Uitspraak 201004200/1/M3


Volledige tekst

201004200/1/M3
Datum uitspraak: 25 mei 2011

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1 A] en [appellant sub 1 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]), wonend te Strijen,
2. [appellant sub 2 A] en [appellante sub 2 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Strijen,
3. [appellant sub 3 A] en [appellant sub 3 B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 3]), wonend te Strijen,

en

de raad van de gemeente Strijen,
verweerder.

1. Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Randweg" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2010, [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 mei 2010, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 mei 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 21 juni 2010. [appellant sub 3] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 11 juni 2010.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 januari 2010, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. L.J. van Pelt, werkzaam bij LTO Noord Advies, [appellant sub 2], in persoon, en [appellant sub 3], in persoon en bijgestaan door mr. M. Jue, en de raad, vertegenwoordigd door L. Bos, R.T. Sijbrandij, J. de Pee, werkzaam bij de gemeente en ing. H. Hommel, zijn verschenen.

2. Overwegingen

Bestemmingsplan

2.1. Het bestemmingsplan maakt de aanleg van een randweg, inclusief aansluitingen op bestaande infrastructuur, bijbehorende groenstroken en waterpartijen mogelijk. Het gaat hierbij om de gronden gelegen in het landelijk gebied, ten zuiden van Land van Essche (het woongebied aan de zuidkant van de kern tussen de Schenkeldijk en de Weelsedijk) en ten oosten van de dorpskern Strijen. Het tracé loopt globaal van de Weelsedijk, via de zuidkant naar de Schenkeldijk, Schelpweg en Moricaanseweg en vervolgens via de oostkant langs de Broekseweg naar de Edisonweg.

Met de randweg wordt een verbinding buiten de kern van Strijen om gerealiseerd, waarbij de verwachting is dat doorgaand verkeer niet meer door de kern rijdt en de verkeersdruk in de kern zal afnemen. De randweg is primair een verbinding voor autoverkeer.
Milieu-effectrapport

2.2. [appellant sub 3] betoogt dat de randweg te typeren valt als een autoweg als bedoeld in het Besluit milieu-effectrapportage 1994. Gelet op de bijlagen B en C van dit besluit, is er een milieu-effectrapport vereist, aldus [appellant sub 3].

2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat gezien de kenmerken van de randweg er voor het bestemmingsplan geen milieu-effectrapport hoeft te worden opgesteld, omdat de activiteit die met het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt niet overeenkomt met de definities uit het Besluit milieu-effectrapportage 1994.

2.2.2. Ingevolge artikel 1, onderdeel A, van de bijlage behorende bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994 wordt onder autoweg verstaan

a. een voor autoverkeer bestemde weg die alleen toegankelijk is via knooppunten of door verkeerslicht geregelde kruispunten en waarop het is verboden te stoppen of te parkeren, of

b. een weg als bedoeld in artikel 1, onder d, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

Ingevolge artikel 1, onder d, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, wordt onder autoweg verstaan: weg, aangeduid door bord G1 van Bijlage I.

2.2.3. De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan voorziet in de aanleg van een randweg met twee rijstroken over een lengte van circa 4,5 km, waarbij op het zuidelijke deel een maximumsnelheid van 60 km/h en op het oostelijke deel van 80 km/h geldt. De Afdeling stelt voorts vast dat de bestaande infrastructuur op de randweg wordt aangesloten met gelijkvloerse kruisingen en rotondes, waarbij voor het oostelijke deel een ontheffing kan worden verleend voor landbouwvoertuigen vanwege aanwezige aansluitingen op landbouwpercelen.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen milieu-effectrapport behoefde te worden opgesteld, nu de randweg geen autoweg is als bedoeld in artikel 1, onderdeel A, van de bijlage behorende bij het Besluit milieu-effectrapportage 1994.

De beroepsgrond faalt.

