wordt een kinderdagverblijf aangemerkt als behorend tot milieucategorie 2. Vaststaat dat op de Wagenweg ingevolge het bestemmingsplan naast bedrijven van milieucategorie 2, zoals bijvoorbeeld buurt- en clubhuizen, hotels, café's en (muziek)scholen, ook bedrijven van milieucategorie 3, zoals een houtzagerij, een timmerwerkfabriek en scholen en hotels van aanzienlijke omvang zijn toegestaan. Gelet op de bestaande situatie aan de Wagenweg, waarbij gezien de stukken en gelet op het verhandelde ter zitting reeds menging van de functie wonen met andere functies plaatsvindt, alsmede de omstandigheid dat het bestemmingsplan op de Wagenweg reeds zwaardere functies dan een kinderdagverblijf toelaat, heeft het college zich in zoverre in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verlenen van ontheffing van de bij het bestemmingsplan behorende zoneringslijst gerechtvaardigd is.

2.5.3. Weliswaar stellen [bezwaarmakers] terecht dat uit de notitie volgt dat in het stadsdeel Haarlem Zuid-West, waarin het perceel is gelegen, geen directe behoefte bestaat aan uitbreiding van de capaciteit aan kinderopvang, maar dit betekent nog niet dat daarmee vaststaat dat geen behoefte bestaat aan het thans voorziene kinderdagverblijf. Het college heeft zich in dit verband onder verwijzing naar de notitie, waarin wordt vermeld dat in andere delen van Haarlem wel behoefte bestaat aan extra kinderopvang, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het te vestigen kinderdagverblijf gezien de ligging ervan kan voorzien in de behoefte uit aangrenzende wijken en stadsdelen. Voorts wordt de locatie van het perceel door het college geschikt geacht omdat deze in de directe nabijheid van een basisschool ligt en het college deze functies wenst te concentreren. Verder wijst het college er op dat in het "Structuurplan Haarlem 2020" het gebied rond de Wagenweg is aangewezen als een zone waar sociaal-maatschappelijke voorzieningen kunnen worden versterkt. Hetgeen [bezwaarmakers] hebben aangevoerd, vormt geen aanleiding voor het oordeel dat het college deze ruimtelijke argumenten niet aan het besluit van 20 oktober 2011 ten grondslag heeft kunnen leggen.

2.5.4. De te verwachten geluidsoverlast als gevolg van het buiten spelen door de op het dagverblijf aanwezige kinderen, dient te worden meegewogen in de belangenafweging die het college bij het besluit tot het verlenen van ontheffing maakt. Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft het college daarbij in aanmerking mogen nemen dat het bestemmingsplan op het perceel reeds zwaardere functies toelaat. Voorts heeft het college hierbij aansluiting kunnen zoeken bij de in de VNG-brochure voor gemengd gebied opgenomen indicatieve richtafstanden. Zoals eveneens hiervoor is overwogen, is voor het oordeel dat aan de Wagenweg geen sprake is van een gemengd gebied geen plaats, nu aldaar naast het wonen verschillende andere functies voorkomen, zoals winkels, horeca en bedrijven. Voor het kinderdagverblijf, behorend tot milieucategorie 2, geldt aldus een indicatieve richtafstand van 10 m. Vast staat dat aan deze afstand, met uitzondering van de woningen Wagenweg 90 en 96, wordt voldaan. Om geluidsoverlast voor deze en andere nabijgelegen woningen zoveel mogelijk te voorkomen, heeft Wereldkids het "Beleid Buitenspelen Wagenweg 92-94" (hierna: het beleid "Buitenspelen") vastgesteld. Door het stellen van regels daarin ten aanzien van het buiten spelen, zoals onder meer het beperken van het aantal kinderen dat tegelijk buiten speelt tot 14 en het beperken van het aantal uren per dag dat wordt buiten gespeeld tot tweemaal 1,5 uur, wordt overlast door het buiten spelen zoveel mogelijk beperkt. Verder zijn regels gesteld ten aanzien van (het gebruik van) het speelgoed buiten en zal blijkens het besluit van 20 oktober 2011 in de tuin gebruik worden gemaakt van zoveel mogelijk geluiddempende materialen. Onder deze omstandigheden en nu het beleid "Buitenspelen" volgens dit besluit deel uitmaakt van de bij het besluit van 20 oktober 2011 behorende bescheiden, op grond waarvan aanleiding kan bestaan het besluit in te trekken of handhavend op te treden indien de voorwaarden niet worden nageleefd, is er geen aanleiding om aan te nemen dat de geluidsbelasting ten gevolge van de vestiging van het kinderdagverblijf ter plaatse zodanig zal toenemen dat het college daarin in redelijkheid aanleiding had moeten zien om de ontheffing te weigeren.

