Uitspraak 201106189/1/A1


Volledige tekst

201106189/1/A1.
Datum uitspraak: 25 januari 2012

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante A], gevestigd te Voerendaal, en de naamloze vennootschap Altera Vastgoed N.V., gevestigd te Amstelveen (hierna tezamen: Plus en Altera),

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 11 april 2011 in zaken nrs. 11/146 en 11/281 in het geding tussen:

onder meer Plus en Altera

en

het college van burgemeester en wethouders van Voerendaal.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2009 heeft het college aan Woningstichting Voerendaal vrijstelling verleend voor het bouwen van een supermarkt met commerciële ruimten, 18 bovenwoningen en de aanleg van een parkeervoorziening op de percelen, kadastraal bekend gemeente Voerendaal, sectie C, nummer 3423, 3651, 3689, 3786, 4073, 4076 en 4205, plaatselijk bekend Drossaert de Limpensplein - Pleinstraat te Klimmen, gemeente Voerendaal (hierna: de percelen).

Bij besluit van 30 maart 2009 heeft het college aan Woningstichting Voerendaal bouwvergunning verleend voor het bouwen van 18 appartementen en een supermarkt op de percelen.

Bij besluit van 15 september 2009 heeft het college het door onder meer Altera tegen de besluiten van 24 maart 2009 en 30 maart 2009 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en het door onder meer Plus gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 februari 2010, verzonden op 4 maart 2010, heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, het door onder meer Plus en Altera daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 september 2009 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op de bezwaren van onder meer Plus en Altera te nemen.

Bij besluit van 13 april 2010 heeft het college opnieuw op de bezwaren van onder meer Plus en Altera besloten en hun bezwaren gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard, de besluiten van 24 maart 2009 en 30 maart 2009 herroepen, ontheffing verleend van artikel 2.5.19 van de bouwverordening van de gemeente Voerendaal en vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van 18 appartementen en een supermarkt op de percelen.

Bij uitspraak van 12 januari 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de Afdeling het door onder meer Plus en Altera tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 februari 2010 ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard, het beroep tegen het besluit van 13 april 2010 gegrond verklaard, het besluit van 13 april 2010 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op de bezwaren van onder meer Plus en Altera te nemen.

Bij besluit van 1 februari 2011 heeft het college, voor zover hier van belang, het door onder meer Plus en Altera tegen de besluiten van 24 maart 2009 en 30 maart 2009 gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard, de besluiten van 24 maart 2009 en 30 maart 2009 herroepen, ontheffing verleend van artikel 2.5.19 van de bouwverordening van de gemeente Voerendaal en vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van 18 appartementen en een supermarkt op de percelen.

Bij uitspraak van 11 april 2011, verzonden op 20 april 2011, heeft de voorzieningenrechter, voor zover hier van belang, het door Plus en Altera daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben Plus en Altera bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 mei 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 30 juni 2011.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Woningstichting Voerendaal een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college heeft stukken ingediend.

Plus en Altera hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 november 2011, waar Plus en Altera, vertegenwoordigd door drs. J.M. Persoon, bijgestaan door mr. J.H.P. Hardy, advocaat te Maastricht, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.M.J.G. Neelis en drs. J.M.F. Kool, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Daar is voorts Woningstichting Voerendaal gehoord, vertegenwoordigd door mr. H.H.B. Lamers, advocaat te Maastricht.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan voorziet in een supermarkt van ongeveer 1.150 m², winkelruimte, kantoorruimte, alsmede 18 daarboven gelegen appartementen en naast het voorziene gebouw aan te leggen parkeerplaatsen. Het bouwplan is in strijd met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Klimmen-Ransdaal e.o." op de percelen rustende bestemmingen "Woondoeleinden", "Verkeersdoeleinden" en "Bedrijfsdoeleinden" met de nadere aanduiding "bedrijfsdoeleinden/garageboxen". Teneinde bouwvergunning te verlenen, heeft het college toepassing gegeven aan de bevoegdheid vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).