Nationaal Landschap

2.3. [appellant sub 3] betoogt dat door de aanleg van de randweg de landschappelijke waarden van het Nationaal landschap Hoeksche Waard worden aangetast. Het patroon van het landschap zal veranderen en ook zal het aanzien een stuk minder zijn, aldus [appellant sub 3].

2.3.1. In de Nota Ruimte uit 2006 is de Hoeksche Waard aangewezen als nationaal landschap. De Nota Ruimte is een planologische kernbeslissing als bedoeld in artikel 2a van de WRO. Ingevolge artikel 9.1.2, eerste lid van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is deze gelijkgesteld met een structuurvisie als bedoeld in artikel 2.3 van de Wro. Aan structuurvisies is de raad niet rechtstreeks gebonden. Wel dient de raad met het provinciaal en rijksbeleid rekening te houden, in die zin dat dit beleid in de belangenafweging dient te worden betrokken. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening is gehouden met de kwaliteiten van het Nationaal Landschap en dat de aanleg van de randweg de waarde hiervan niet aantast.

2.3.2. De Afdeling stelt vast dat het tracé van de randweg door de Hoeksche Waard loopt, waarbij de randweg grotendeels op het maaiveld wordt aangelegd. Verder volgt het tracé grotendeels het bestaande patroon van de polders en het reliëf van dijken en worden kreekruggen niet aangetast. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich onder deze omstandigheden in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestemmingsplan niet leidt tot onaanvaardbare aantasting van het landschap ter plaatse en de raad in voldoende mate rekening heeft gehouden met het rijksbeleid.

De beroepsgrond faalt.

Verkeer

2.4. [appellant sub 3] betoogt dat door het deels aansluiten van de Schenkeldijk op de randweg, een toename van het autoverkeer en daarmee een toename van verkeersbewegingen zal ontstaan, doordat de Schenkeldijk als sluiproute zal worden gebruikt.

2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de verkeersintensiteiten op de Schenkeldijk niet zullen toenemen. De raad stelt zich voorts op het standpunt dat het onwenselijk is voor de aan de Schenkeldijk gelegen percelen om de randweg niet op de Schenkeldijk aan te sluiten, omdat de Schenkeldijk anders een doodlopende straat wordt.

2.4.2. De Afdeling stelt vast dat de oversteek van de Schenkeldijk over de randweg voor gemotoriseerd verkeer niet mogelijk is, waardoor geen sprake meer is van een doorgaande route. De Afdeling stelt voorts vast dat de Schenkeldijk deels zal worden aangesloten op de randweg. Vanaf de randweg kan het autoverkeer uit oostelijke richting rechtsaf de Schenkeldijk Noord inrijden (richting de kern); autoverkeer op de randweg uit westelijke richting kan niet de Schenkeldijk Zuid oprijden. Vanaf de Schenkeldijk Noord (vanuit de kern) kan het autoverkeer alleen rechtsaf de randweg oprijden in westelijke richting en vanaf de Schenkeldijk Zuid kan het autoverkeer alleen rechtsaf in oostelijke richting de randweg oprijden. Gezien de beperkte mogelijkheid om via de Schenkeldijk de randweg op te rijden en de omweg die dit met zich mee brengt, heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling aannemelijk gemaakt dat de Schenkeldijk niet als sluiproute zal worden gebruikt en de verkeersintensiteit niet wezenlijk zal toenemen.
Het betoog faalt.

Verkeersveiligheid

2.5. [appellant sub 3], [appellant sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat door de aanleg van de randweg verkeersonveilige situaties zullen ontstaan.

[appellant sub 3] stelt dat de aansluiting van de Schenkeldijk op de Randweg ten koste gaat van de verkeersveiligheid omdat een toename van het verkeer op de Schenkeldijk bezwaarlijk is omdat deze weg smal is en de gebruikers ervan worden geconfronteerd met een gevaarlijk kruispunt. [appellant sub 1] voert aan dat vanwege het drukke verkeer sprake zal zijn van een onveilige verkeerssituatie en ten behoeve hiervan een parallelweg moet worden aangelegd. [appellant sub 2] betoogt dat hij door de aanleg van de randweg met zijn auto zijn oprit niet kan gebruiken op een verkeersveilige manier.