Daarbij mocht het college mede betrekken dat met ingang van 1 januari 2010 artikel 2.18, eerste lid, onder i, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) in werking is getreden, waarin is bepaald dat het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang buiten beschouwing dient te blijven bij het bepalen van de geluidsniveaus bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19, 2.20 dan wel 6.12 van het Activiteitenbesluit. Bovendien blijkt uit de door het college overgelegde rapporten van het Geluidburo, waarin tevens rekening is gehouden met het gebruik van geluiddempende materialen, dat aan de in het Activiteitenbesluit gestelde voorwaarden wordt voldaan. Hetgeen [bezwaarmakers] daartegen hebben ingebracht, mede door overlegging van verschillende geluidrapporten van Bureau Peutz, leidt niet tot het oordeel dat de rapporten van het Geluidburo waarop het college zijn besluit heeft gebaseerd, niet juist zijn of daarin van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan.

Dat niet aan de in het Activiteitenbesluit opgenomen geluidsgrenswaarden voor binnen in de aangrenzende woonpanden wordt voldaan vanwege het geluid afkomstig van binnen in het kinderdagverblijf, is door [bezwaarmakers] niet aannemelijk gemaakt. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat, zoals het college ter zitting heeft toegelicht, uit de bouwtekeningen reeds een bepaalde mate van geluidwerendheid van de materialen volgt. Bovendien is door het college ter zitting verklaard dat vergunninghouder bereid is ook in het pand voorzieningen te treffen indien dit nodig mocht blijken. Ook hierin heeft het college derhalve in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de ontheffing te weigeren.

2.5.5. In de gestelde inbreuk op de privacy en mogelijke waardedaling van de woningen heeft het college deze aanleiding evenmin hoeven zien. Wat betreft de privacy wordt daarbij in aanmerking genomen dat de woning van [bezwaarmaker A] boven het kinderdagverblijf is gelegen en er daarom alleen vanuit de tuin van het perceel enig zicht op zijn dakterras kan bestaan. Voor de naast het kinderdagverblijf gelegen percelen heeft het college zich vanwege het geringe zicht op dan wel in de woningen terecht op het standpunt gesteld dat door de vestiging van het kinderdagverblijf evenmin een zodanige inbreuk op de privacy ontstaat, dat daarin reden is gelegen om de ontheffing te weigeren. Het college heeft daarbij mogen betrekken dat door Wereldkids erfafscheidingen zullen worden geplaatst. Voor zover [bezwaarmaker B] en [bezwaarmaker C] er in dit verband op hebben gewezen dat de inbreuk op hun privacy geen zicht, maar lawaai betreft, wordt verwezen naar hetgeen hiervoor over geluid is overwogen.

Wat betreft de door [bezwaarmakers] gestelde waardedaling van omliggende woningen, welke zij hebben onderbouwd met een taxatierapport van makelaarskantoor Schouten te Haarlem, wordt overwogen dat het college aan die gestelde waardedaling bij de afweging van belangen in redelijkheid geen groter gewicht heeft hoeven toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het bouwplan zijn gemoeid. Dit laat onverlet dat [bezwaarmakers] op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening de mogelijkheid hebben om binnen de in die bepaling genoemde termijn en onder de daar gestelde voorwaarden, vergoeding van schade, die het gevolg is van een besluit omtrent ontheffing zoals hier aan de orde, te verzoeken.

2.5.6. Het betoog van [bezwaarmakers] dat het besluit om ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd, faalt.

2.6. [bezwaarmakers] betogen verder dat het college niet in redelijkheid ontheffing van de bouwverordening en het Bouwbesluit heeft kunnen verlenen. Wat betreft de ontheffing van de bouwverordening voert [bezwaarmaker A] aan dat deze ten onrechte is gebaseerd op artikel 2.5.30, vierde lid, onder a, van de bouwverordening, nu niet aan de voorwaarde is voldaan dat Wereldkids zelf op andere wijze in de nodige parkeerruimte kan voorzien. Van het door Wereldkids zelf op andere wijze voorzien in de nodige parkeerruimte is volgens hem geen sprake als een beroep wordt gedaan op de parkeergelegenheid in omliggende straten.

Het besluit ontbeert voorts een voldoende motivering, nu het benodigde aantal parkeerplaatsen van zeven volgens [bezwaarmaker B] en [bezwaarmaker C] niet op een kenbare berekening is gebaseerd, en in het parkeeronderzoek ten onrechte is uitgegaan van een te grote afstand van 500 m, waarbinnen alternatieve parkeerruimte gevonden zou moeten worden, aldus [bezwaarmakers].

Wat betreft de verleende ontheffing van het Bouwbesluit voeren zij aan dat de aanname van het college dat de geluidwerendheid van het kinderdagverblijf niet lager ligt dan 10 dB beneden de vereiste geluidwering ingevolge het Bouwbesluit, ten onrechte niet op enige meting is gebaseerd en derhalve wordt betwist.

2.6.1. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening, voor zover thans van belang, moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op, of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort.

Ingevolge het vierde lid, onder a, voor zover thans van belang, kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid, voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.

2.6.2. Ten behoeve van het bouwplan bestaat, volgens een berekening in het verkeersadvies van de Dienst Openbare Ruimte, Groen en Verkeer van de gemeente, behoefte aan zeven parkeerplaatsen. Anders dan [bezwaarmaker B] en [bezwaarmaker C] stellen, bestaat geen reden om aan de juistheid van dit berekende aantal te twijfelen. Hun enkele, ongemotiveerde, betwisting daarvan is daarvoor onvoldoende.