2.2. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 26 februari 2010, onder verwijzing naar brieven van de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: VROM) van 3 oktober 2005, de Gezondheidsraad van 21 februari 2008 en de minister van VROM van 4 november 2008, waaraan gedeputeerde staten van Limburg zich blijkens de Handreiking hebben geconformeerd, met betrekking tot het besluit op bezwaar van 15 september 2009 overwogen dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de mogelijke gezondheidsrisico's (voor jonge kinderen) in verband met de aanwezigheid van hoogspanningslijnen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het besluit op bezwaar van 15 september 2009, gelet hierop, in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen en overwogen dat dit besluit voor vernietiging in aanmerking komt.

Het college heeft in het besluit op bezwaar van 13 april 2010, gelet op voormelde overwegingen van de voorzieningenrechter, aan de vrijstelling het volgende voorschrift verbonden: "het is verboden de appartementen als hoofdverblijf te gebruiken voor personen jonger dan 55 jaar".

De Afdeling heeft in de uitspraak van 12 januari 2011 in zaak nr. 201003608/1/H1, overwogen dat de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde ertoe strekt te vermijden dat kinderen, gelet op de in voornoemde brieven van de staatssecretaris van VROM, de Gezondheidsraad en de minister van VROM gesignaleerde mogelijke gezondheidsrisico's voor kinderen bij langdurig verblijf in een gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen, langdurig verblijven in de voorziene woningen. Voorts heeft de Afdeling overwogen dat uit de uitspraken van de Afdeling van 19 september 2007 in zaak nr. 200606819/1 en van 21 januari 2009 in zaak nr. 200802705/1 kan worden afgeleid dat deze mogelijke gezondheidsrisico's voor kinderen bij de in het kader van het verlenen van vrijstelling, voor onder meer een woonfunctie, te maken belangenafweging - uit voorzorg - behoren te worden betrokken. Het college heeft naar het oordeel van de Afdeling echter niet aannemelijk gemaakt dat het de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde zal kunnen handhaven. Reeds op die grond heeft de Afdeling de voorwaarde in strijd geacht met artikel 10 van de WRO in samenhang gelezen met artikel 15, derde lid, van de WRO en overwogen dat het besluit op bezwaar van 13 april 2010 voor vernietiging in aanmerking komt. De enkele omstandigheid dat Woningstichting Voerendaal bij het sluiten van de huurovereenkomsten de voorwaarde in acht kan nemen, bood naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende grond voor een ander oordeel, nu daarmee niet is verzekerd dat na het sluiten van de overeenkomsten aan de voorwaarde wordt voldaan.

2.3. Het college heeft in het besluit op bezwaar van 1 februari 2011, gelet op voormelde overwegingen van de Afdeling, aan de vrijstelling het volgende voorschrift verbonden: "het is verboden de appartementen te (laten) gebruiken als hoofdverblijf voor personen jonger dan 15 jaar. Daarbij wordt onder hoofdverblijf verstaan het bewonen van het appartement langer dan zes maanden gedurende een jaar, al dan niet in een aaneengesloten periode."

De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 11 april 2011 overwogen dat het college voormelde voorwaarde aan zijn besluit van 1 februari 2011 mocht verbinden. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat de voorwaarde is gesteld ter bescherming van belangen ten behoeve waarvan het voorschrift waarvan vrijstelling is verleend is opgenomen, te weten ter bescherming van mogelijke gezondheidsrisico's voor kinderen bij (langdurig) verblijf in een magneetveldzone. Voorts heeft de voorzieningenrechter overwogen dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat het de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde zal kunnen handhaven.

2.4. Anders dan Woningstichting Voerendaal betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat Plus en Altera geen gerechtvaardigd belang bij het hoger beroep hebben. In dit verband is niet relevant of de volgens Plus en Altera geschonden rechtsregels mede tot bescherming van hun eigen belangen strekken.

2.5. Plus en Altera betogen dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat het college, gelet op de gezondheidsrisico's door de aanwezigheid van hoogspanningslijnen, niet in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen. Daartoe voeren zij aan dat de door het college aan het besluit op bezwaar van 1 februari 2011 verbonden voorwaarde rechtens niet is toegestaan, omdat deze voorwaarde geen planologisch relevant belang dient. Voor zover de voorwaarde wel een planologisch relevant belang zou dienen, kon het college hiermee volgens Plus en Altera niet volstaan, gelet op de gezondheidsrisico's voor personen van 15 jaar en ouder en de gezondheidsrisico's bij verblijf in de voorziene supermarkt. De voorwaarde leidt voorts niet tot het beoogde doel en is niet uitvoerbaar en controleerbaar, aldus Plus en Altera.