2.5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat aansluiting van de Schenkeldijk op de randweg uit een oogpunt van veiligheid geen onveilige verkeerssituatie met zich brengt. Voorts betoogt de raad dat de aanleg van een parallelweg stuit op financiële bezwaren nu deze nog steeds op de randweg moet worden aangesloten, hetgeen een onveilige situatie zou opleveren waardoor het nut van een parallelweg wordt beperkt. Ook stelt de raad dat het gebruik van de uitrit van [appellant sub 2] niet onveilig is.

2.5.2. De Afdeling overweegt dat de raad er in redelijkheid van heeft kunnen uitgaan dat de door [appellant sub 3] bedoelde verkeerssituatie vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid niet onoverzichtelijk is en niet onnodig complex is. [appellant sub 3] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aansluiting van de Schenkeldijk op de randweg een onveilige verkeerssituatie tot gevolg heeft.

Met betrekking tot hetgeen [appellant sub 1] betoogt, overweegt de Afdeling dat de raad deugdelijk heeft gemotiveerd waarom een parallelweg geen relevante verbetering van de verkeerssituatie met zich brengt. Derhalve heeft [appellant sub 1] niet aannemelijk gemaakt dat een parallelweg moet worden aangebracht ten behoeve van de verkeersveiligheid.

De Afdeling overweegt, gelet op het verhandelde ter zitting, dat tussen de oprit van de woning van [appellant sub 2] en de randweg voldoende ruimte aanwezig is om te manoeuvreren en in te voegen op de randweg en [appellant sub 2] derhalve met zijn auto zijn oprit op een verkeersveilige manier kan gebruiken.

In hetgeen [appellant sub 3], [appellant sub 2] en [appellant sub 1] hebben aangevoerd, wordt geen grond gezien voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen verkeersonveilige situaties zullen ontstaan door het aanleggen van de randweg.

2.5.3. Het betoog van [appellant sub 2] dat bij het bestreden besluit betrokken had moeten worden welke snelheidsremmende maatregelen moeten worden getroffen ten behoeve van de verkeersveiligheid slaagt niet. De Afdeling overweegt dat het bestreden besluit niet over die maatregelen gaat en er ook niet over behoeft te gaan. Om deze reden is deze beroepsgrond in deze beroepsprocedure niet aan de orde.

De beroepsgrond faalt.

Parkeren

2.6. [appellant sub 2] stelt dat nu nabij zijn woning geen voorzieningen worden getroffen ten behoeve van het parkeren van bezoekers, parkeren zou moeten geschieden langs de (nieuwe) Broekseweg ten oosten van de randweg.

2.6.1. De raad betoogt dat [appellant sub 2] in principe op eigen terrein dient te parkeren en dat zo nodig ook langs de (nieuwe) Broekseweg kan worden geparkeerd.

2.6.2. De Afdeling overweegt dat parkeren langs de (nieuwe) Broekseweg mogelijk blijft, nu deze weg na het verleggen daarvan even breed blijft als in de huidige situatie. [appellant sub 2] heeft niet aannemelijk gemaakt dat door de aanleg van de randweg ten behoeve van zijn woning parkeervoorzieningen moeten worden getroffen.

De beroepsgrond faalt.

Geluid

2.7. [appellant sub 3] betoogt dat onvoldoende onderzoek is verricht naar geluidreducerende maatregelen, nu er geen maatregelenonderzoek is verricht voor zijn perceel. [appellant sub 2] stelt dat in het akoestisch rapport ten onrechte geen rekening is gehouden met snelheidsremmende maatregelen. [appellant sub 1] betoogt dat voor zijn woning een hogere grenswaarde moet worden vastgesteld.

2.7.1. De Afdeling heeft in haar uitspraak van heden in zaak nr. 201004875/1/M3, welke gelijktijdig met onderhavige zaak ter zitting is behandeld, geoordeeld dat het akoestisch rapport niet zodanige gebreken vertoont dat de raad zich daarop niet had mogen baseren en geen aanleiding bestaat voor toepassing van nadere maatregelen.