Het betoog dat het college het besluit om ontheffing te verlenen niet heeft kunnen baseren op artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening wordt niet gevolgd. Uit dit artikellid volgt, anders dan [bezwaarmaker A] stelt, niet dat deze bevoegdheid slechts kan worden gebruikt, indien bij het bouwplan op andere wijze is voorzien in de nodige parkeerruimte en dat de aanwezige parkeerruimte in de openbare ruimte daarbij geen rol kan spelen.

Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het op grond van artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening, ontheffing heeft kunnen verlenen, nu reeds binnen een straal van 100 m rondom het kinderdagverblijf in voldoende parkeergelegenheid is voorzien. Het heeft er daarbij ter zitting, alsmede ter zitting in de voorlopige voorziening, op gewezen dat bij de nabijgelegen basisschool in ieder geval vijf parkeerplaatsen zonder parkeervignet beschikbaar zijn, alsmede op de Wagenweg eveneens vijf, weliswaar betaalde, parkeerplaatsen. Ter zitting is tevens gebleken dat ook in andere omliggende straten nog voldoende betaalde parkeergelegenheid beschikbaar is. Het college heeft hiermee voldoende aannemelijk gemaakt dat in voldoende parkeergelegenheid is voorzien, zodat het zich in zoverre terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ontheffing van de bouwverordening in redelijkheid kon worden verleend. Dat, zoals [bezwaarmakers] stellen, in het parkeeronderzoek van Telwerk van maart 2010, ten onrechte aanvankelijk van een gebied van 500 m rondom het kinderdagverblijf werd uitgegaan, maakt dit niet anders.

Het college heeft hierbij eveneens rekening mogen houden met het "Protocol Verkeer Wagenweg 92-94" van Wereldkids, waarin regels worden gesteld voor zowel het personeel als voor ouders, die het gebruik van de auto voor het woon-werk verkeer, alsmede voor het halen en brengen van de kinderen, ontmoedigen. In dit beleid wordt het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets gestimuleerd en is onder meer opgenomen dat ouders die hun kinderen niettemin met de auto brengen, de auto dienen te parkeren op de daartoe bestemde (betaalde) parkeerplaatsen in de nabije omgeving. Er wordt verder op gewezen dat het uitdrukkelijk is verboden om met de auto te stoppen langs de Wagenweg buiten de daartoe bestemde parkeervakken en dat er ter hoogte van het kinderdagverblijf een stopverbod geldt.

Onder deze omstandigheden heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat door de vestiging van het kinderdagverblijf de parkeeroverlast zodanig zal toenemen dat daarin aanleiding had moeten worden gezien om de ontheffing te weigeren. De gestelde vrees van omwonenden dat ouders bij het brengen en halen op grote schaal op de stoep of anderszins illegaal zullen parkeren, vormt niet een omstandigheid die tot dat oordeel zou moeten leiden.

Het betoog faalt.

2.6.3. Ingevolge artikel 3.18, eerste lid, van het Bouwbesluit, zoals dit gold ten tijde in geding, is de volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op een ander perceel gelegen, aangrenzende gebruiksfunctie, niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde. Dit voorschrift geldt niet indien de aangrenzende gebruiksfunctie een lichte industriefunctie of een overige gebruiksfunctie is.

Ingevolge artikel 3.19, eerste lid, is de volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen aangrenzende woonfunctie, niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde.

Ingevolge artikel 3.20 verlenen burgemeester en wethouders bij het geheel of gedeeltelijk veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing van de vereiste geluidwering, bedoeld in de artikelen 3.18 en 3.19, tot een niveau dat maximaal 10 dB lager ligt.

2.6.4. [bezwaarmaker B] en [bezwaarmaker C] betogen tevergeefs dat het college bij het verlenen van ontheffing van de artikelen 3.18, eerste lid, en 3.19, eerste lid, van het Bouwbesluit er niet van heeft mogen uitgaan dat de geluidwerendheid van het kinderdagverblijf niet lager ligt dan 10 dB beneden de vereiste geluidwering ingevolge deze bepalingen. Deze mate van geluidwerendheid volgt uit de bij de aanvraag behorende bouwtekeningen. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet van deze gegevens heeft mogen uitgaan. De enkele, ongemotiveerde, betwisting daarvan is daarvoor onvoldoende.

Uitgaande van die gegevens, heeft het college, gezien de redactie van artikel 3.20 van het Bouwbesluit, terecht ontheffing verleend van de vereisten als bedoeld in de artikelen 3.18, eerste lid, en 3.19, eerste lid, van het Bouwbesluit.

Het betoog faalt.

2.7. De beroepen van [bezwaarmakers] tegen het besluit van het college van 20 oktober 2011 zijn ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen van [bezwaarmaker B], [bezwaarmaker C] en [bezwaarmaker A] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem van 20 oktober 2011, kenmerk 2010/0041/22, ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. Y.E.M.A. Timmerman-Buck, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van staat.

w.g. Van der Spoel w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2012

374-641.