2.5.1. Zoals de Afdeling in de uitspraak van 12 januari 2011 in zaak nr. 201003608/1/H1 heeft overwogen, strekt de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde ertoe te vermijden dat kinderen langdurig verblijven in de voorziene woningen, gelet op de in de brieven van de staatssecretaris van VROM van 3 oktober 2005, de Gezondheidsraad van 21 februari 2008 en de minister van VROM van 4 november 2008 gesignaleerde mogelijke gezondheidsrisico's voor kinderen bij langdurig verblijf in een gebied rond bovengrondse hoogspanningslijnen. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat op het deel van het perceel waar de woningen zijn voorzien, reeds woningen aanwezig waren en dat daarop de bestemming "Woondoeleinden" rust en derhalve in overeenstemming met het bestemmingsplan ter plaatse - zij het lagere - bebouwing kan worden opgericht waarin zonder vrijstelling en zonder beperking naar leeftijd mag worden gewoond, is de Afdeling van oordeel dat de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde tot bevordering van een goed woon- en leefklimaat strekt, waarmee het belang van een goede ruimtelijke ordening is gediend.

Geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde niet zou volstaan. Nu in voormelde brieven van de staatssecretaris van VROM, de Gezondheidsraad en de minister van VROM, de mogelijke gezondheidsrisico's met betrekking tot langdurig verblijf in gebieden rond bovengrondse hoogspanningslijnen voor andere bevolkingsgroepen dan kinderen aanvaardbaar worden geacht, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het geen aanleiding ziet daarvan af te wijken en kon het college de belangenafweging beperken tot de in de brieven gesignaleerde risico's voor kinderen met betrekking tot verblijf in de daar genoemde gevoelige bestemmingen. Volgens de brief van de minister van VROM van 4 november 2008 worden daartoe woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen met de daarbij behorende erven gerekend. De voorziene supermarkt valt daar niet onder.

Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat de voorwaarde niet tot het beoogde doel zou leiden. In de brief van de minister van VROM van 4 november 2008 is vermeld dat als 'langdurig verblijf' wordt beschouwd verblijf van minimaal 14-18 uur per dag gedurende minimaal één jaar. Logeerpartijen en verblijf bij (oppas)grootouders, waar Plus en Altera in dit kader op wijzen, kunnen niet als een dergelijk langdurig verblijf worden aangemerkt. Er zijn voorts onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de voorzieningenrechter niet heeft onderkend dat de voorwaarde niet uitvoerbaar en controleerbaar zou zijn. De voorzieningenrechter heeft bij zijn oordeel terecht in aanmerking genomen dat het college bij een vermoeden van overtreding van de aan de vrijstelling verbonden voorwaarde, voornemens is om ter nadere vaststelling daarvan gebruik te maken van de inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie, correspondentie, gegevens van de belastingdienst en inschrijvingsbewijzen van onderwijsinstellingen. Ter zitting bij de Afdeling heeft het college daaraan toegevoegd dat het tevens bereid is om ambtenaren in te zetten die controles op locatie kunnen uitvoeren.

Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college in verband met de ligging van de voorziene woningen nabij hoogspanningslijnen niet in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen. De voorzieningenrechter is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.

Het betoog faalt.

2.6. Plus en Altera hebben in het hogerberoepschrift aangegeven dat de bij het verzoek om voorlopige voorziening en in beroep aangevoerde gronden als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd en voorts hebben zij een deel van hun betoog herhaald. De voorzieningenrechter is daar in de overwegingen van de aangevallen uitspraak gemotiveerd op ingegaan en Plus en Altera hebben in het hogerberoepschrift, behoudens hetgeen hierboven is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. In hetgeen Plus en Altera hebben aangevoerd, wordt geen grond gevonden voor het oordeel dat de voorzieningenrechter niet op goede gronden heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van vrijstelling en de bouwvergunning terecht in stand heeft gelaten.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van staat.

w.g. Van Altena w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2012

357-672.