De beroepsgronden van [appellant sub 3], [appellant sub 1] en [appellant sub 2] ten aanzien van geluid zijn dezelfde als die zijn aangevoerd tegen het besluit tot vaststelling van hogere grenswaarden voor hun woningen. De Afdeling verwijst naar hetgeen zij daarover in evenbedoelde uitspraak heeft overwogen. Gelet daarop ziet de Afdeling niet dat de raad, gelet op het geluid, niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot de aanleg van de randweg.

De beroepsgronden falen.

Woon- en leefklimaat

2.8. [appellant sub 3], [appellant sub 1] en [appellant sub 2] stellen dat hun woon- en leefklimaat door de aanleg van de randweg onevenredig wordt aangetast.

[appellant sub 3] voert hiertoe aan dat het huis aan de Schenkeldijk 65 door de raad in eigendom is verworven, terwijl zijn huis net zo ongunstig is gelegen. [appellant sub 1] betoogt dat met de aanleg van de randweg zijn woonsituatie verslechtert nu zijn woning met een toename van geluid en trillingen te maken zal krijgen. [appellant sub 2] stelt dat de aanleg van de randweg lichthinder veroorzaakt.

2.8.1. De raad stelt een bredere belangenafweging te hebben gemaakt, waarbij het maatschappelijk belang van de randweg is afgewogen tegen de individuele belangen. De situatie van [appellant sub 3], [appellant sub 1] en [appellant sub 2] leidt volgens de raad niet tot een onaanvaardbare situatie nu uit het akoestisch onderzoek blijkt, dat de maximale geluidbelasting niet wordt overschreden en maatregelen kunnen worden getroffen om het binnenniveau binnen de wettelijke grenswaarde te brengen. De randweg wordt parallel aan de voorgevel van de woning van [appellant sub 2] gerealiseerd, waardoor koplampen van voertuigen niet richting de gevel kunnen schijnen, aldus de raad.

2.8.2. De Afdeling overweegt dat de Wet ruimtelijke ordening de raad bij het toekennen van bestemmingen in een plangebied een grote mate van beleidsvrijheid toekent. Die vrijheid vindt haar begrenzing in een goede ruimtelijke ordening en het recht.

De Afdeling overweegt voorts dat de randweg over het perceel aan de Schenkeldijk 65 is geprojecteerd en die situatie niet kan worden vergeleken met die van het perceel van [appellant sub 3]. Overigens heeft [appellant sub 3] niet aannemelijk gemaakt waarom de randweg een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat tot gevolg heeft. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat aan de randweg toe te schrijven geluid en trillingen zijn woon- en leefklimaat beïnvloeden. [appellant sub 2] heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de raad wat betreft lichthinder op zijn woning van onjuiste uitgangspunten is uitgegaan.

Gelet op het vorenstaande wordt in hetgeen [appellant sub 3], [appellant sub 1] en [appellant sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding gevonden voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanleg van de randweg niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.

De beroepsgronden falen.

Alternatieven

2.9. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte voor deze situering van de randweg heeft gekozen en alternatieven aanwezig zijn.

2.9.1. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beleidsvrijheid. Uit de plantoelichting volgt dat onderzoek is uitgevoerd naar de mogelijke tracés, waarbij een aantal knooppunten zijn uitgewerkt. Naar aanleiding van dit onderzoek is een tracé gekozen dat grotendeels de bestaande landschapslijnen volgt en hiermee landschappelijk goed inpasbaar is. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid voor het onderhavige tracé van de randweg kunnen kiezen en bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad in zoverre onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de in het kader van een goede ruimtelijke ordening af te wegen belangen.

De beroepsgrond faalt.

Conclusie

2.10. In hetgeen [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

De beroepen zijn ongegrond.

2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. G.N. Roes en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2011

191-690.